ECLI:NL:GHDHA:2020:2056

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
200.281.618/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in hoger beroep over afwijzing verzoek om inzage in bescheiden op grond van artikel 843a Rv

In deze zaak gaat het om een incidentele vordering in hoger beroep van [appellant] tegen Stichting Staedion, waarbij [appellant] verzoekt om inzage in bepaalde bescheiden op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De vordering is ingesteld na een eerdere afwijzing door de rechtbank Rotterdam van een vergelijkbare vordering in eerste aanleg. De rechtbank had geoordeeld dat de vordering tot schadevergoeding van [naam b.v.] tegen Staedion niet voldoende was onderbouwd en dat de vordering tot inzage te laat was ingediend.

In hoger beroep heeft [appellant] de vordering opnieuw ingesteld, maar Staedion heeft verweer gevoerd, onder andere op formele gronden. Het hof heeft overwogen dat [appellant] als cessionaris van de vordering van [naam b.v.] recht heeft om in hoger beroep op te treden. Het hof heeft vastgesteld dat de incidentele vordering niet in strijd is met de twee-conclusieregel en dat [appellant] een rechtmatig belang heeft bij de vordering.

Echter, het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat [appellant] geen rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inzage in de bescheiden, omdat de inhoud van de Raamovereenkomst en de Beëindigingsovereenkomst niet relevant is voor de uitleg van de koopovereenkomst tussen Staedion en [naam b.v.]. De vordering is afgewezen, en [appellant] is veroordeeld in de kosten van het incident. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.281.618/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/529878 HA ZA 17-629

arrest in het incident van 3 november 2020

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. A.P. Macro te Amsterdam,
tegen

Stichting Staedion,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Staedion,
advocaat: mr. C.J.J.C. Arnouts te Amsterdam.

Het geding

Bij exploot van 14 mei 2020 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, tussen Projectontwikkelingsmaatschappij [naam b.v.] (hierna: [naam b.v.] ) en Staedion gewezen vonnis van 19 februari 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:1573), hersteld bij vonnis van 8 april 2020 (hierna gezamenlijk: het bestreden vonnis). Bij akte ‘incidentele vordering ex artikel 843a Rv tevens vermeerdering / wijziging van eis’ heeft [appellant] een incidentele vordering ingesteld. Op grond van artikel 843a Rechtsvordering (hierna: Rv) vordert [appellant] hierbij veroordeling van Staedion tot het verstrekken van bepaalde bescheiden (hierna: de 843a Rv-vordering). Staedion heeft de 843a Rv-vordering bestreden bij conclusie van antwoord in het incident. Vervolgens is arrest in het incident gevraagd.

De (in het incident) vaststaande feiten

1. Voor zover in het kader van het incident relevant, gaat het in deze zaak (samengevat) om het volgende.
2. In 2007 heeft [naam b.v.] een perceel verkocht en geleverd aan Staedion (hierna: het Perceel).
3. In de koopovereenkomst kwamen [naam b.v.] en Staedion, samengevat, het volgende koopprijsmechanisme overeen. Staedion betaalde bij het transport van het Perceel direct een vast bedrag, de
basis koopsom(€ 16.500.00,--), aan [naam b.v.] Daarnaast zou Staedion nog een
aanvullende koopsom(€ 1.500.000,--) en een (variabel)
winstdeelbetalen. Laatstgenoemde twee onderdelen van de koopprijs zouden één maand na de oplevering van een door Staedion (in samenwerking met Ballast Nedam b.v. (hierna: Ballast Nedam)) op het Perceel te realiseren woontoren (hierna: de [naam object] ) worden betaald . De hoogte van het
winstdeelwas, heel kort gezegd, afhankelijk van het aantal vierkante meter aan appartementen dat in de [naam object] zou worden verkocht.
4. In 2008 zijn Staedion en Ballast Nedam ter zake de ontwikkeling van het Perceel een raamovereenkomst aangegaan (hierna: de Raamovereenkomst).
5. Het Perceel is nooit ontwikkeld.
6. In 2012 hebben Staedion en Ballast Nedam de Raamovereenkomst beëindigd door middel van het sluiten van een beëindigingsovereenkomst (hierna: de Beëindigingsovereenkomst).
7. Nadat Staedion weigerde aan [naam b.v.] de
aanvullende koopsomen het
winstdeelte betalen, heeft laatstgenoemde haar in rechte betrokken.
8. Staedion heeft het Perceel eind 2019 aan een derde partij verkocht.
9. Bij akte van 5 mei 2020 heeft [naam b.v.] haar (gestelde) vordering op Staedion gecedeerd aan [appellant] . Deze cessie is middels betekening van de appeldagvaarding aan Staedion medegedeeld.

Vorderingen in eerste aanleg en beoordeling hiervan door de rechtbank

10. Voor zover in dit incident relevant, heeft [naam b.v.] in eerste aanleg (samengevat) gevorderd Staedion te veroordelen tot het betalen van € 4.750.000,-- aan (vervangende) schadevergoeding te vermeerderen met wettelijke rente.
Gedurende de rechtbankprocedure heeft [naam b.v.] een 843a Rv-vordering ingesteld tot veroordeling van Staedion tot afgifte van de Raamovereenkomst en Beëindigingsovereenkomst.
11. Kort samengevat heeft [naam b.v.] aan haar vorderingen in de hoofdzaak en het incident het volgende ten grondslag gelegd.
Staedion is door het niet betalen van de
aanvullende koopsomen het
winstdeeltoerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, waardoor [naam b.v.] schade heeft geleden.
De exhibitie is gevorderd, zodat [naam b.v.] (de juistheid van) haar vordering tot betaling van schadevergoeding in de hoofdzaak (aanvullend) kon onderbouwen.
12. De rechtbank heeft de vorderingen in de hoofdzaak en het incident afgewezen. Zij heeft hiertoe, kort gezegd, het volgende overwogen.
De vordering tot het betalen van een schadevergoeding in de vorm van de
aanvullende koopsomis (reeds) afgewezen, omdat niet bewezen is dat op Staedion ter zake van het Perceel een bouwplicht rustte.
De vordering tot het betalen van een schadevergoeding ter hoogte van het
winstdeelis afgewezen, omdat onvoldoende is onderbouwd dat met de verkoop van appartementen in de [naam object] winst zou zijn gemaakt. Het staat hierdoor niet vast dat [appellant] schade heeft geleden. Daarnaast laat de koopovereenkomst een leemte voor het geval
geenwinst zou worden gemaakt. Op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid is het, op het moment dat het onaannemelijk is dat er winst zou zijn gemaakt, onredelijk Staedion te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding.
De exhibitievordering is afgewezen, omdat deze te laat is ingesteld, waardoor de procedure - bij toewijzing - onredelijk zou worden vertraagd.

Incidentele vordering en de beoordeling hiervan

13. [appellant] vordert in hoger beroep bij wijze van incidentele vordering (opnieuw), op straffe van een dwangsom, Staedion te veroordelen tot afgifte van, althans inzage in, de Raamovereenkomst en de Beëindigingsovereenkomst.
13. Staedion voert zowel formeel als materieel verweer.
formele verweren en de beoordeling hiervan
15. Staedion voert - meer in het algemeen - aan dat de overname van de procedure door [appellant] (van [naam b.v.] ) op onjuiste wijze is gedaan. Van een schorsing en hervatting van de procedure, als bedoeld in artikelen 225 en 227 Rv, is niet gebleken. Staedion stelt geen exploot te hebben ontvangen en evenmin met de overname te hebben ingestemd. Staedion verbindt aan haar opmerking geen conclusies anders dan dat zij aan het hof verzoekt zich als eerste over de overneming van de procedure uit te laten.
16. Ten aanzien van de 843a Rv-vordering meent Staedion dat deze in strijd is met de twee-conclusieregel (art. 347 Rv) en de goede procesorde. [appellant] moet daarom hierin niet-ontvankelijk worden verklaard. Het incident is in eerste aanleg afgewezen, waardoor [appellant] niet (zonder dat zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan) in deze stand van de procedure opnieuw een identieke vordering kan opwerpen. Hij zal in zijn memorie van grieven een grief tegen de afwijzende beslissing moeten richten. Als [appellant] wel in zijn incidentele vordering kan worden ontvangen, betekent dit dat zijn akte, waarmee hij het incident heeft ingesteld, moet worden begrepen als een memorie van grieven. In dat geval kan het bestreden vonnis in stand blijven, omdat [appellant] voor het overige geen grieven hiertegen heeft gericht, aldus Staedion. In ieder geval wenst Staedion in het laatste geval in de gelegenheid te worden gesteld haar memorie van antwoord te nemen
17. Het hof overweegt als volgt. Bij een rechtsopvolging onder bijzondere titel geldt als uitgangspunt dat een rechtsmiddel in beginsel dient te worden ingesteld door de processuele partij uit de vorige instantie. De Hoge Raad heeft het partijbegrip echter uitgebreid om de cessionaris van een vordering de mogelijkheid te geven een rechtsmiddel aan te wenden tegen de in eerste aanleg genomen beslissing (Hoge Raad 8 juni 1973, NJ 1974, 76, ECLI:NL:HR:1973:AC0384). In dit geval heeft [appellant] de cessie medegedeeld in de aan Staedion betekende appeldagvaarding, waardoor aan alle voorwaarden voor de overdracht van de vordering was voldaan en [appellant] rechthebbende tot die vordering is geworden na het eindvonnis in eerste aanleg en voordat de zaak in hoger beroep is aangebracht. Voor schorsing en hervatting van het geding is onder die omstandigheden geen ruimte. Nu sprake is van een cessie (en niet van bijv. een contractsoverneming) was de instemming van Staedion, anders dan zij stelt, hiervoor niet vereist. Dit maakt dat [appellant] terecht als appellant optreedt. .
18. De incidentele vordering is daarnaast niet in strijd met de twee-conclusieregel en/of de goede procesorde. Een 843a Rv-vordering kan in beginsel in iedere stand van het geding worden ingesteld. Aan Staedion kan worden toegegeven dat een (identieke) vordering ook in eerste aanleg al is ingesteld, maar deze is zonder inhoudelijk oordeel op een formele grond afgewezen. Het is dan logisch dat [appellant] zijn vordering nu (opnieuw) instelt, teneinde het ertoe te leiden dat hij de door hem gevorderde bescheiden kan inzien, althans verkrijgen, alvorens hij zijn grieven formuleert. Anders dan Staedion stelt, ontstaat door deze wijze van procederen geen risico dat [appellant] twee keer de gelegenheid krijgt tegen een afwijzend oordeel op te komen. Als gevolg van de beslissing in dit arrest zal een (eventuele) dergelijke grief in de hoofdzaak bij gebrek aan belang falen dan wel als strijdig met de goede procesorde kunnen worden verworpen.
19. Nu de formele verweren falen, zal het hof het incident inhoudelijk behandelen.
materiële verweren en de beoordeling hiervan
20. Bij de inhoudelijke behandeling van het incident stelt het hof het volgende voorop. Artikel 843a, eerste lid Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
21. Staedion bestrijdt (onder meer) dat [appellant] een rechtmatig belang heeft bij zijn art. 843a Rv-vordering.
22. [appellant] meent om twee redenen (wel) een rechtmatig belang te hebben. Om te beginnen voert hij aan een (processueel) ‘bewijsbelang’ te hebben, omdat [appellant] tot de overtuiging is geraakt dat beide overeenkomsten zullen aantonen dat Staedion zich bewust was van haar plicht het Perceel te ontwikkelen en met de uitvoering hiervan was aangevangen. Deze uitvoering zou vervolgens zijn gestaakt en daarbij hebben Staedion en Ballast Nedam afspraken over de positie van [appellant] gemaakt zonder hem daarin te kennen. Daarnaast stelt [appellant] een rechtmatig belang te hebben, omdat hij partij was bij het tripartite-project inzake de ontwikkeling van het Perceel.
23. Het hof overweegt als volgt. Partijen procederen in deze zaak over de uitleg van de koopovereenkomst die in 2007 is gesloten tussen Staedion en [naam b.v.] De later gesloten Raamovereenkomst en Beëindigingsovereenkomst dateren respectievelijk uit 2008 en 2012. [appellant] noch [naam b.v.] waren bij laatstgenoemde overeenkomsten partij. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt daarom niet in te zien waarom de inhoud van de Raamovereenkomst en/of de Beëindigingsovereenkomst direct van belang is bij de uitleg van de koopovereenkomst. Een direct belang voor een beslissing op de concrete vordering in de hoofdzaak is daarmee evenmin gebleken. De enkele overtuiging van [appellant] dat de overeenkomsten een bepaalde inhoud zullen hebben, is hiervoor onvoldoende. Onder deze omstandigheden komt de vordering in feite neer op een
fishing expedition, waartoe art. 843a Rv geen grondslag biedt.
Dat [naam b.v.] beweerdelijk partij zou zijn bij een tripartite-project met Staedion en Ballast Nedam, kan [appellant] evenmin helpen. Deze beweerde rechtsbetrekking brengt immers (nog) niet mee dat is voldaan aan het vereiste van een rechtmatig belang als bedoeld in artikel 843a Rv.
24. Nu [appellant] geen rechtmatig belang heeft bij zijn art. 843a Rv-vordering zal deze worden afgewezen. Hierdoor kan in het midden kan blijven of [appellant] zou hebben voldaan aan de overige vereisten die artikel 843a Rv stelt.

Slot

25. Gelet op het voorgaande zal het hof de 843a Rv-vordering afwijzen. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het incident worden veroordeeld overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II). Het hof beslist daarom als volgt.

Beslissing in het incident

Het hof:
- wijst de incidentele vordering van [appellant] af;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van Staedion begroot op € 1.074,-- aan advocaatkosten;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- verwijst de zaak naar de rol van 15 december 2020 voor het nemen van memorie van grieven (in de hoofdzaak) aan de zijde van de [appellant] ; en
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, H.J.M. Burg en R.M. Hermans, en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 3 november 2020.