ECLI:NL:GHDHA:2020:236

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
200.254.713/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht: Inbreuk op huurgenot door toegang en slotvervanging door verhuurder

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een huurder, aangeduid als [appellant], en de verhuurder, aangeduid als [geïntimeerde], over de huur van een gemeubileerd appartement. De huurovereenkomst liep van [datum] 2015 tot 15 februari 2016, maar de huurder verzocht om beëindiging van de overeenkomst per 15 januari 2016 vanwege gezondheidsproblemen. De verhuurder heeft echter het slot van het appartement vervangen zonder toestemming van de huurder, waardoor deze het appartement niet meer kon betreden. De huurder vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en schadevergoeding, terwijl de verhuurder betaling van huurpenningen vorderde. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van de verhuurder toegewezen, maar de huurder ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verhuurder inbreuk had gemaakt op het huurgenot van de huurder door zonder toestemming het appartement te betreden en het slot te vervangen. Het hof vernietigde het vonnis in conventie voor een deel en verwees de zaak in reconventie terug naar de kantonrechter voor verdere behandeling. De kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.254.713/01
Zaak-/rolnummer rechtbank: 6648833 \ RL EXPL 18-3175

Arrest van 25 februari 2020

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. S.W. van Dijk te Apeldoorn,
tegen

[geïntimeerde],

wonende in [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. F.G.J. van der Kruis te Son en Breugel.

Het verloop van het geding

Bij exploot van 7 februari 2019 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 22 november 2018. Bij memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd. [geïntimeerde] heeft vervolgens een memorie van antwoord in conventie en reconventie, met producties, genomen en daarin de grieven bestreden. Bij arrest van 18 juni 2019 is een comparitie van partijen bevolen. De comparitie is niet gehouden. Daarna heeft [appellant] een akte uitlating producties genomen waarop [geïntimeerde] heeft gereageerd bij antwoordakte.
Vervolgens hebben partijen op 13 januari 2020 de zaak door hun advocaten laten bepleiten, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Ten slotte is arrest bepaald.

De feiten

1. De door de kantonrechter in het vonnis van 22 november 2018 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Met inachtneming van hetgeen verder mede op grond van de stukken waarop
grief 1ziet, is komen vast te staan, gaat het in deze zaak om het volgende:
1.1.
[appellant] heeft met ingang van [datum] 2015 voor de periode van een jaar het gemeubileerde appartement aan het [adres] (hierna: het appartement) van [geïntimeerde] gehuurd, voor een maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van € 1.050,-, voor het eerst te voldoen voor of op [datum] 2015. Partijen zijn verder een borgsom overeengekomen van € 2.100,, die door [appellant] aan [geïntimeerde] moest worden voldaan op 1 december 2015.
1.2.
Bij e-mail van 14 december 2015 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] laten weten dat hij wegens gezondheidsproblemen was teruggekeerd naar [zijn thuisland] en met zijn baan in Nederland zou stoppen. Om die reden verzocht hij de huurovereenkomst per 15 januari 2016 te beëindigen.
1.3.
Bij e-mail van 31 december 2015 heeft [appellant] onder meer het volgende aan [geïntimeerde] geschreven:
“Nobody is allowed to enter the rented apartment till 15 January and on 15 January I will be able to give back the keys. I also will got to court and police if something is changed that I cannot enter the apartment any more.”
1.4.
Bij e-mail van 7 januari 2016 heeft [appellant] aan [naam beheerder] (hierna: [naam beheerder]), die namens [geïntimeerde] het appartement beheerde, bericht dat een vriend misschien “morgen” wilde komen om spullen op te halen en haar verzocht om de deuropener van de garage in de brievenbus te doen. In reactie daarop heeft [naam beheerder] onder meer het volgende aan [appellant] geschreven:
“Hi [appellant] weet jouw vriend wat Moet meenemen van [geïntimeerde][[geïntimeerde] (hof)]
huis. Omdat in de keukenkasten Zijn jouw spullen en ook van [geïntimeerde]. lk Moet aanwijzig Zijn om te wijzen wat van jouw is en wat van [geïntimeerde].”
1.5.
Bij e-mail van 13 januari 2016 heeft [appellant] onder meer het volgende aan [geïntimeerde] geschreven:
“last Thursday I gave the order to my German bank to transfer 2.,100 € into your account on Friday and provided [naam beheerder] with the respective document. On Friday I had to withdraw this payment order when I beecame a2ware that [naam beheerder] who is telling to act on your behalf is not willing to let me use the apartment without her personal presence there. Possibly she is also usingb the apartment without my okay as she has a key. She is also not willing to hand over the device for opening the parking.
I will pay all that is to pay as soon as I have proof that she has no more key and that the opener for the parking is in my apartment or in my mail box.”
1.6.
[appellant] kon op 7 februari 2016 het appartement niet betreden, omdat [geïntimeerde] het slot had laten vervangen. [appellant] heeft hierover een e-mail aan [geïntimeerde] en [naam beheerder] gestuurd. In reactie op die e-mail heeft [naam beheerder] op 7 februari aan [appellant] geschreven:
“Wat jij zegd is onzien. [geïntimeerde] heeft Al Lang de sleutel van Mij terug gekregen en ik weet niks van.”
1.7.
De huurovereenkomst is per 15 februari 2016 geëindigd.
1.8.
[appellant] heeft de door hem verschuldigde huurtermijnen en de borgsom niet voldaan, en de sleutel van het appartement niet teruggegeven.

De vorderingen in conventie en reconventie en het oordeel van de kantonrechter

2. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg
in conventiebetaling van de volgens hem verschuldigde huurpenningen over de periode van [datum] 2015 tot 15 februari 2016 gevorderd, te vermeerderen met rente, en € 805,- aan buitengerechtelijke kosten met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
In reconventieheeft [appellant] ontbinding van de huurovereenkomst, althans vermindering van de huurprijs tot nihil, en € 44.233,- aan schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en proceskosten. [appellant] stelt dat hij schade heeft geleden en nog zal lijden doordat hij zijn goederen die zich volgens hem in het appartement bevonden niet heeft teruggekregen. Van deze goederen heeft hij een lijst opgemaakt. De totale waarde van de op de lijst vermelde goederen (waaronder $ 38.000,-) bedraagt volgens [appellant] € 44.233,-.
3. De kantonrechter heeft in conventie de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de huur en rente daarover toegewezen, de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
4. In reconventie heeft de kantonrechter [appellant] toegelaten te bewijzen dat de op de inboedellijst vermelde goederen op 7 februari 2016 in het appartement aanwezig waren, de zaak naar de rol verwezen en iedere verdere beslissing aangehouden.

Het geschil in hoger beroep

5. [appellant] klaagt in de memorie van grieven op diverse gronden over de toewijzing van vrijwel alle vorderingen van [geïntimeerde] (in conventie), en over de bewijsopdracht aan hem, [appellant] (in reconventie), meer subsidiair over de formulering van de bewijsopdracht.
6. In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het vonnis in conventie en reconventie en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in conventie:
- afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde];
- terugbetaling van alle door [appellant] op grond van het vonnis in conventie betaalde bedragen;
in reconventie:
- ontbinding van de huurovereenkomst althans vermindering van de huurprijs tot nihil;
- betaling van € 44.233,-, vermeerderd met de wettelijke rente;
- schadevergoeding nader op te maken bij staat;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
7. Bij pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] uitdrukkelijk aangegeven dat hij in reconventie alleen een oordeel van het hof wenst over de bewijsopdracht en dat hij niet wil dat het hof de zaak in reconventie aan zich houdt.
8. [geïntimeerde] heeft in conventie en reconventie verweer gevoerd en het hof verzocht de zaak in reconventie aan zich te houden.

Beoordeling van het hoger beroep

In conventie
9. [appellant] stelt dat hij niet gehouden is huurpenningen te betalen omdat [geïntimeerde] jegens hem tekort is geschoten in het verschaffen van ongestoord huurgenot van het appartement, danwel onrechtmatig heeft gehandeld. Daartoe voert hij aan dat [geïntimeerde] en [naam beheerder] een extra sleutel ter beschikking hadden en dat zij blijkens de onder 1.4 en 1.6 genoemde e-mails het appartement zonder zijn toestemming hebben betreden; voorts dat hun ondernemingen op het adres van het appartement zijn gevestigd en dat [geïntimeerde] het slot van het appartement heeft vervangen.
10. Voor zover [appellant] bij pleidooi in hoger beroep nog andere, nieuwe juridische of feitelijke gronden heeft aangevoerd voor zijn stelling dat hij niet gehouden is tot het betalen van de gevorderde huurpenningen, laat het hof die buiten beschouwing, omdat deze, gelet op de twee-conclusie-regel, uiterlijk bij memorie van grieven hadden moeten worden aangevoerd. [geïntimeerde] heeft ter zitting uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen het feit dat [appellant] nieuwe grondslagen voor zijn vordering aanvoerde, en heeft de rechtsstrijd op deze punten dus niet aanvaard. Een uitzondering op de twee-conclusie-regel doet zich dus niet voor.
11. Naar het oordeel van het hof volgt uit het enkele feit dat [geïntimeerde] en [naam beheerder] over een extra sleutel van het appartement beschikten, nog niet dat [appellant] is gestoord in zijn huurgenot. Voorts kan uit de onder 1.4 en 1.6 genoemde e-mails niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] en [naam beheerder] het appartement tijdens de huurperiode hebben betreden. Dat [naam beheerder] blijkens de onder 1.4 bedoelde e-mail kennelijk weet dat zich in de keukenkastjes ook zaken van [geïntimeerde] bevonden, betekent niet noodzakelijkerwijs dat zij die kennis heeft verkregen door het appartement tijdens de huurperiode te betreden, zeker niet nu het ging om een gemeubileerd appartement dat Fakim voor [geïntimeerde] beheerde. Niet uitgesloten is dat [naam beheerder] dit, zoals door [geïntimeerde] gesteld, voor aanvang van de huurperiode heeft geconstateerd. Uit de onder 1.6 bedoelde e‑mail kan slechts worden afgeleid dat [naam beheerder] voorheen een sleutel van het appartement heeft gehad. Ook uit het feit dat de ondernemingen van [geïntimeerde] en [naam beheerder] op het adres van het appartement zijn gevestigd, kan niet worden afgeleid dat [appellant] in zijn huurgenot is gestoord. Er is immers niet gebleken dat de ondernemingen activiteiten vanuit het gehuurde ontplooiden.
11. [geïntimeerde] heeft wel erkend dat hij samen met [naam beheerder] op 6 februari 2016 in het appartement is geweest en op 7 februari 2016 het slot van het appartement heeft laten vervangen. Daarmee staat vast dat [appellant] vanaf 6 februari 2016 geen ongestoord huurgenot heeft gehad. Het hof verwerpt de stelling van [geïntimeerde] dat hij het slot mocht vervangen omdat [appellant] geen huur had betaald, het gehuurde door een onbekende vriend wilde laten ontruimen en de sleutel niet zoals toegezegd op 15 januari 2016 had teruggegeven. [appellant] huurde immers het appartement tot 15 februari 2016 en [geïntimeerde] diende hem dus ook tot die datum huurgenot te verschaffen.
Grief 4slaagt in zoverre, en de
grieven 2 tot en met 4falen voor het overige.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet het vonnis in conventie worden vernietigd, echter uitsluitend voor zover daarin de vordering tot betaling van de huurpenningen is toegewezen voor de periode van 6 tot 15 februari 2016. Dat betekent dat [appellant] aan huurpenningen aan [geïntimeerde] verschuldigd is: 2 x € 1050,- + 17/31 x € 1050,- + 5/29 x € 1.050,- = € 2.856,84. Dit betekent dat [appellant] in plaats van de toegewezen hoofdsom van € 3.150,-- een bedrag van € 2.856,84 aan [geïntimeerde] moet betalen; voorts dat de derde huurtermijn waarover [appellant] wettelijke rente vanaf 15 januari 2016 verschuldigd is niet € 1.050,- bedraagt maar € 756,84.
Om de uiteindelijke beslissing (bij executie) duidelijk te maken, zal het hof het relevante deel van het vonnis in het dictum opnieuw formuleren. Voor het overige zal het vonnis in conventie worden bekrachtigd.
In reconventie
14. [geïntimeerde] heeft allereerst aangevoerd dat [appellant] geen hoger beroep kan instellen tegen het vonnis in reconventie omdat daarin slechts een bewijsopdracht is gegeven. Voorts doet hij het voorstel dat het hof in het dictum van het vonnis in reconventie impliciet een beslissing leest over de vordering tot ontbinding althans tot vermindering van de huurprijs tot nihil, en daarover in hoger beroep oordeelt. Tijdens het pleidooi heeft [appellant] er terecht op gewezen dat er ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 1995, NJ 1995, 482, sprake is van een deelvonnis bestaande uit het in conventie gewezen eindvonnis en het in reconventie gewezen tussenvonnis zodat tegelijk met het hoger beroep tegen het eindvonnis in conventie kan worden geappelleerd tegen het tussenvonnis in reconventie. [appellant] is derhalve ook ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen het vonnis in reconventie.
14. De vijfde grief van [appellant] is gericht tegen de beslissing waarbij hij is toegelaten te bewijzen dat de zaken vermeld op de lijst van [appellant] op 7 februari 2016 aanwezig waren in het appartement. In de toelichting op zijn grief klaagt [appellant] allereerst dat de kantonrechter heeft overwogen dat [geïntimeerde] de stelling van [appellant] dat de goederen in het appartement aanwezig waren op 2 januari 2016 gemotiveerd heeft betwist. [geïntimeerde] is volgens [appellant] eind 2015/begin 2016 permanent in het buitenland, en dus niet in het appartement geweest. Hij kan dus niet uit eigen wetenschap verklaren welke zaken zich in die tijd in het appartement bevonden.
16. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] de stelling van [appellant] voldoende gemotiveerd betwist. Van [geïntimeerde] kan niet worden verlangd dat hij zijn betwisting met nadere feitelijke gegevens onderbouwt omdat informatie over de vraag welke zaken van [appellant] zich in het door hem gehuurde appartement bevonden immers bij uitstek behoort tot privésfeer van [appellant].
17. Subsidiair betoogt [appellant] dat de kantonrechter er voorshands vanuit had moeten gaan dat die zaken zich in het appartement bevonden, zodat de kantonrechter [geïntimeerde] had moeten belasten met (tegen)bewijs. Slechts [geïntimeerde] had toegang tot het appartement nadat de sloten waren vervangen. [geïntimeerde] dient te bewijzen wie in de woning is geweest, aldus nog steeds [appellant].
18. Het hof volgt [appellant] niet in zijn betoog. Uit het feit dat alleen [geïntimeerde] na het vervangen van de sloten toegang had tot het appartement volgt niet dat de zaken vermeld op de lijst van [appellant] daarin aanwezig waren en door of namens [geïntimeerde] zijn verwijderd.
18. Meer subsidiair betoogt [appellant] dat de kantonrechter hem ten onrechte heeft belast met het bewijs dat de zaken op 7 februari 2016 aanwezig waren. Deze datum is onlogisch. Op die datum kon [appellant] het appartement niet meer betreden. De laatste keer dat hij in de woning is geweest, was op 2 januari 2016.
20. Naar het oordeel van het hof hoeft [appellant] niet te bewijzen dat de zaken zich op 7 februari 2016 nog in het appartement bevonden. Voor toewijzing van zijn vordering is relevant of de zaken zich vóór 7 februari 2016 in het appartement hebben bevonden en niet voordien door of namens [appellant] daaruit zijn verwijderd.
Grief 5slaagt in zoverre.
21. Aangezien de vorderingen van [appellant] in eerste aanleg nog niet of nauwelijks inhoudelijk zijn behandeld, zal het hof de zaak in reconventie terugverwijzen naar de kantonrechter ter verdere behandeling en beslissing.

In conventie en in reconventie

22. De slotsom is dat de grieven 4 en 5 (deels) slagen en de grieven voor het overige falen. Het vonnis in conventie zal deels en het vonnis in reconventie zal geheel worden vernietigd. Nu partijen over een weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De vordering van [appellant] tot terugbetaling van hetgeen op basis van het vonnis in conventie is voldaan, zal worden afgewezen omdat bij pleidooi is komen vast te staan dat [appellant] niets heeft voldaan op basis van dat vonnis.

Beslissing

Het hof:
In conventie
- vernietigt het vonnis in conventie, voor zover vermeld in het dictum onder 1,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [appellant] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 2.856,84, met de wettelijke rente over de eerste huurtermijn ad
€ 1.050,-- vanaf 15 december 2015, over de tweede huurtermijn ad € 1.050, vanaf 15 december 2015 en de derde huurtermijn ad € 756,84 vanaf 15 januari 2016, tot de dag der voldoening;.
  • bekrachtigt het vonnis in conventie voor het overige;
  • wijst de vordering van [appellant] tot terugbetaling van hetgeen op basis van het vonnis in conventie is voldaan af;
In reconventie:
- vernietigt het vonnis in reconventie,
en opnieuw rechtdoende:
- laat [appellant] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de zaken vermeld op de als productie 3 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie overlegde lijst zich vóór 7 februari 2016 in het appartement hebben bevonden en niet voordien door of namens [appellant] daaruit zijn verwijderd;
- verwijst de zaak naar de kantonrechter ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest;
In conventie en in reconventie:
- compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E.H.M. Pinckaers, M.A.F. Tan-de Sonnaville en P. van der Kolk-Nunes en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2020 in aanwezigheid van de griffier.