5.13De veroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. [verweerders] hebben er belang bij dat aan de bestaande onzekerheid zo spoedig mogelijk een einde komt. (4.38)
6. Verweerder 17 is geboren op 28 december 1999. Dit blijkt uit productie 23 bij de dagvaarding in de zaak 17-1211. Zij is dus meerderjarig sinds 28 december 2017 en wordt sinds die datum niet meer wettelijk vertegenwoordigd door haar moeder. [de erven] waren hiervan op de hoogte. Niettemin hebben zij ten aanzien van verweerder 17 het hoger beroep – zoals eerder de procedure in eerste aanleg – ingesteld tegen “ [verweerder 17] , wettelijk vertegenwoordigd door [wettelijk vertegenwoordiger] ”. Omdat zij in zoverre niet de juiste persoon hebben gedagvaard, zal het hof hen niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover gericht tegen verweerder 17.
7. [verweerders] betogen dat [de erven] geen belang hebben bij het hoger beroep en daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Zij wijzen erop dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, het toegestane vergelijkingsonderzoek inmiddels is uitgevoerd en dat hieruit gebleken is dat het DNA van vier van de onderzochte donorkinderen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid biologische verwantschap vertoont met het DNA van [erflater] . Volgens [de erven] hebben zij wel degelijk belang bij het hoger beroep, onder meer omdat zij in de inmiddels aanhangige (vervolg)procedure over schadevergoeding betogen dat de onderzoeksresultaten niet mogen worden gebruikt.
8. Het hof ziet geen grond om [de erven] wegens gemis aan voldoende belang bij het hoger beroep daarin niet-ontvankelijk te verklaren. [de erven] hebben in elk geval – zelfs als de door hen genoemde belangen niet zouden volstaan – voldoende belang bij het verkrijgen van een oordeel op hun vordering dat [verweerders] alsnog veroordeeld worden in de proceskosten van de eerste aanleg. Daartoe is aanleiding indien wordt geoordeeld dat – in het licht van de aangevoerde grieven in hoger beroep – de vorderingen in eerste aanleg ten onrechte zijn toegewezen (vgl. HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1782). Mede tegen deze achtergrond zal het hof de (tegen het vonnis) geformuleerde grieven beoordelen. De bezwaren tegen het vonnis
9. [de erven] hebben hun bezwaren tegen het vonnis niet, zoals gebruikelijk, van een nummering voorzien. Het hof zal hierna gemakshalve aansluiten bij de door [verweerders] gehanteerde nummering van de bezwaren (hierna aangeduid als grieven).
10.
Grief Ihoudt in dat de rechtbank door de lengte van de samenvatting van het verslag van het inventariserend onderzoek van 4 mei 2015 (zie hiervoor, 2.5) bij dat onderzoek te uitvoerig stilstaat.
Grief IIhoudt in dat de rechtbank ten onrechte uit dat verslag afleidt dat bij MC Bijdorp sprake is geweest van een onvolledige en inadequate dossiervorming.
11. Deze grieven falen, omdat het verslag relevant is en daaruit wel degelijk blijkt dat er bij MC Bijdorp van onvolledige en inadequate dossiervorming sprake was. De enkele stelling van [de erven] dat er tot en met 2006 inspecties waren waarbij telkens door de inspectie zou zijn meegedeeld dat de administratie in orde was, is bij ontbreken van enige onderbouwing onvoldoende. Reeds om die reden moet daaraan worden voorbijgegaan. Hetzelfde geldt voor de veronderstelling dat het ‘heel goed’ kan zijn dat bij de verhuizing van het archief door het ministerie van VWS administratie is verloren gegaan. [de erven] bestrijden niet dat die verhuizing heeft plaatsgevonden onder het toeziend oog van een notaris, waarbij de archiefkasten zijn genummerd, verzegeld en beveiligd in opslag zijn genomen. In het licht van die omstandigheden bestaat voor de ongemotiveerde veronderstelling geen grond. [de erven] hebben niet (gemotiveerd) gesteld en ook is niet gebleken dat de gebreken in het archief pas na de sluiting van de kliniek in 2009 en het veiligstellen daarvan in 2014 zijn ontstaan. Maar al zou dat wel het geval zijn geweest, dan zou dat eveneens hebben betekend dat [erflater] tekortschoot in zijn verplichting tot het inrichten en bewaren van adequate dossiers. Het hof onderschrijft de overweging van de rechtbank in r.o. 4.24 dat een vruchtbaarheidsarts destijds kon begrijpen dat bepaalde specifieke en relevante medische en fysieke gegevens in verband met mogelijke erfelijkheidsproblematiek in de toekomst van belang konden zijn en met het oog daarop deugdelijk geregistreerd dienden te worden en voor langere periode toegankelijk dienden te blijven. Het hof maakt die overweging tot de zijne. Daaraan kan niet afdoen dat, zoals [de erven] aanvoeren (
grief III), ‘in die tijdgeest’ vooropstond dat de donor anoniem was en dat diens privacy diende te worden beschermd. Anders dan [de erven] daarbij nog betogen, hebben de kinderen er wel degelijk belang bij op de hoogte te kunnen raken van mogelijke erfelijkheidsproblemen, al is het maar bij de keuze om zelf wel of geen kinderen te krijgen.
12.
Grief IVgaat over het bijmengen van sperma van een andere donor of van [erflater] zelf. [de erven] erkennen dat, zoals de rechtbank in r.o. 4.25 overweegt, als gevolg daarvan het donorpaspoort niet meer kan kloppen. Het is het hof dan ook niet duidelijk waarom het volgens [de erven] niet terecht is dat de rechtbank dit heeft overwogen. Dat het zou gaan om een gangbare, op de universiteiten onderwezen methodiek, zoals [de erven] (zonder onderbouwing) stellen en [verweerders] betwisten, doet er niet aan af dat het bijmengen van sperma in elk geval leidt tot onbetrouwbaarheid of zelfs onjuistheid van dossiers en donorpaspoorten. Het hof verwerpt de grief derhalve.
13. Vervolgens maken [de erven] bezwaar tegen de overweging dat er een algemene norm van maximaal 25 kinderen per donor zou gelden, omdat dit slechts een richtlijn zou zijn (
grief V). Bij dit bezwaar hebben [de erven] geen belang, wat daarvan inhoudelijk verder ook zij, omdat zij niet bestrijden dat in MC Bijdorp een nog strengere norm gold, van maximaal 6 kinderen per donor, en dat in elk geval deze laatste norm ruimschoots is overschreden.
14. Met
grief VIkeren [de erven] zich tegen r.o. 4.28, waar de rechtbank heeft geoordeeld dat [de erven] een aantal stellingen van [verweerders] niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, hebben weersproken en dat de gestelde feiten daarom vaststaan. Naar het oordeel van het hof voeren [de erven] tegen de gestelde feiten ook in hoger beroep niets aan dat kan gelden als een voldoende motivering van hun betwisting. Omdat de juistheid van de bedoelde feiten evenwel niet doorslaggevend is voor de toewijzing van de vorderingen, kan de grief in elk geval niet leiden tot vernietiging van het vonnis.
15.
Grief VIIbestrijdt de overweging in r.o. 4.28 van het vonnis dat [erflater] , ondanks de expliciete afspraak met de betrokken patiënten dat sperma van een bekende donor gebruikt zou worden, donorgegevens niet heeft laten registreren bij de databank van de FIOM. Verder bestrijden [de erven] dat [verweerder 18] destijds aan [erflater] heeft aangegeven geen anonieme donor te willen en dat haar beide kinderen van dezelfde donor afkomstig zouden moeten zijn. Wat het laatste betreft: gelet op de als productie 22 bij inleidende dagvaarding van 28 november 2017 overgelegde stukken uit het door [erflater] gehouden medisch dossier van [verweerder 18] (waaronder het intakeformulier en een brief van 22 april 2003 van [verweerder 18] , waarin zij onder meer schrijft: “
Mijn kinderen hebben dezelfde donorvader”) vormt de enkele ontkenning door [de erven] niet een voldoende gemotiveerde betwisting. Het antwoord op de vraag of [erflater] gegevens al dan niet had moeten laten registreren bij de databank van FIOM, is voor de beoordeling van de gegrondheid van de vorderingen in eerste aanleg niet doorslaggevend en hoeft daarom door het hof verder niet te worden onderzocht. De grief leidt uiteindelijk niet tot vernietiging van het vonnis.
16. Aan de vaststellingen die de rechtbank in r.o. 4.28 heeft gedaan, en waartegen [de erven] vergeefs opkomen, heeft de rechtbank in r.o. 4.29 de gevolgtrekking verbonden dat [erflater] belangrijke afspraken met zijn patiënten niet is nagekomen. Het bezwaar van [de erven] tegen die voor de hand liggende gevolgtrekking (memorie van grieven, onderaan p. 6) is niet voldoende onderbouwd. Het hof gaat er daarom aan voorbij.
17. Ook
grief VIII faalt, waarmee [de erven] betogen dat [erflater] op geen enkele wijze is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de behandelovereenkomst voortvloeiende verbintenissen en dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen jegens de donorkinderen. Een serieuze toelichting ziet het hof in elk geval niet in de opmerking dat cliënten destijds bij [erflater] kwamen om zwanger te worden en dat “
dat was wat de cliënten ook kregen” (memorie van grieven, p. 7). Het hof onderschrijft op dit punt het oordeel van de rechtbank en de daarvoor gegeven gronden en maakt deze tot de zijne.
18. Ten slotte wijzen [de erven] erop dat zij inmiddels door een aantal van de verweerders zijn gedagvaard ter verkrijging van schadevergoeding van omstreeks € 1.000.000. [de erven] menen dat de rechtbank de vordering nooit zou hebben toegewezen als met dit oogmerk toestemming tot het verrichten van DNA-onderzoek was gevorderd en dat van [de erven] niet kan worden gevergd dat zij meewerken aan DNA-onderzoek ter vergaring van bewijs van aansprakelijkheid tegen hen.
19. Het hof deelt dit standpunt niet, en is juist van oordeel dat de rechtbank op grond van de uitvoerig vastgestelde concrete feiten en omstandigheden in deze kwestie op goede gronden heeft beslist tot toewijzing van de vorderingen in eerste aanleg. Hetgeen [de erven] hebben gesteld in hoger beroep leidt niet tot een ander oordeel.
20. [de erven] hebben in hoger beroep geen bewijsaanbod gedaan voor het bewijzen van feiten die voor de beoordeling van de zaak relevant zijn. Aan bewijslevering komt het hof daarom niet toe.
21. [de erven] zullen niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover het beroep is gericht tegen verweerder 17. Geen van de bezwaren van [de erven] tegen het vonnis slaagt. Dat betekent dat het vonnis in de verhouding tot de overige verweerders zal worden bekrachtigd. Hierbij past dat [de erven] zullen worden veroordeeld in de proceskosten als hierna vermeld. Het arrest zal wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals gevorderd door [verweerders]
- verklaart [de erven] niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen verweerder 17;
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2019, voor zover gewezen tussen [de erven] en verweerders 1-16 en 18-31;
- veroordeelt [de erven] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [verweerders] begroot op € 324,- voor griffierecht en op € 1.074,- voor salaris advocaat;
- verklaart dit arrest wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.R. Salomons, B.J. Lenselink en M.J. van Cleef-Metsaars en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 24 november 2020 in aanwezigheid van de griffier.