ECLI:NL:GHDHA:2020:2060

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
2200525817
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag op vrouw in park te Rotterdam met TBS-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die op 22 mei 2017 in Rotterdam een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. In hoger beroep heeft het Openbaar Ministerie (OM) opnieuw 6 jaar gevangenisstraf en TBS geëist. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van poging moord, maar hem wel veroordeeld voor poging doodslag tot een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden, met een TBS-maatregel zonder maximum. Het hof oordeelde dat het alternatieve scenario van de verdachte niet aannemelijk was en dat de verklaringen van het slachtoffer en getuigen overtuigend waren. De verdachte had het slachtoffer in een park aangevallen, haar met een scherp voorwerp in de rug gestoken en geprobeerd haar keel dicht te knijpen. Het hof heeft ook overwogen dat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden en heeft dit verdisconteerd in de straf. De vordering van de benadeelde partij is integraal toegewezen, inclusief huishoudelijke kosten. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die nog steeds psychische gevolgen ondervindt van de aanval.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005258-17
Parketnummer: 09-730102-17
Datum uitspraak: 22 oktober 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 december 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum],
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
28 januari 2020 en 8 oktober 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest. Tevens is aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd, waarbij is bepaald dat deze niet aan een maximum is verbonden. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de [benadeelde partij], zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 mei 2017 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- met een scherp voorwerp meermalen, althans eenmaal, in de rug, in elk geval het bovenlichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een of meer hand(en) met kracht de hals/keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden, althans samendrukkend geweld heeft gebruikt op de hals/keel van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest en dat aan de verdachte zal worden opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling met het bevel tot verpleging van overheidswege, waarbij bepaald zal worden dat deze niet aan een maximum is verbonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gevoerde verweren
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn overgelegde pleitaantekeningen op het standpunt gesteld dat – kort en zakelijk weergegeven – de verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken, nu de alternatieve lezing van de verdachte niet als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven. Subsidiair is aangevoerd dat geen sprake is van voorbedachte raad, nu onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte tevoren daadwerkelijk het plan heeft opgevat om het slachtoffer van het leven te beroven.
Het hof overweegt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting als volgt.
Alternatief scenario
De verdachte heeft het hem tenlastegelegde bestreden met een alternatieve lezing. Dit alternatieve scenario houdt in dat hij enige tijd in het park rondfietste omdat hij nodig moest plassen en daarvoor een geschikte plek zocht. De verdachte was die avond slachtoffer geworden van een poging tot diefstal van zijn telefoon door een in het zwart geklede man die een sjaal voor zijn gezicht had. Uit boosheid heeft de verdachte zijn tas met daarin lege bierflesjes tegen het stuur van zijn fiets geslagen.
Toen hij stond te plassen hoorde hij een geluid achter zich en zag toen een vrouw op de grond liggen. Ze had een bebloed gezicht en leek in paniek. De verdachte wilde haar helpen om overeind te komen en hij heeft haar bij haar armen en nek aangeraakt. De vrouw werkte niet mee en duwde hem weg. De verdachte is toen in paniek geraakt en is weggerend.
Het hof is van oordeel dat het dossier geen enkele ondersteuning biedt aan dit door de verdachte geschetste alternatieve scenario en overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster heeft verklaard dat zij tijdens het wandelen drie keer door eenzelfde man op een fiets met kinderzitje werd gepasseerd. Even later liep dezelfde man haar tegemoet. Tijdens het passeren sloeg de man plots zijn arm om haar nek en voelde ze klappen op haar rug. De man gaf haar een duw waardoor zij op de grond viel. Vervolgens greep de man met beide handen naar haar keel en zette daarbij kracht, waardoor hij haar keel dichtdrukte. Ze probeerde de man van zich af te trappen, maar de man bleef haar keel dichtknijpen. Aangeefster heeft verder verklaard dat de man die haar passeerde op de fiets, degene is geweest die haar heeft aangevallen. Zij heeft geen persoon in het zwart gekleed of met een sjaal voor zijn gezicht gezien. Er is ook niemand geweest die haar heeft proberen overeind te helpen. De verklaring van de aangeefster is specifiek en gedetailleerd en wordt op essentiële onderdelen ondersteund door onder meer de getuigenverklaringen. Het hof ziet dan ook geen reden om aan deze verklaring van aangeefster te twijfelen.
Geen van de in het park aanwezige getuigen heeft verklaard over een derde persoon of een persoon in het zwart gekleed en met een sjaal voor zijn gezicht. Ook het forensisch onderzoek heeft geen aanwijzingen voor de betrokkenheid van een derde onbekend gebleven persoon opgeleverd.
Gelet op het vorenstaande schuift het hof het alternatieve scenario van de verdachte als volstrekt onaannemelijk en ongeloofwaardig terzijde. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de verdachte wisselend en niet consistent heeft verklaard.
Naar het oordeel van het hof is het dan ook de verdachte geweest die aangeefster heeft aangevallen, haar met een stuk glas in haar rug heeft gestoken en haar keel heeft dichtgeknepen.
Voorbedachte raad
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ vast moet komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit, en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Uit het dossier komt naar voren dat, alvorens de verdachte aangeefster aanviel, hij haar drie keer op de fiets is gepasseerd. De verdachte heeft op enig moment een tas met daarin lege bierflesjes op het stuur van zijn fiets geslagen. Ook heeft de verdachte zijn fiets in de bosjes gelegd, uit het zicht. Het dossier biedt geen uitsluitsel over de volgorde in tijd van met name de twee voornoemde omstandigheden. De verdachte is aangeefster vervolgens tegemoet gelopen en bij het passeren heeft hij haar aangevallen.
Naar het oordeel van het hof zijn de hiervoor beschreven omstandigheden tot het moment van de aanval onvoldoende om op grond hiervan met voldoende mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en zich daarvan rekenschap te geven en dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. Het hof weegt en waardeert die omstandigheden aldus dat onvoldoende is uit te sluiten dat de verdachte met betrekking tot zijn gewelddadige handelingen jegens het slachtoffer heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet primair tenlastegelegde poging moord. Dit brengt mee dat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks22 mei 2017 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk,
en al dan niet met voorbedachten rade,[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- met een scherp voorwerp meermalen
, althans eenmaal,in de rug
, in elk geval het bovenlichaam,van die [slachtoffer] heeft gestoken en
/of
- meermalen
, althans eenmaal,met een of meer hand(en) met kracht de hals/keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en
/ofdichtgeknepen gehouden
, althans samendrukkend geweld heeft gebruikt op de hals/keel van die [slachtoffer],terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte en de op te leggen straf en/of maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 22 mei 2017 in de vroege avond schuldig gemaakt aan een poging doodslag door het slachtoffer, die op dat moment door het park wandelde, uit het niets aan te vallen, haar met een stuk glas in haar rug te steken en vervolgens te proberen haar te wurgen. Het slachtoffer heeft zich op een gegeven moment los weten te rukken, is weg gerend en heeft vervolgens, hevig bloedend, hulp gezocht bij andere wandelaars in het park. Dat het fysieke letsel van het slachtoffer beperkt is gebleven is niet te danken aan het handelen van de verdachte. Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft verklaard echt gedacht te hebben daar en toen dood te zullen gaan.
Door een alternatief scenario te schetsen en daarin te volharden heeft de verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en heeft hij ook geen enkel inzicht getoond in de gevolgen die zijn handelen voor het slachtoffer heeft gehad. Die gevolgen zijn, zoals is gebleken uit de namens haar ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring, aanzienlijk. Het slachtoffer ondervindt nog steeds ernstige psychische gevolgen van de aanval. Ze is naar eigen zeggen van een buitenmens abrupt verandert in iemand die de deur niet meer alleen uit durft. Angst, paniekaanvallen en flashbacks beïnvloeden nog steeds haar dagelijkse leven. Het slachtoffer is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis. Inmiddels zijn de behandelingen hiervoor afgerond, maar desalniettemin kampt het slachtoffer tot op de dag van vandaag met de psychische gevolgen van de aanval.
De aanval zal ook bij andere mensen in het park die daarvan ongewild getuige zijn geweest gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt. Feiten als de onderhavige veroorzaken ook veel gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
8 september 2020, waaruit blijkt dat dat de verdachte reeds eerder en meer dan eens onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en buitengewone ernst van het bewezenverklaarde strafbare feit kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Nu het hof de verdachte vrijspreekt van de impliciet primair tenlastegelegde poging moord en komt tot een veroordeling voor poging doodslag, ziet het hof aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van kortere duur dan door de advocaat-generaal is geëist.
Naar het oordeel van het hof is – alles afwegend - een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren in beginsel passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof heeft evenwel vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
Met het instellen van hoger beroep op 13 december 2017 heeft de redelijke termijn van de berechting in hoger beroep een aanvang genomen. Het hof wijst arrest op
22 oktober 2020. Derhalve heeft de berechting in hoger beroep 2 jaar en 10 maanden geduurd en dit maakt dat de redelijk termijn met 1 jaar en 6 maanden is overschreden.
In de periode van 17 januari 2019 (totstandkoming beoordelend rapport dr. Van Marle) tot 28 januari 2020 (de eerste beoogde inhoudelijke behandeling door het hof) heeft de zaak stil gelegen. Deze vertraging van ongeveer één jaar is niet aan de verdachte te wijten en het hof zal deze overschrijding dan ook verdisconteren in de op te leggen gevangenisstraf.
Op 28 januari 2020 vond de eerste beoogde inhoudelijke behandeling plaats. Op deze zitting is bepaald dat de verdachte, die niet instemde met het gebruik van de over hem opgemaakte maar verouderde rapportages, ter observatie zou worden opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC). Het PBC rapport is gedateerd 14 september 2020, waarna al na ruim een maand de inhoudelijke zitting plaatsvond. Gezien het vorenstaande zal het hof voor wat betreft de periode van 28 januari 2020 tot 22 oktober 2020 volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Gelet op het vorenstaande zal het hof in plaats van de overwogen gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden opleggen.
Oplegging TBS-maatregel
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities op het standpunt gesteld dat – kort en zakelijk weergegeven – bij een bewezenverklaring van het tenlastegelegde geen TBS-maatregel met dwangverpleging dient te worden opgelegd. Hiertoe is aangevoerd dat hoewel bij de verdachte een persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld, de aangewezen problematiek ambulant en met hulp van de reclassering en derde hulpverleners goed te behandelen is. De deskundigen hebben in de rapportages het recidiverisico niet voldoende onderbouwd en bij de verdachte is geen sprake van een zorgmijdende houding.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat is begaan acht het hof zich gehouden om de vraag te beantwoorden of – ter voorkoming van recidive - oplegging van de TBS-maatregel aan de verdachte aangewezen is. In dat kader is van belang of wordt voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van de TBS-maatregel en of de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van die maatregel eist.
Voor wat betreft de vraag of wordt voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van de TBS-maatregel overweegt het hof als volgt.
Het hof acht hiertoe de volgende zich in het dossier bevindende rapporten over de verdachte en de daaraan ontleende - kort en zakelijk weergegeven - overwegingen en conclusies van belang.
- Uit het beoordelend psychiatrisch rapport Pro Justitia, d.d. 17 januari 2019, opgesteld en ondertekend door prof. dr. H.J.C. van Marle, psychiater komt naar voren dat sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, zwakbegaafdheid en een stoornis in het gebruik van alcohol in gedeeltelijke remissie. Gezien de continuïteit van de antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken mag worden verondersteld dat verdachtes handelen ten tijde van de feiten (mits bewezen geacht) hierdoor beïnvloed is. De feiten kunnen daardoor voor een groot deel worden verklaard. De conclusie van verminderde toerekeningsvatbaarheid is mogelijk. De kans op herhaling van een agressieve reactie op frustratie is hoog. Aangezien de details van het gebeurde door de verdachte verteld, niet overeenstemmen met de details uit andere bronnen, zijn de door hem naar voren gebrachte details onvoldoende concreet en betrouwbaar om een betrouwbare risicotaxatie op te stellen voor de mogelijkheid van een herhaling die identiek is aan zijn versie van het gebeurde. Maar er zijn voldoende risicofactoren aanwezig om ook in de toekomst een heftige agressieve reactie te verwachten in geval van frustraties.
Onderzoeker acht het moeilijk om beschermende factoren in de persoonlijkheid van de verdachte of in zijn functioneren te benoemen. Twee belangrijke beschermende factoren, te weten een vaste relatie en het hebben van zinvol werk, zijn in de huidige casus aanzienlijk ter discussie gesteld. Het tenlastegelegde heeft zich immers voorgedaan tijdens die vaste relatie en tijdens het opbouwen van zinvol werk. Het recidiverisico voor geweld is hoog. Eerdere behandelingen hebben geen of weinig succes gehad omdat betrokkene tekort schoot in zijn medewerking aan die behandelingen.
Een vrijwillige behandeling dan wel een ambulante behandeling onder voorwaarden lijken derhalve geen tot weinig kans op succes te hebben. Zeker in combinatie met hoog gevaar voor (algemene en mogelijk specifieke) recidive dient derhalve uitgeweken te worden naar een behandeling in een gesloten setting onder justitiële voorwaarden. Gezien de persoonlijkheidspathologie dient uitgegaan te worden van een langdurige klinische behandeling waarbij een streng gecontroleerde resocialisatiefase een belangrijk onderdeel zal zijn.
- Uit de rapportage Pro Justitia d.d. 14 september 2020, opgemaakt en ondertekend door P.E. Geurkink, GZ-psycholoog en H.S. Roelfsema, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum (PBC) komt het volgende naar voren. Bij betrokkene is sprake van een neurobiologische ontwikkelingsstoornis in de vorm van een verstandelijke beperking, licht van ernst. Ook is sprake van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, met antisociale en borderline trekken. Daarnaast is onder andere sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol, ernstig, in remissie in een gereguleerde omgeving. Of er sprake is van ADHD kan in het huidige onderzoek niet worden aangetoond, dan wel uitgesloten, maar is wel degelijk forensisch relevant. Deze stoornissen waren ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig.
Onderzoekers kunnen geen advies geven over de vraag in welke mate het tenlastegelegde, indien bewezen, aan verdachte is toe te rekenen. Wel is bij verdachte een patroon zichtbaar waarbij het alcoholgebruik wordt gezien als een inadequate coping passend bij de intellectuele beperkingen en persoonlijkheidsproblematiek. De verdachte is, voortkomend uit de verstandelijke beperking en de bij hem aanwezige persoonlijkheidsproblematiek, onvoldoende in staat om zijn leven zelfstandig vorm te geven. Dit zal leiden tot stress en met name interpersoonlijke spanningen/conflicten zullen leiden tot een toename van alcoholgebruik in het kader van de beperkte copingstrategieën. De reeds beperkte functies vanuit de persoonlijkheid (impulscontrole, agressieregulatie) zullen hierdoor verder onder druk komen te staan wat kan leiden tot geweld naar zijn omgeving.
De onderzoekers komen tot de conclusie dat er in het algemeen sprake is van een hoog risico op geweld indien betrokkene op dit moment in de maatschappij zou terugkeren. Behandelingen in een vrijwillig kader, maar ook in een juridisch kader hebben tot nu toe niet geleid tot effectieve behandeling van de bij betrokkene aanwezige problematiek. Gezien de overheersende, langdurig aanwezige en ernstige problematiek en het beperkte inzicht van verdachte in die problematiek menen onderzoekers dat een langdurige behandeling nodig is met een start in een kliniek, waarbij zowel aandacht is voor de bij betrokkene aanwezige intellectuele beperkingen, persoonlijkheidsproblematiek, als stoornis in het middelengebruik. Gedacht kan worden aan een instelling als Hoeve Boschoord (Trajectum). Een behandeling onder voorwaarden wordt gelet op het vorenstaande niet haalbaar geacht. Ook een zorgmachtiging is niet geschikt voor betrokkene. Derhalve wordt een TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege als meest passend gezien inzake het verlagen van het risico op algemeen geweld.
Het hof is van oordeel dat de genoemde rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de gedragsdeskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. Het beoordelend rapport van deskundige Van Marle zal het hof gezien de inhoud ervan ook gebruiken voor zover hierboven weergegeven, omdat zijn beschouwingen en conclusies voor wat betreft onder meer de diagnose grotendeels overeenkomen met de deskundigen van het PBC. Het hof maakt deze bevindingen en de daaruit getrokken conclusies tot de zijne.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat ten tijde van het bewezenverklaarde bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daarmee is voldaan aan het eerste vereiste zoals dat is geformuleerd in artikel 37a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Hoewel door de deskundigen van het PBC geen uitspraak is gedaan met betrekking tot de mate van toerekenbaarheid van het tenlastegelegde indien bewezen, acht het hof het aannemelijk dat het bewezenverklaarde feit, gelet op de bij de verdachte aanwezige stoornissen, in verminderde mate aan hem moet worden toegerekend.
Het door de verdachte begane feit is voorts een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en naar het oordeel van het hof eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de TBS-maatregel.
Het hof is van oordeel dat gelet op de vastgestelde ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte, de buitengewone ernst van het bewezenverklaarde, de inhoud van de over de verdachte uitgebrachte rapporten, de eerdere onherroepelijke veroordelingen wegens geweldsdelicten en hetgeen het hof overigens uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon en persoonlijkheid van de verdachte, sprake is van een aanzienlijk gevaar voor recidive en dat het daarom vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij.
Het hof zal daarom – naast het opleggen van een gevangenisstraf - de terbeschikkingstelling gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist.
Op de voet van het bepaalde in artikel 359, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering, wordt vastgesteld dat het bewezenverklaarde strafbare feit gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 10.148,67 (€ 7.250,- immateriële schade en in totaal € 2.898,67 materiële schade).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.969,67, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2017 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, inclusief de daarbij te bepalen gijzeling.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist. Hiertoe is onder meer aangevoerd dat de post ‘huishoudelijke hulp’ niet voor toewijzing in aanmerking komt, wegens het ontbreken van een concrete onderbouwing en nu niet is gebleken dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Bovendien is van een rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde niet gebleken. Daarbij vormt de beoordeling van de post een onevenredige belasting voor het strafproces.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De gevorderde schadevergoeding behorende bij de post ‘huishoudelijke hulp’ is naar het oordeel van het hof concreet en voldoende onderbouwd. In zoverre levert de behandeling dan ook geen onevenredige belasting van het strafproces op. Het hof is voorts, met de advocaat van de benadeelde partij, van oordeel dat het feit dat de kosten voor huishoudelijke hulp niet daadwerkelijk zijn gemaakt, nu de partner van de benadeelde partij de huishoudelijke taken heeft overgenomen, niet aan toewijzing van dit deel van de vordering in de weg staat. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het in een dergelijk geval gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensteen gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen. (zie ECLI:NL:HR:2008:BE9998).
De overige gestelde en gevorderde materiële schade is door de raadsman van de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 10.148,67 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het [slachtoffer]
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoedingvan de [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.148,67 (tienduizend honderdachtenveertig euro en zevenenzestig cent) bestaande uit € 2.898,67 (tweeduizend achthonderdachtennegentig euro en zevenenzestig cent) materiële schade en € 7.250,00 (zevenduizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de
verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde
een bedrag te betalenvan
€ 10.148,67(
tienduizend honderdachtenveertig euro en zevenenzestig cent) bestaande uit € 2.898,67 (tweeduizend achthonderdachtennegentig euro en zevenenzestig cent) materiële schade en € 7.250,00 (zevenduizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 mei 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. Th.P.L. Bot en mr. L.A. Pit, in bijzijn van de griffier mr. L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 oktober 2020.
mr. L.A. Pit is buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen.