Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[geïntimeerde 1] ,
1.Procedure in hoger beroep
2.Feiten
(…)
geldt nog dat de watergang minimaal vier meter breed dient te zijn en maximaal een meter zestig centimeter diep zal zijn, gemeten in het midden van de watergang achter de te realiseren twee onder een kapwoningen casu quo vrijstaande woning (te realiseren op het kadastrale perceel [perceel 1] ). Het is aan geen der partijen (of diens rechtsopvolgers onder bijzondere of algemene titel) toegestaan om een vaartuig aan te meren aan de (zuidelijke) zijde van de (te realiseren) watergang, welke in eigendom aan Jachthaven Hofleede.”
Artikel 13: Bijzondere afspraken ter zake van de ruiling
Aan het eind (oostzijde) van de watergang zal door en voor rekening van Partij B[lees: de Jachthaven, toevoeging hof]
een kunststof damwand worden gemaakt, waarbij deze constructie een meter naar binnen springt, zodat er door en voor rekening van Partij B een groenvoorziening (beukenhaag) als afscheiding aangelegd kan worden. In overleg kan worden gekozen voor een andere afscheiding.
Partij B zal in overleg (voor ondermeer betreft de hoogte, doorzicht, openheid richting jachthaven/Leede) met Partij A[lees: [geïntimeerde] , toevoeging hof]
zorgdragen voor de aanleg van beplanting aan de (zuid)zijde van de watergang welke in eigendom toebehoort aan Partij B.
op de erfgrens van de kadastrale percelen [nr. 3][een perceel van de Jachthaven, toevoeging hof]
, [nr. 1] en [nr. 2][percelen van [geïntimeerde] , toevoeging hof]
voor rekening van Jachthaven Hofleede een dubbele beukenhaag wordt aangelegd met tussen de haag een hek met daarop geluid absorberend materiaal; in deze erfafscheiding, die één meter tachtig hoog wordt, zal/mag voor rekening van [geïntimeerde 2] en in overleg met Jachthaven Hofleede een deur worden geplaatst;”
3.De vorderingen in eerste aanleg en het vonnis van de voorzieningenrechter
4.De vorderingen in hoger beroep
Grief Ivan de Jachthaven is gericht tegen de overwegingen van het vonnis met betrekking tot de jollensteiger. Volgens de Jachthaven moet de erfdienstbaarheid worden uitgelegd met inachtneming van de bedoelingen van partijen. De erfdienstbaarheid is bedoeld om [geïntimeerde] een doorgang naar het openbaar water te geven. De jollensteiger staat daaraan niet in de weg. Met
grief IIkomt de Jachthaven op tegen de veroordeling tot verwijdering van de verharding. Met deze veroordeling is de voorzieningenrechter volgens de Jachthaven buiten de rechtsstrijd getreden. Daarnaast is er volgens de Jachthaven geen grond om haar in dit opzicht in de uitoefening van haar eigendomsrecht te beperken. De Jachthaven wijst er in dit verband op dat zij op grond van de gemaakte afspraken aan de oostzijde slechts tot halverwege de watergang (dus ter plaatse van het aan [geïntimeerde] toekomende deel van de watergang, tot de stippellijn op de bij 2.3 weergegeven tekening) een groenvoorziening diende aan te leggen (en dus niet ter plaatse van de jollensteiger waar de verharding was aangebracht). De Jachthaven heeft een zelfstandig belang bij de verharding, ook los van de jollensteiger. Als de jollensteiger niet is toegestaan, dan kan de Jachthaven de verharding gebruiken om rubberboten op die plaats met een vorkheftruck te water te laten.
Grief IIIis gericht tegen de proceskostenveroordeling.
grief Iin het incidenteel appel komt [geïntimeerde] op tegen de afwijzing van de vorderingen I. en IV. (vgl. 3.1 hierboven), die door de voorzieningenrechter bij gebrek aan belang zijn afgewezen. Volgens [geïntimeerde] heeft hij belang bij toewijzing van deze vorderingen, teneinde met het oog op de proceskostenveroordeling als de overwegend in het gelijk gestelde partij te worden aangemerkt.
Grief IIis gericht tegen de afwijzing van de vordering om de gehele oever aan de oostzijde van beplanting te voorzien. Volgens [geïntimeerde] dient de Jachthaven daarvoor zorg te dragen op grond van artikel 13 van de overeenkomst van grondruil. Artikel 4, vierde lid onder a. van de akte van grondruil is daarvoor niet in de plaats gekomen, maar heeft deze verplichting aangevuld.
5.Beoordeling
zuid” in “
(zuid)zijde van de watergang” in artikel 13, vijfde lid hebben partijen volgens [geïntimeerde] tot uitdrukking willen brengen dat de verplichting tot het aanbrengen van beplanting niet slechts voor de zuidzijde, maar ook voor de (gehele) oostzijde van de watergang geldt. In artikel 4, vierde lid onder a. van de akte van grondruil is deze verplichting aangevuld met een verplichting om langs de hele erfafscheiding, van de voorzijde van het perceel van [geïntimeerde] tot de achterzijde, een (dubbele) beukenhaag aan te leggen. Deze verplichting ziet alleen op het aanbrengen van een groenvoorziening langs de perceelgrens, terwijl de verplichting van artikel 13, vierde en vijfde lid van de overeenkomst van grondruil ook betrekking heeft op het deel van de oostzijde van de watergang dat niet grenst aan het perceel van [geïntimeerde] Ten slotte wijst [geïntimeerde] op de groenvoorzieningen die op de verschillende ontwerpen en uitvoeringstekeningen zijn ingetekend.
afscheiding”. Daarmee wordt kennelijk gedoeld op een afscheiding tussen de percelen van [geïntimeerde] en de Jachthaven. Het perceel van [geïntimeerde] reikt niet verder dan halverwege de oostzijde van de watergang.
zuid” in “
(zuid)zijde van de watergang” tussen haakjes is geplaatst, houdt kennelijk verband met het vervolg van deze bepaling (“
welke in eigendom toebehoort aan Partij B”). Dat laatste is een duiding van de zijde van de watergang die hier wordt bedoeld. Dat het gaat om de zuidzijde is een verdere duiding daarvan, wat partijen kennelijk hebben willen aangeven door “
zuid” tussen haakjes te plaatsen.
achter de woning van [geïntimeerde]” en de opmerking van [geïntimeerde] tussen vierkante haken, die ook op de groenvoorziening aan de zuidzijde betrekking heeft.
6.Beslissing
de op de oever aan de oostzijde van de watergang ten behoeve van de jollensteiger aangebrachte verharding” te verwijderen en verwijderd te houden, en voor zover de voorzieningenrechter de Jachthaven in de proceskosten heeft veroordeeld;
de op de oever aan de oostzijde van de watergang ten behoeve van de jollensteiger aangebrachte verharding” te verwijderen en verwijderd te houden;