ECLI:NL:GHDHA:2020:2025

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
200.253.852/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en herbeoordeling van de verdeling van een vennootschap onder firma tussen ex-echtgenoten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de ontbinding van een vennootschap onder firma (VOF) tussen hem en [geïntimeerde] werd uitgesproken. De VOF was opgericht door partijen die ooit gehuwd waren en samen een winkel exploiteerden. Het hoger beroep is ingesteld na een vonnis van 25 april 2018, waarin de rechtbank de verdeling van de VOF-vermogen vaststelde. De appellant heeft bezwaren geuit tegen deze verdeling en vordert een herbeoordeling van zijn aandeel in het VOF-vermogen. Het hof heeft de feiten vastgesteld en is van mening dat de rechtbank de verdeling op basis van de deskundigenrapporten correct heeft uitgevoerd, maar heeft enkele correcties aangebracht op de toerekening van privé-opnamen aan de partijen. Het hof heeft de vordering van [appellant] tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk toegewezen en de aandelen in het VOF-vermogen herzien. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld tot restitutie aan [appellant] voor betalingen die hij na het bestreden vonnis heeft gedaan ter uitkoop van haar aandeel in de VOF. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.253.852/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/470115 / HA ZA 15-183
arrest van 27 oktober 2020
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. H.J. Ruysendaal te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. S. Vaupell te Wolvega.

1.Het geding

1.1.
Bij exploot van 18 juli 2018 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 25 april 2018 (hierna: het bestreden vonnis). Bij memorie van grieven, met vijf producties, heeft [appellant] zijn bezwaren tegen het bestreden vonnis aangevoerd. Bij memorie van antwoord, met twee producties, heeft [geïntimeerde] deze bezwaren bestreden en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. [appellant] heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
1.2.
Vervolgens heeft [appellant] de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1.
De door de rechtbank in het vonnis van 13 april 2016 (hierna: het tweede tussenvonnis) vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal van die feiten uitgaan.
korte aanduiding van de zaak
2.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij exploiteerden ook samen een winkel te Rotterdam in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: de VOF). Op of omstreeks 7 juli 2012 is [geïntimeerde] verhuisd van Rotterdam naar Friesland en heeft zij haar bemoeienis met de winkel (voor zover toen nog aan de orde) gestaakt. Het echtscheidingsverzoek dateert van [datum] 2012 en de echtscheiding is uitgesproken op [datum] 2013.
vorderingen, procesverloop en vonnissen eerste aanleg
2.3.
In eerste aanleg heeft [appellant] ontbinding van de VOF gevorderd. [geïntimeerde] heeft deze vordering bestreden, maar op haar beurt wel benoeming van een deskundige ter afwikkeling van de VOF gevorderd. In de daaropvolgende procedure heeft de rechtbank de volgende vonnissen gewezen, met samengevat de volgende beslissingen:
vonnis 20 mei 2015 (eerste tussenvonnis)
bepaling comparitie van partijen
vonnis 13 april 2016 (tweede tussenvonnis)
rolverwijzing
vonnis 7 september 2017 (derde tussenvonnis)
benoeming deskundige
vonnis 25 april 2018 (eindvonnis)
- ontbinding VOF
- vaststelling verdeling VOF per 7 juli 2012 aldus dat het aandeel [appellant] € 957,48 bedraagt en het aandeel [geïntimeerde] € 66.829,52
- compensatie proceskosten
- afwijzing meer of anders gevorderde
2.4.
De deskundige had met het derde tussenvonnis als opdracht gekregen een voorstel tot verdeling van de VOF te doen met als peildatum 7 juli 2012, ervan uitgaande dat [appellant] de onderneming na ontbinding zou voortzetten. Bij bericht van 6 december 2017 heeft de deskundige hierover geadviseerd. Het bericht luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Volgens opdracht van de Rechtbank Rotterdam is de ontbinding van de vennootschap onder firma per 7 juli 2012. De uitwerking van deze ontbinding is gebaseerd op de cijfers per 30 juli 2012 en dan herleid naar 7 juli 2012 en rekening houdend met nader genoemde mutaties. Over de periode 8 juli 2012 tot en met 30 juli 2012 is door vennoten totaal € 10.100,15 in privé opgenomen. […] Over de periode januari tot en
met juli 2012 werden de opnamen/stortingen nagenoeg gelijkelijk verdeeld over de beide vennoten. De totale opnamen/stortingen over die periode bedroegen € 105.453; per vennoot is dat 52.727. […]
Conclusie:
Het totale vermogen van VOF [appellant] bedraagt per 30 juli 2012 € 74.369. De stille reserves bedragen per 30 juli 2012 € 3.400; totaal € 77.769. Verdeeld naar [appellant] € 34.824 en [geïntimeerde] € 42.945. Ten aanzien van de privé-opnames en stortingen over de periode januari tot en met juli 2012 zijn twijfels over de juiste toerekening aan de vennoten. Uit de verstrekte gegevens kan niet worden afgeleid aan wie de opnames en stortingen uiteindelijk zijn toegerekend/toegekomen. Het is aan partijen om nadere toelichting te verstrekken op welke wijze de opnames en stortingen toegedeeld moeten worden.
Op 23 november 2017 heeft mevrouw [geïntimeerde] aangegeven dat zij in 2012 geen opnamen heeft gedaan uit de VOF. Wel heeft zij op 29 augustus 2012 € 10.000 opgenomen van een gezamenlijke bankrekening. Dit kan worden aangemerkt als voorschot op de verdeling van het vermogen van de VOF.
Indien de heer [appellant] kan onderbouwen dat de opnamen/stortingen in 2012 met de juiste toerekening ten laste van het vermogen van hem en van mevrouw [geïntimeerde] zijn gekomen, dan komt de heer [appellant] € 34.824 toe en mevrouw [geïntimeerde] € 42.945 -/- € 10.000 = € 32.945.
Indien de heer [appellant] genoemde onderbouwing niet kan verstrekken dan bedraagt zijn vermogen maximaal € 17.903 negatief (€ 34.824 -/- € 52.727) en mevrouw [geïntimeerde] haar vermogen bedraagt onder verrekening van € 10.000 maximaal € 85.672.
Het advies aan de Rechtbank Rotterdam is desbetreffende de bewijsvoering op te leggen.”
2.5.
In de hieropvolgende conclusiewisseling had [appellant] een specificatie overgelegd van betalingen over de periode 1 januari-31 juli 2012 ten laste van een gezamenlijke bankrekening van partijen, eindigend op de cijfers […] (hierna: rekening […] ), sluitend op een totaal van € 18.842,48. In het eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld, in navolging van de deskundige, dat het aan [appellant] is (was) om te onderbouwen dat de opnames in de periode 1 januari-31 juli 2012 bij helfte aan hem en [geïntimeerde] dienen te worden toegerekend (in plaats van geheel aan hem, zoals [geïntimeerde] had gesteld). Met betrekking tot de betalingen ten laste van rekening […] oordeelde de rechtbank [appellant] hierin geslaagd; voor het overige – bij gebreke van enige onderbouwing – niet. Volgens de rechtbank moest dit ertoe leiden dat op de door [appellant] aan beide partijen gelijkelijk toegerekende privéopnames correcties dienden te worden toegepast van (ten nadele van [appellant] en ten voordele van [geïntimeerde] ) € 52.727 -/- € 18.842,48 = € 33.884,52. Dit resulteerde in de hiervoor in 2.3 genoemde verdeling van ieders aandeel in het VOF-vermogen (na aftrek van het volgens de deskundige door [geïntimeerde] reeds opgenomen voorschot van € 10.000 op haar aandeel daarin): € 34.842 -/- € 33.884,52 = € 957,48 voor [appellant] en € 32.945 + € 33.884,52 = € 66.829,52 voor [geïntimeerde] .
vorderingen in het hoger beroep en beoordeling daarvan
2.6.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] het volgende gevorderd:
“te vernietigen het vonnis van de rechtbank Rotterdam en, opnieuw rechtdoende, [appellant] ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans het gevorderde toe te wijzen, en een verdeling van de vennootschapsgelden te oordelen waarbij [appellant] € 34.824,-- krijgt en [geïntimeerde] € 32.945,-- met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.”
2.7.
Het hof begrijpt deze vordering aldus dat het [appellant] erom gaat dat het bestreden vonnis wordt vernietigd voor zover zijn vordering daarin niet reeds is toegewezen, dat hij ook voor het overige ontvankelijk wordt geoordeeld in zijn vordering
en(niet: althans) dat deze ook in zoverre wordt toegewezen (met genoemde verdeling). Zijn in zijn hogerberoepdagvaarding geëiste ontzegging van zijn vordering, houdt het hof op een verschrijving. Het hof neemt verder nog in aanmerking dat [appellant] in zijn hogerberoepdagvaarding heeft gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om aan hem te restitueren wat hij haar ter uitvoering van het bestreden vonnis reeds mocht hebben voldaan, vermeerderd met rente.
2.8.
In haar memorie van antwoord en incidenteel beroep heeft [geïntimeerde] gevorderd:
“het vonnis gewezen door de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, d.d. 25 april 2018, te bekrachtigen en te bepalen dat het gevorderde van de man wordt afgewezen, en de vrouw ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans het gevorderde ad € 25.000,00 toe te wijzen, en de man te veroordelen om aan de vrouw dit bedrag (extra) te betalen, alles met veroordeling van de man in de proceskosten in beide procedures.”
2.9.
Het hof begrijpt deze vordering aldus dat het [geïntimeerde] erom te doen is dat zij ontvankelijk wordt geoordeeld in haar eigen vordering
en(niet: althans) dat deze wordt toegewezen. Uit de overige inhoud van bedoelde memorie leidt het hof af dat [geïntimeerde] hiermee bedoelt dat de door de rechtbank vastgestelde verdeling in stand blijft, doch haar daarenboven een bedrag van € 25.000 wordt toegekend en dat [appellant] ook wordt veroordeeld om dat aan haar te betalen.
2.10.
Het hof begrijpt de stellingen van partijen in het hoger beroep verder aldus, dat geen van hen opkomt tegen de door de rechtbank uitgesproken ontbinding van de VOF. Ook staat beide partijen kennelijk voor ogen dat ieders aandeel in het VOF-vermogen in de onderhavige procedure – in dit hoger beroep: nader – wordt vastgesteld. Partijen hebben niet gesteld dat dit VOF-vermogen en/of daaruit tot de peildatum voor privégebruik opgenomen gelden, destijds deel uitmaakte(n) van een tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap, of althans dat in de onderhavige procedure met regels voor verdeling dáárvan rekening moet worden gehouden. Het hof zal daarin dan ook niet treden.
2.11.
Uit het deskundigenbericht (hiervoor, 2.3) blijkt dat volgens de deskundige de totale privé-opnamen van januari tot en met juli 2012 per saldo € 105.453 hebben bedragen. Net zoals de deskundige heeft de rechtbank, naast de stand van (overigens) ieders kapitaalrekening per 31 juli 2012, dit totaalbedrag als relevant saldo privé-opnamen in aanmerking genomen, en daaruit – na toerekening van die privé-opnamen aan partijen – ieders aandeel in het VOF-vermogen afgeleid. Ook voor de van dit saldo deel uitmakende privé-opnamen over de periode 8-31 juli 2012 van € 10.100,15, is de rechtbank ervan uitgegaan dat [appellant] de toerekening van de helft daarvan aan [geïntimeerde] diende te onderbouwen. De mutaties ter zake waarvan de rechtbank [appellant] hierin geslaagd oordeelde (betalingen ten laste van rekening […] ), hebben – in lijn hiermee – ook deels betrekking op die periode. Ook voor het totaalvermogen is de rechtbank uitgegaan van het door de deskundige opgegeven vermogen per 31 juli 2012 (met inachtneming van de door de deskundige bedoelde herleiding ten opzichte van 7 juli 2012). Samengevat heeft de rechtbank, in navolging van de deskundige, weliswaar ieders aandeel in de VOF per de “peildatum” 7 juli 2012 bepaald, maar zij heeft daarbij ook mutaties tot en met 31 juli 2012 betrokken, in het bijzonder de zogenaamde privéopnames. Partijen hebben hiertegen geen grieven geformuleerd. [appellant] gaat in zijn (nadere) onderbouwing van de door hem bepleite verdeling (productie 3 bij zijn memorie van grieven) klaarblijkelijk ook uit van die datum. In eerste aanleg had [geïntimeerde] , naar aanleiding van het deskundigenbericht, tegen deze aanpak ook geen bezwaren geformuleerd. Ook het hof zal, hierom, hiervan uitgaan. Het dictum moet aldus met inachtneming van deze uitgangspunten worden gelezen.
2.12.
Geen van partijen heeft bezwaren geformuleerd tegen de vaststelling in het bestreden vonnis van de hoogte van het totale VOF-vermogen per bedoelde peildatum. Beide partijen gaan er kennelijk ook vanuit – gelijk klaarblijkelijk de rechtbank – dat [appellant] de onderneming heeft voortgezet, althans in elk geval tegenover [geïntimeerde] gerechtigd en verplicht is deze per de peildatum voor eigen rekening en risico voort te zetten en de daartoe behorende activa te verkrijgen, en [geïntimeerde] voor de passiva ervan te vrijwaren, tegenover afrekening van het aandeel van [geïntimeerde] erin. Het geschil tussen partijen bestaat daarmee hoofdzakelijk uit de vraag wat het aandeel van [geïntimeerde] is in het VOF-vermogen per de peildatum, dat [appellant] aan haar moet vergoeden.
2.13.
[appellant] heeft geen grief geformuleerd tegen het oordeel van de rechtbank dat het aan hem is om de door hem bepleite toerekening aan [geïntimeerde] van (de helft van de totale) privé-opnamen tot en met 31 juli 2012 te onderbouwen. [geïntimeerde] heeft op haar beurt geen grief geformuleerd tegen de toerekening door de rechtbank van een bedrag van € 18.842,48 aan privé-opnamen voor kosten van de huishouding aan haar (in verband met de betalingen ten laste van rekening 439). Het hof zal daarom ook hiervan uitgaan.
2.14.
In het hoger beroep heeft [appellant] alsnog, als productie 3 bij zijn memorie van grieven, een (verdere) specificatie gegeven van de (overige) door hem bepleite toerekening van privé-opnamen bij helfte:
post
[appellant]
[geïntimeerde]
totaal
a.
aflossing lening [naam 1]
€ 25.000
€ 25.000
€ 50.000
b.
kas
€ 7.338
€ 7.338
€ 14.676
c.
rekening 941
€ 3.810
€ 3.811
€ 7.621
d.
rekening 715
€ 3.970
€ 3.969
€ 7.939
e.
diverse
€ 1.563
€ 1.563
€ 3.126
f.
bijdrage ZVW
€ 1.225
€ 1.225
€ 2.450
g.
Inkomstenbelasting 2011
€ 420
€ 765
€ 1.185
h.
Kindertoeslag 2012
-€ 386
-€ 386
2.15.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
2.16.
Ad a: aflossing lening [naam 1] .Deze post betreft een door de VOF aan [naam 1] vóór 2012 verstrekte lening van € 50.000. Volgens het deskundigenbericht is volgens een getekende verklaring door [appellant] en [naam 1] op 19 april 2012 € 50.000 ontvangen; het bericht bedoelt klaarblijkelijk: van [naam 1] terugontvangen. Volgens het bericht is dit bedrag als opname verantwoord ten laste van het vermogen van de VOF. Volgens het bestreden vonnis had [appellant] , buiten de als opnamen geboekte betalingen ten laste van rekening 439, voor zijn opnames geen onderbouwing gegeven van de door hem bepleite toerekening van de helft ervan aan [geïntimeerde] . Dit betekent dat met het bestreden vonnis mede de gehele van [naam 1] retour ontvangen € 50.000 als aan [appellant] toe te rekenen privé-opname is aangemerkt. [appellant] heeft (ook) in het hoger beroep geen onderbouwing gegeven van de door hem bepleite toerekening van de helft hiervan aan [geïntimeerde] . Dit leidt ertoe dat zijn bezwaren tegen het bestreden vonnis op dit onderdeel falen.
2.17.
Ad b: kas.Ter onderbouwing van deze post heeft [appellant] een document overgelegd, kennelijk ontleend aan de grootboekadministratie van de VOF (“gr-nr 10000 Kas”), met een overzicht van “contante opnames”, “contante opnames div.” en “Kruidvat” (deze laatste voor een verwaarloosbaar bedrag), met bedragen van in totaal afgerond het in de specificatie genoemde bedrag van € 14.675 en met data in de periode 31 januari-31 juli 2012. Het hier bedoelde document geeft echter geen onderbouwing van de stelling van [appellant] dat de helft van deze posten aan [geïntimeerde] moet worden toegerekend. Ook op dit onderdeel falen daarom de bezwaren van [appellant] tegen het bestreden vonnis.
2.18.
Ad c: rekening 941.Ter onderbouwing van deze post heeft [appellant] een document overgelegd, kennelijk ook ontleend aan de grootboekadministratie van de VOF (“gr-nr 10200 ING […] […] t.n.v. VOF [appellant] ”), met een overzicht van data in de periode 3 januari-20 juli 2012, omschrijvingen en bedragen (totaal afgerond het in de specificatie genoemde bedrag); kennelijk betalingen ten laste van die rekening op die data. De omschrijvingen luiden CZ, Eneco, Motorrijtuigenbelasting, Water, SVHW, Mondhygiëne, Onr.zaakbelasting, Ouderbijdrage, CJIB, Dierenkliniek, Polis Direct, DFA, KTC, Tandarts, [naam 2] en Erasmus. Naar het oordeel van het hof duiden deze omschrijvingen, althans het overgrote deel daarvan, op het eerste gezicht op uitgaven ten behoeve van gemeenschappelijke huishouding. [appellant] gaat er in zijn specificatie van uit, en [geïntimeerde] stelt niet iets anders, dat ook deze post deel uitmaakt van de door de deskundige in aanmerking genomen € 105.453 privé-opnamen, en dat de rechtbank daarom (ook) deze post geheel aan hem heeft toegerekend. [geïntimeerde] heeft op concreet deze post in het hoger beroep geen (nader) verweer gevoerd, terwijl het door [appellant] verschafte gespecificeerde overzicht – dat pretendeert een mede aan haarzelf toebehorende bankrekening te betreffen – daartoe wel aanknopingspunten bood. Het enkele verweer van [geïntimeerde] in haar memorie sub 6, inhoudende dat productie 4 van [appellant] haar niet bekend is en dat zij dit stuk niet kan plaatsen, dat het niet is onderbouwd of anderszins met bewijs is neergelegd, en niet is gedateerd, dat zij ernstige twijfels heeft over de betrouwbaarheid van [appellant] en de door hem overgelegde stukken, en dat [appellant] eens een handtekening van haar heeft vervalst, is in dit verband in elk geval onvoldoende – ook als ervan wordt uitgegaan dat de verwijzing naar productie 4 een verschrijving is, en het verweer wordt betrokken op de hier aan de orde zijnde productie 3 van [appellant] . Tegen deze achtergrond oordeelt het hof de onderbouwing van [appellant] afdoende. Deze post zal het hof aldus conform het standpunt van [appellant] bij helfte aan elk van partijen toerekenen.
2.19.
Ad d: rekening 715.Ter onderbouwing van deze post heeft [appellant] een document overgelegd, kennelijk ook ontleend aan de grootboekadministratie van de VOF (“gr-nr 10300 ING […] […] Privérekening [geïntimeerde] ”), met een overzicht van data in de periode 1 januari-31 juli 2012, omschrijvingen en bedragen (totaal afgerond het in de specificatie genoemde bedrag); kennelijk ontvangsten op en betalingen ten laste van die rekening op die data. De omschrijvingen luiden: “diverse privé uitgaven” en “overboeking saldo naar privé” (uitgaven) en “KBW 4e kw 11”, “van Groeirekening” en “KBW 1e kw 12” (ontvangsten). Naar het oordeel van het hof duiden deze omschrijvingen, in combinatie met de vermelding dat het om een privérekening van [geïntimeerde] gaat, er op het eerste gezicht op dat het hier om inkomsten voor en uitgaven ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding van partijen gaat, althans, voor zover het de uitgaven betreft, niet om uitgaven
door of ten behoeve van [appellant]voor iets anders. [appellant] gaat er in zijn specificatie van uit, en [geïntimeerde] stelt niet iets anders, dat ook deze post deel uitmaakt van de door de deskundige in aanmerking genomen € 105.453 privé-opnamen, en dat de rechtbank daarom (ook) deze post geheel aan hem heeft toegerekend. [geïntimeerde] heeft op concreet deze post in het hoger beroep geen (nader) verweer gevoerd, terwijl het door [appellant] verschafte gespecificeerde overzicht – dat pretendeert een aan haarzelf toebehorende bankrekening te betreffen – daartoe wel aanknopingspunten bood. Ook op dit punt is het door haar in haar memorie gevoerde verweer (vlg. hiervoor, 2.18) onvoldoende. Tegen deze achtergrond oordeelt het hof de onderbouwing van [appellant] afdoende. Ook deze post zal het hof aldus conform het standpunt van [appellant] bij helfte aan elk van partijen toerekenen.
2.20.
Ad e: diverse.Ter onderbouwing van deze post heeft [appellant] een document overgelegd met de volgende inhoud:
“19-4-2012
Contante aflossing lening [naam 1]
50.000,00
7-11-2012
Overboeking saldo Bonusrenterekening naar prive
11.915,89
31-7-2012
zakelijke km-vergoeding: 7/12 x 4750 x 0,19
-2.770,00
31-7-2012
verschil in tussenrekeningen pinbetalingen en loten
-6.020,00
Totaal
53.125,89
2.21.
Het in de in 2.14 bedoelde specificatie op deze post vermelde totaalbedrag betreft afgerond het saldo van de laatste drie subposten. Naar het oordeel van het hof duidt dit document, in zoverre, onvoldoende, ook op het eerste gezicht, op mede aan [geïntimeerde] toe te rekenen privé-opnamen. [appellant] heeft deze post in het hoger beroep verder niet toegelicht. Op dit onderdeel falen daarom de bezwaren van [appellant] tegen het bestreden vonnis.
2.22.
Ad f-h: bijdrage ZVW, Inkomstenbelasting 2011, Kindertoeslag 2012.Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, kunnen deze posten niet tot de door [appellant] bepleite toerekening leiden.
2.23.
De slotsom luidt dat de bezwaren van [appellant] tegen het bestreden vonnis slagen voor zover het de hiervoor in 2.14 bedoelde posten c en d betreft. Dit leidt tot de volgende aandelen van partijen in het VOF-vermogen:
[appellant]
[geïntimeerde]
bestreden vonnis
€ 957,48
€ 66.829,52
correctie post c
€ 3.811,00
€ -3.811,00
correctie post d
€ 3.969,00
€ -3.969,00
€ 8.737,48
€ 59.049,52
2.24.
Het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] strekt ten betoge dat zij aanspraak heeft op de helft van de door [appellant] van [naam 1] ontvangen terugbetaling van de lening van € 50.000. [geïntimeerde] miskent dat met het bestreden vonnis deze ontvangst van € 50.000 reeds volledig aan [appellant] is toegerekend (hiervoor, 2.16), waarmee aldus de door haar gestelde aanspraak is gehonoreerd. Dit betekent dat het incidenteel hoger beroep in zoverre nodeloos is ingesteld. [geïntimeerde] vordert verder [appellant] te veroordelen om € 25.000 (extra) aan haar te betalen. Nu [geïntimeerde] in deze procedure overigens geen betaling heeft gevorderd, is onvoldoende duidelijk ten opzichte waarvan zij betaling van dit bedrag “extra” vordert, terwijl zij als gezegd ten opzichte van het bestreden vonnis geen (extra) aanspraak heeft op de door haar bedoelde post van € 25.000. Wegens deze onduidelijkheid is [geïntimeerde] in deze vordering niet ontvankelijk.
2.25.
Over de vordering van [appellant] tot veroordeling van [geïntimeerde] om aan hem te restitueren wat hij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan haar mocht hebben voldaan, oordeelt het hof als volgt. Het bestreden vonnis gaf op zichzelf geen uitvoerbare titel voor enige betaling door [appellant] aan [geïntimeerde] . Dit neemt echter niet weg dat voor zover [appellant] na het wijzen van dat vonnis [geïntimeerde] mocht hebben betaald ter uitkoop van haar uit de VOF, gezegd kan worden dat hij deze betaling ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft verricht. Voor zover sprake mocht zijn van een dergelijke betaling boven het hiervoor in 2.23 bedoelde bedrag van € 59.049,42 in hoofdsom, is de vordering van [appellant] tot restitutie daarvan toewijsbaar.
2.26.
Omdat partijen ex-echtgenoten zijn, zal het hof de proceskosten van het hoger beroep aldus compenseren dat iedere partij haar eigen kosten draagt, en de compensatie van proceskosten uit eerste aanleg in stand laten.
2.27.
De grieven behoeven voor het overige geen bespreking. Geen van partijen heeft gespecificeerd feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover de daarin vastgestelde aandelen van partijen in het VOF-vermogen afwijken van de hiervoor in 2.23 bedoelde gecorrigeerde aandelen, en laatstbedoelde aandelen (bedragen) hiervoor in de plaats stellen. De hiervoor in 2.25 toewijsbaar geoordeelde restitutievordering zal het hof toewijzen en de overige vorderingen afwijzen (met betrekking tot de hiervoor in 2.24 bedoelde vordering moet deze afwijzing worden gelezen als een niet-ontvankelijkverklaring), met compensatie van proceskosten als hiervoor in 2.26 vermeld.

3.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis, maar alleen voor zover daarin het aandeel van [appellant] in het VOF-vermogen per peildatum 7 juli 2012 is vastgesteld op € 957,48 en dat van [geïntimeerde] op € 66.829,52;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • stelt het aandeel van [appellant] in het VOF-vermogen per peildatum 7 juli 2012 vast op € 8.737,48, en dat van [geïntimeerde] op € 59.049,52;
  • veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te restitueren wat deze na het wijzen van het bestreden vonnis ter uitkoop van [geïntimeerde] uit de VOF, boven het bedrag van € 59.049,52 in hoofdsom, aan haar mocht hebben voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag of dagen van die voldoening;
  • compenseert de proceskosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, B.J. Lenselink en F.R. Salomons en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 27 oktober 2020 in aanwezigheid van de griffier.