In deze zaak hebben de pleegouders, grootouders van de minderjarige, hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam die de gecertificeerde instelling (GI) toestemming verleende om het verblijf van de minderjarige te wijzigen naar een neutraal pleeggezin. De pleegouders waren het niet eens met deze beslissing en voerden aan dat de kinderrechter in strijd met de wet had gehandeld door een spoedbeschikking te geven zonder de belanghebbenden te horen. De GI voerde aan dat de pleegouders geen procesbelang meer hadden, omdat de minderjarige inmiddels weer bij hen verbleef.
Het hof heeft vastgesteld dat de pleegouders rechtens relevant belang hebben om de rechtmatigheid van de beslissing van de kinderrechter te laten toetsen, ondanks dat de periode waarvoor de toestemming was verleend inmiddels was verstreken. Het hof oordeelde dat de kinderrechter ten onrechte een spoedbeschikking had gegeven, omdat de situatie niet voldeed aan de vereisten voor een spoedprocedure. De kinderrechter had buiten het toepassingsgebied van de wet getreden door artikel 800, lid 3, Rv analoog toe te passen op de situatie van artikel 1:336a BW, wat niet is toegestaan.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter vernietigd en het verzoek van de GI afgewezen. Dit besluit werd genomen met inachtneming van de rechten van de pleegouders en de belangen van de minderjarige.