Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
hij op of omstreeks 16 oktober 2016 te Alphen aan den Rijn [aangever 2] (agent van politie Eenheid Den Haag) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 2] dreigend de woorden toegevoegd: "wie denk je dat je bent. Als ik vrij ben en ik zie je, dan ben je van mij. Ik ga je opwachten. Ik maak je helemaal kapot kankerlijer. Je denkt zeker dat je wat bent. Ik ga je opwachten, jij bent echt van mij als ik je weer tegenkom", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op of omstreeks 16 oktober 2016 te Alphen aan den Rijn, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
Voor die beoordeling is van belang hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677, ter zake van mishandeling als bedoeld in art. 300 Sr heeft overwogen:
“Blijkens de wetsgeschiedenis, die is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9 en 10, is de aanvankelijke strafbedreiging van art. 300 Sr tegen hem "die door eenige daad aan een ander opzettelijk ligchamelijk leed toebrengt of opzettelijk diens gezondheid benadeelt" in de loop van het wetgevingsproces vervangen door de strafbaarstelling van "mishandeling" teneinde - kort gezegd - twijfels weg te nemen in verband met de taalkundige juistheid van de uitdrukking 'ligchamelijk leed' en de niet-strafbaarheid van bepaalde vormen van toebrengen van lichamelijk leed. Niet blijkt echter van een wijziging van opvatting ten aanzien van de reikwijdte van wat oorspronkelijk was omschreven als het opzettelijk toebrengen van lichamelijk leed of het opzettelijk benadelen van de gezondheid. Gelet op dit een en ander moet onder 'mishandeling' in de zin van genoemde bepaling niet alleen worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn - zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat (vgl. HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690, NJ 2011/466) - maar onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam (vgl. HR 11 februari 1929, NJ 1929, p. 503 en HR 12 december 1967, NJ 1970, 314).”
“Opeens spoog hij (hof: de verdachte) in mijn gezicht. Ik kon de roggel niet ontwijken omdat de afstand hiervoor te kort was. Het ging ook erg snel. De roggel van de arrestant kwam tegen mijn rechteroog. Ik vond dit erg vies. Uit reactie heb ik de arrestant samen met mijn collega naar de grond gebracht. Hierna heb ik mijn gezicht en haren afgespoeld met water en heb de ruimte verlaten. Ik voel mij erg beledigd als persoon maar ook in mijn functie door het spugen van de arrestant in mijn gezicht. Er is niks viezer èn minner dan iemand zo in zijn gezicht spugen.”
“Ik zei dat hij (hof: de verdachte) door moest lopen naar de fouilleringsruimte. Ik gaf de man daarbij
hij op
of omstreeks16 oktober 2016 te Leiden opzettelijk een ambtenaar, [aangever] (eerste senior arrestantenverzorger voor politie Eenheid Den Haag), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
/haarbediening, in zijn
/haartegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door voornoemde [aangever] in het gezicht te spuwen
, althans een of meer feitelijkheden van gelijke beledigende aard en/of strekking;.
hij op
of omstreeks16 oktober 2016 te Alphen aan den Rijn [aangever 2] (agent van politie Eenheid Den Haag) heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althansmet zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 2] dreigend de woorden toegevoegd: "wie denk je dat je bent. Als ik vrij ben en ik zie je, dan ben je van mij. Ik ga je opwachten. Ik maak je helemaal kapot kankerlijer. Je denkt zeker dat je wat bent. Ik ga je opwachten, jij bent echt van mij als ik je weer tegenkom"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op
of omstreeks16 oktober 2016 te Alphen aan den Rijn
, in elk geval in Nederland,als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat
en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;.
nlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
bedreiging met zware mishandeling.
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) dag.
taakstrafvoor de duur van
57 (zevenenvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
28 (achtentwintig) dagen hechtenis.
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.