[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder
3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 1 jaar en onder de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
1.
Zij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 24 juni 2016 tot en met 20 juli 2017 te Sliedrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, (telkens) als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
althans opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
- 47 orders, met een totale netto weeghoeveelheid van 155 gram, met per order 1 of 2 of 2,5 of 5 of 10 of 20 gram, in elk geval (telkens) één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of afleidingen daarvan, (telkens) een of meer middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, (telkens) dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hebbende zij en/of haar mededader(s):
- de voornoemde inhoud verstuurd en/of laten versturen per post met adressen met (een) bestemming(en) in het en/of de land(en) Duitsland, en/of Finland en/of Denemarken en/of Oostenrijk en/of
-de voornoemde inhoud in katoen geplaatst en/of laten plaatsen en/of
-in (een) kaart(en) en/of kaarten geplaatst en/of laten plaatsen en/of
-in enveloppen gedaan en/of laten doen en/of
-de enveloppen verstuurd en/of laten versturen met adressen met (een) bestemming(en) in het en/of de land (en) Duitsland en/of Finland en/of Denemarken en/of Oostenrijk;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[mededader] op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 24 juni 2016 tot en met 20 juli 2017 te Sliedrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal,
(telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht,(telkens) als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
- 47 orders, met een totale netto weeghoeveelheid van 155 gram, met per order 1 of 2 of 2,5 of 5 of 10 of 20 gram, in elk geval (telkens) één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of afleidingen daarvan, (telkens) een of meer middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, (telkens) dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hebbende [mededader] en/of zijn mededader(s):
- de voornoemde inhoud verstuurd en/of laten versturen per post met adressen met (een) bestemming(en) in het en/of de land(en) Duitsland en/of Finland en/of Denemarken en/of Oostenrijk en/of
- de voornoemde inhoud in katoen geplaatst en/of laten plaatsen en/of
- in (een) kaart(en) en/of kaarten geplaatst en/of laten plaatsen en/of
- in enveloppen gedaan en/of laten doen en/of
- de enveloppen verstuurd en/of laten versturen met adressen met (een) bestemming(en) in het en/of de land (en) Duitsland en/of Finland en/of Denemarken en/of Oostenrijk;
bij/ tot het plegen van welk misdrij(f)(ven) zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 24 juni 2016 tot en met 20 juli 2017 te Sliedrecht (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door (telkens) haar mobiele telefoon en/of laptop ter beschikking te stellen aan die [mededader] voor de verkoop en/of overdracht van verdovende middelen;
2.
Zij in of omstreeks de maand februari 2018 te Sliedrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [pand]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 16 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de in dat vonnis vermelde opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 1 jaar en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in verdovende middelen, te weten heroïne en cocaïne. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar toenmalige partner en medeverdachte [mededader] in voldoende mate is komen vast te staan.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het aandeel van de verdachte niet aan te merken is als een vorm van medeplegen, maar als medeplichtigheid. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte niet wist dat [mededader] op de computer van de verdachte handelde in harddrugs via het internet. Het handelen van de verdachte heeft er volgens de verdediging alleen uit bestaan dat zij heeft geduld dat [mededader] gebruik maakte van haar computer en dat hij boodschappen en andere huishoudelijke aankopen heeft gedaan met geld dat afkomstig blijkt te zijn uit drugshandel, waarvan zij heeft meegeprofiteerd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daarvan sprake is, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachte heeft haar mobiele telefoon en Packard Bell-computer aan de medeverdachte beschikbaar gesteld. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte de accounts waarmee is gehandeld op Hansa Market heeft gemaakt. Uit het dossier blijkt evenmin dat zij de enveloppen heeft verzonden. Voorts is op grond van het dossier geen taakverdeling vast te stellen tussen de verdachte en haar toenmalige partner en kan niet worden bewezen of er sprake is geweest van een afgesproken, laat staan gewichtige, rol.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar toenmalige partner niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan de verweten drugshandel is naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Infiltratie in Hansa Market
Daartoe door het hof gevraagd heeft de raadsvrouw van de verdachte expliciet aangegeven geen verweer te zullen voeren ten aanzien van eventuele vormverzuimen door overname van Hansa Market door politie en justitie.
Het hof is van oordeel dat onderhavig dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om ambtshalve vast te stellen dat sprake is geweest van een onrechtmatig opsporingsonderzoek en dat de infiltratie van politie en justitie niet in overeenstemming is geweest met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
[mededader] op tijdstippen gelegen in de periode van
1 maart 2017tot en met 20 juli 2017 te Sliedrecht,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
enopzettelijk heeft verkocht,
- 32 orders, met een totale netto weeghoeveelheid van 133 gram, met per order 1 of 2 of
3of 5 of 10 of 20 gram, van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
- de voornoemde inhoud verstuurd en/of laten versturen per post met adressen met bestemmingen in de landen Duitsland en/of Finland en/of Denemarken en/of Oostenrijk en/of
- de voornoemde inhoud in katoen geplaatst en/of laten plaatsen en/of
- in (een) kaart(en) en/of kaarten geplaatst en/of laten plaatsen en/of
- in enveloppen gedaan en/of laten doen;
bij het plegen van welk
emisdrijven zij, verdachte, in de periode van
1 maart 2017tot en met 20 juli 2017 te Sliedrecht (telkens) opzettelijk gelegenheid
enmiddelen heeft verschaft door (telkens) haar mobiele telefoon en laptop ter beschikking te stellen aan die [mededader] voor de verkoop van verdovende middelen;
2.
Zij in de maand februari 2018 te Sliedrecht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [pand]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 16 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan/tot opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan handel in verdovende middelen, te weten heroïne en cocaïne, door haar mobiele telefoon en computer daartoe beschikbaar te stellen aan de medeverdachte. De medeverdachte heeft gebruik gemaakt van een anonieme, wereldwijde marktplaats op het darkweb, Hansa Market, waarop verboden goederen te koop werden aangeboden. Onder de schuilnaam [schuilnaam] werden de drugs verkocht en vervolgens per post verzonden naar afnemers in het buitenland. Er was aldus sprake van een structurele export van harddrugs.
De handel in verdovende middelen is een zeer ernstig feit. Cocaïne en heroïne zijn middelen die een groot gevaar voor de volksgezondheid vormen, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan. Bovendien leidt de handel in harddrugs direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en overlast. Het verhandelen – en dus ook medeplichtigheid daaraan - van harddrugs dient dan ook streng te worden bestraft.
De verdachte heeft zich voorts op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het telen van hennep samen met de medeverdachte. Hennep is een stof die schadelijk is voor de volksgezondheid. Juist door het in de loop der jaren sterk toegenomen THC-gehalte is die schadelijkheid inmiddels aanzienlijk. Het gebruik van hennep is dan ook bezwarend voor de samenleving, niet alleen uit een oogpunt van volksgezondheid maar ook vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
29 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Zij moet daarom als een zogenaamde “first-offender” worden aangemerkt.
Het hof heeft voorts acht geslagen op hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard over haar persoonlijke omstandigheden, te weten dat zij fulltime werkt, dat zij niet meer samen is met de medeverdachte, dat zij alleen de zorg heeft over hun dochtertje en dat zij niet meer blowt. Het lijkt er sterk op dat zij heeft geleerd van haar fouten en druk bezig is met het werken aan een niet criminele toekomst.
Al deze positieve omstandigheden maken dat het hof, anders dan de advocaat-generaal voorstaat, het – mede - opleggen van een gevangenisstraf onwenselijk acht.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hieraan verbinden van bijzondere voorwaarden acht het hof, gelet op de geschetste positieve ontwikkelingen, thans niet meer noodzakelijk.
De voorwaardelijke straf strekt ertoe de verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen komt het hof tot het volgende oordeel.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn onder 4, 5, 8, 9, 16 en 18 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan haar toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde is begaan. Het hof zal daarom deze voorwerpen verbeurdverklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze zijn vermeld onder 1, 7 en 15 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit van een en ander in strijd is met de wet en het algemeen belang en de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van strafbare feiten.
Ten aanzien van na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze zijn vermeld onder 2, 6, 10, 11, 12, 13 en 14 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, gelast het hof de teruggave aan de rechthebbende, te weten de verdachte.
Ten aanzien van na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze zijn vermeld onder 3 en 19 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, gelast het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende. Dit betreft de (enige) rijbewijzen die in dit onderzoek onder de verdachte in beslag zijn genomen.
Nu het onder 17 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerp ten onrechte dubbel op de lijst is vermeld, behoeft ten aanzien van dit voorwerp geen beslissing te worden genomen. Het betreft kennelijk een derde, overigens niet met enige houdersnaam aangeduid, rijbewijs. Zoals reeds is vastgesteld, zijn in dit onderzoek slechts twee rijbewijzen aan de orde (nummers 3 en 19 op de beslaglijst).
Onder de verdachte is een Packard Bell-laptop in beslag genomen (nummer 16 op de beslaglijst). Niet ter discussie staat dat het bewezenverklaarde feit 1 subsidiair –mede- met behulp van deze laptop is begaan. Het ligt daarom in de rede, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, dat deze als bijkomende straf verbeurd zal worden verklaard. Die beslissing zal, logischerwijze, dus ook de inhoud van alle data op de interne harde schijf raken.
Juist daartegen zijn namens de verdachte bezwaren geuit. Op die harde schijf zouden zich namelijk foto’s bevinden van haar in 2010 overleden vader, welke foto’s haar bijzonder dierbaar zijn. Om die reden is primair verzocht om teruggave van de laptop, subsidiair tot verstrekking van een kopie van deze foto’s.
De advocaat-generaal heeft zich daartegen verzet. Het maken van een kopie van de foto’s zou te tijdrovend zijn voor de politie en bovendien kan niet worden gegarandeerd dat in deze foto’s (pixels met) andersoortige gegevens verstopt zitten, aldus de advocaat-generaal.
Zoals hierboven reeds vermeld, zal het hof de Packard Bell computer verbeurd verklaren en derhalve niet de teruggave aan de verdachte gelasten.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek overweegt het hof als volgt.
Indien een verdachte gemotiveerd verzoekt om verstrekking van een of meer door haar (duidelijk) omschreven gegevensbestanden die op de betreffende inbeslaggenomen gegevensdrager zijn opgeslagen, dient een belangenafweging plaats te vinden tussen de strafvorderlijke en maatschappelijke belangen bij verbeurdverklaring enerzijds en de persoonlijke belangen van de verdachte bij behoud c.q. verkrijging van de verzochte gegevensbestanden anderzijds.
Bij deze belangenafweging kunnen naar het oordeel van het hof onder meer de navolgende aspecten worden betrokken:
- of, en zo ja: de mate waarin, door de verdachte informatie is verstrekt over het aantal gegevensbestanden waarop haar verzoek toeziet alsmede over de daarop betrekking hebbende bestandsnamen en bestandslocaties;
- de (geschatte) technische en personele uitvoerbaarheid voor de betrokken opsporingsdienst die met het verzoek samenhangt alsmede het daarmee gemoeide tijdbeslag;
- het belang van de verdachte bij behoud c.q. verkrijging van de betreffende gegevensbestanden alsmede de mate waarin zij dat belang heeft onderbouwd;
- de omstandigheid of de verdachte door zijn wijze van handelen c.q. wijze van opslag moet worden geacht zelf het risico te hebben aanvaard van vermenging van strafbare en niet-strafbare gegevensbestanden en/of dat (daardoor) de gegevensbestanden waarop het verzoek betrekking heeft niet dan wel slechts op onevenredig arbeidsintensieve wijze weer van de strafbare gegevensbestanden kan worden gescheiden (vgl. ECLI:NL:GHDHA:2019:391). Naar het oordeel van het hof zijn door en namens de verdachte in onderhavig geval de persoonlijke belangen van de verdachte bij verkrijging van de op de Packard Bell opgeslagen foto’s onvoldoende gemotiveerd. Doorslaggevend daarbij is dat het kennelijke unieke karakter van de op deze computer opgeslagen foto’s niet is aangevoerd laat staan concreet en feitelijk onderbouwd. Dat had overigens wel in de rede gelegen. Immers, het is aannemelijk dat foto’s van een (overleden) vader ook in het bezit zouden zijn van naaste familieleden en gebleken is dat de verdachte innig contact met een aantal van hen heeft.
Bovendien heeft de verdachte toegelaten dat de foto’s werden vermengd met strafbare bestanden, doordat zij heeft toegelaten dat die computer werd gebruikt voor handel in harddrugs op Hansa Market.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 36b, 36d, 47, 48 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.