ECLI:NL:GHDHA:2020:1989

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
2200125220
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met een terroristisch misdrijf en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1964 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, voor bedreiging met een terroristisch misdrijf en het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en een grote hoeveelheid munitie. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren onder bijzondere voorwaarden.

De zaak kwam aan het licht na bedreigende uitlatingen van de verdachte richting een collega, waarbij hij verwees naar de terroristische aanslag in Nieuw-Zeeland. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een terroristisch misdrijf, wat de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving versterkt. Daarnaast had hij een groot aantal verboden wapens en munitie in zijn bezit, wat eveneens als zeer ernstig werd beschouwd door het hof.

Het hof overwoog dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat er geen aanwijzingen waren voor een ziekelijke stoornis. De reclassering adviseerde toezicht en bijzondere voorwaarden, wat het hof heeft overgenomen. De verdachte werd verplicht zich te melden bij de reclassering en contactverboden werden opgelegd. Het hof heeft de strafmaat verhoogd ten opzichte van de rechtbank, gezien de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001252-20
Parketnummer: 09-837354-19
Datum uitspraak: 14 oktober 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 mei 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Midden Holland, Gevangenis De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren onder de algemene en bijzondere voorwaarden zoals nader in het vonnis waarvan beroep omschreven. Voorts is ten aanzien van het beslag beslist zoals nader in het vonnis waarvan beroep omschreven en is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich niet opnieuw gevoegd. De vordering tot schadevergoeding is derhalve in hoger beroep niet meer aan de orde.
Verweer over schending van artikel 6 EVRM
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat er sprake is van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM). Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de belangen van de verdachte zijn geschaad (1.) door de wijze waarop het proces in eerste aanleg – door maatregelen die verband hielden met Covid 19 – is gevoerd; (2.) door pas op 29 september jl. een aanvullende rapportage van de reclassering in te zenden waardoor zij het rapport niet meer met cliënt heeft kunnen bespreken. Zij stelt dat er daarom geen sprake is geweest van
‘equality of arms’en een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM en er strafvermindering voor de verdachte dient te volgen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Covid-19 omstandigheden
(1.) De verdediging is in hoger beroep in de gelegenheid gesteld de verdediging in volle omvang te voeren. De in eerste aanleg door de verdediging gestelde gebreken – wat daarvan ook zij – zijn daarmee in hoger beroep hersteld.
Het hof is derhalve van oordeel dat er geen sprake is in dit opzicht van een schending van artikel 6 EVRM.
Aanvullend reclasseringsadvies
(2.) De raadsvrouw heeft het hof op geen enkel moment verzocht (voorafgaand of tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep) het op 29 september binnengekomen aanvullend reclasseringsadvies d.d. 25 september 2020 met haar cliënt te kunnen bespreken en/of om de gelegenheid te krijgen dit advies door haar cliënt te laten lezen.
Evenmin is aangegeven door de raadsvrouw op welke wijze de verdachte hierdoor overigens
in concretozou zijn benadeeld. Nu tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep uitgebreid de persoonlijke omstandigheden van de verdachte met hem zijn besproken waaronder voornoemde aanvullende rapportage en ook overigens het hof niet is gebleken dat de belangen van de verdachte zijn geschaad, is het hof van oordeel dat ook in dit opzicht artikel 6 EVRM niet is geschonden.
Het hof verwerpt het verweer in beide onderdelen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 september 2019 te 's-Gravenhage
[slachtoffer] en/of één of meer andere perso(o)n(en) heeft bedreigd (al dan niet met een terroristisch misdrijf), althans met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] en/of die perso(o)n(en) dreigend de woorden toe te voegen:
- Ik schiet ze liever allemaal dood, dat wat ze in Nieuw-Zeeland hebben gedaan daarvan heb ik zitten smullen en/of - dat hij het mooi vond wat er in Nieuw-Zeeland gebeurd was, dat hij dit in Nederland ook zou kunnen doen, dat hij een hekel heeft aan moslims en dat hij een wapenvergunning op naam heeft en/of
- dat hij het liefst alle moslims doodschiet en/of
- op de vraag wat hij van Joden vindt antwoordt hij: “Dat zijn mooie mensen die doden moslims” en/of
- “ als ik de moskee binnenkom, dan met twee handgranaten” en/of
- op de mededeling “over 10 á 20 jaar zijn er steeds meer moslims” antwoordt hij: “dat is mooi dan hoef ik niet te mikken”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2.
hij in of omstreeks de periode van 30 september 2019 tot en met 1 oktober 2019 te 's-Gravenhage een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (automatisch) geweer, bekend onder de fabrieksnaam Crvena Zastava, model M70 AB2, kaliber 7.62 x 39 mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of een bijbehorend patroonmagazijn en/of een grote hoeveelheid munitie te weten:
- een hoeveelheid geweermunitie kaliber 7.62 x 39 mm en/of
- 8 stuks, althans een hoeveelheid hagelpatronen kaliber 12, merk Legia en/of
- 351 stuks, althans een hoeveelheid pistoolmunitie kaliber 9 mm Luger en/of
- 207 stuks, althans een hoeveelheid knalpatronen 9 mm Luger en/of
- 300 stuks, althans een hoeveelheid randvuurpatronen, merk CCI kaliber .22LR en/of
- 408 stuks, althans een hoeveelheid geweerpatronen, merk Sellier & Bellot, kaliber 30 Carbine en/of
- 20 stuks, althans een hoeveelheid pistoolmunitie, merk Geco, kaliber 6.35 en/of
- 35 stuks, althans een hoeveelheid pistoolmunitie, merk Geco kaliber 7.65 en/of
- 20 stuks, althans een hoeveelheid revolvermunitie, merk Remington .44 Rem Mag en/of
- 35 stuks, althans een hoeveelheid revolvermunitie, merk Sellier & Bellot kaliber .38 Special en/of
- 1 stuk revolvermunitie, merk Winchester - Western, kaliber .38 en/of
- 10 stuks, althans een hoeveelheid pistoolmunitie, kaliber 38 Super en/of
- 32 stuks, althans een hoeveelheid verschoten hulzen, kaliber 9 mm Luger en/of
- 28 stuks, althans een hoeveelheid kogels, kaliber 9 mm en/of
- 16 stuks geweermunitie, kaliber 308 Winchester (pantser doorborende munitie) in ieder geval een grote hoeveelheid munitie, zijnde munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 30 september 2019 tot en met 1 oktober 2019 te 's-Gravenhage een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasbusje (CS gas),zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
4.
hij in of omstreeks de periode van 30 september tot en met 1 oktober 2019 te 's-Gravenhage een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel en/of twee/een ploertendoder(s) voorhanden heeft gehad;
5.
hij in of omstreeks de periode van 30 september 2019 tot en met 1 oktober 2019 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 3, van de Wet wapens en munitie te weten een werpmes voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met hieraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en met het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid hiervan. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte zal worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks30 september 2019 te 's-Gravenhage
[slachtoffer]
en/of één of meer andere perso(o)n(en)heeft bedreigd
(al dan nietmet een terroristisch misdrijf
), althans met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer]
en/of die perso(o)n(en)dreigend de woorden toe te voegen:
- Ik schiet ze liever allemaal dood, dat wat ze in Nieuw-Zeeland hebben gedaan daarvan heb ik zitten smullen en
/of- dat hij het mooi vond wat er in Nieuw-Zeeland gebeurd was, dat hij dit in Nederland ook zou kunnen doen, dat hij een hekel heeft aan moslims en dat hij een wapenvergunning op naam heeft en
/of
- dat hij het liefst alle moslims doodschiet en/of
- op de vraag wat hij van Joden vindt
antwoordt hij: “Dat zijn mooie mensen die doden moslims” en
/of
- “ als ik de moskee binnenkom, dan met twee handgranaten” en
/of
- op de mededeling “over 10 á 20 jaar zijn er steeds meer moslims”
antwoordt hij: “dat is mooi dan hoef ik niet te mikken”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2.
hij in
of omstreeksde periode van 30 september 2019 tot en met 1 oktober 2019 te 's-Gravenhage een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (automatisch) geweer, bekend onder de fabrieksnaam Crvena Zastava, model M70 AB2, kaliber 7.62 x 39 mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en
/ofeen bijbehorend patroonmagazijn en
/ofeen grote hoeveelheid munitie te weten:
- een hoeveelheid geweermunitie kaliber 7.62 x 39 mm en
/of
- 8 stuks
, althans een hoeveelheidhagelpatronen kaliber 12, merk Legia en
/of
- 351 stuks
, althans een hoeveelheidpistoolmunitie kaliber 9 mm Luger en
/of
- 207 stuks
, althans een hoeveelheidknalpatronen 9 mm Luger en
/of
- 300 stuks
, althans een hoeveelheidrandvuurpatronen, merk CCI kaliber .22LR en
/of
- 408 stuks
, althans een hoeveelheidgeweerpatronen, merk Sellier & Bellot, kaliber 30 Carbine en
/of
- 20 stuks
, althans een hoeveelheidpistoolmunitie, merk Geco, kaliber 6.35 en
/of
- 35 stuks
, althans een hoeveelheidpistoolmunitie, merk Geco kaliber 7.65 en
/of
- 20 stuks
, althans een hoeveelheidrevolvermunitie, merk Remington .44 Rem Mag en
/of
- 35 stuks
, althans een hoeveelheidrevolvermunitie, merk Sellier & Bellot kaliber .38 Special en
/of
- 1 stuk revolvermunitie, merk Winchester - Western, kaliber .38 en
/of
- 10 stuks
, althans een hoeveelheidpistoolmunitie, kaliber 38 Super en
/of
- 32 stuks
, althans een hoeveelheidverschoten hulzen, kaliber 9 mm Luger en
/of
- 28 stuks
, althans een hoeveelheidkogels, kaliber 9 mm en
/of
- 16 stuks geweermunitie, kaliber 308 Winchester (pantser doorborende munitie) in ieder geval een grote hoeveelheid munitie, zijnde munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
3.
hij in
of omstreeksde periode van 30 september 2019 tot en met 1 oktober 2019 te 's-Gravenhage een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasbusje (CS gas),zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
4.
hij in
of omstreeksde periode van 30 september
2019tot en met 1 oktober 2019 te 's-Gravenhage een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel en
/oftwee
/eenploertendoder
(s
)voorhanden heeft gehad;
5.
hij in
of omstreeksde periode van 30 september 2019 tot en met 1 oktober 2019 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 3, van de Wet wapens en munitie te weten een werpmes voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Verweer inzake onvoldoende steunbewijsDe raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Zij heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs is om de tenlastegelegde bewoordingen te bewijzen, dat ongeoorloofde druk is uitgeoefend om de aangever [slachtoffer] zijn aangifte van belediging te laten veranderen in een aangifte van bedreiging en dat het feit niet overtuigend kan worden bewezenverklaard.
Beoordeling van het verweer
Het hof stelt voorop dat – anders dan door de verdediging kennelijk is betoogd – niet elke bewezenverklaarde door de verdachte geuite bewoording, op twee of meer bewijsmiddelen dienen te steunen. Het bepaalde in art. 342, tweede lid, Sv stelt deze eis niet.
Het hof baseert de bewezenverklaring op verklaringen van verschillende getuigen, bevindingen van verbalisanten over hetgeen getuigen aan hun hebben verteld over het voorval en de eigen verklaringen van de verdachte hierover. Daarmee heeft het hof voldaan aan de wettelijke eisen met betrekking tot de bewijsminima.
Het hof overweegt voorts dat niet is gebleken van ongeoorloofde druk bij het afleggen van de eerste verklaring door de aangever [slachtoffer] bij de politie. Nu het hof later afgelegde verklaringen van de aangever niet voor het bewijs zal bezigen, behoeft het verweer van de raadsvrouw hieromtrent geen verdere bespreking.
Het hof verwerpt het verweer in beide onderdelen.
Verweer inzake het ontbreken van een redelijke vrees
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat geen sprake was van een redelijke vrees en ook geen sprake van een geobjectiveerd risico op een daadwerkelijke bedreiging of een realisatie van een bedreiging. Ook zou de verdachte geen voorwaardelijk opzet hebben gehad.
Beoordeling van het verweer en ambtshalve overwegingen
De tenlastelegging onder feit 1 is toegesneden op art. 285, derde lid, Sr. Daarin is strafbaar gesteld de bedreiging met een terroristisch misdrijf. Niet vereist is dat de bedreiger zelf daarbij ook een terroristisch oogmerk had. Voldoende is voor een veroordeling op grond van die bepaling dat hij heeft gedreigd met een misdrijf dat als terroristisch in de zin van art. 83 Sr kan worden aangemerkt. [1]
Voorts is op grond van vaste rechtspraak voor een veroordeling ter zake van bedreiging met een terroristisch misdrijf vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden uitgevoerd, alsmede dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Niet is vereist dat in een concreet geval bij de bedreigde werkelijke vrees is opgewekt of de bedreigde daarvan blijk geeft. De redelijke vrees die een bedreiging kan doen ontstaan, is aldus geobjectiveerd.
Het hof overweegt in dit verband als volgt.
De verdachte refereert in de bewezen verklaarde bewoordingen meermalen aan een gebeurtenis in Nieuw-Zeeland. De aangever, zelf moslim, heeft verklaard dat het voor hem duidelijk was dat de verdachte hierbij doelde op de aanslag in Nieuw-Zeeland (het hof begrijpt: in Christchurch op 15 maart 2019 op twee moskeeën en waarbij 51 mensen om het leven kwamen). Daarbij speelde naast de algemene bekendheid van deze aanslag onder het grote publiek ook een rol dat de verdachte op de dag van de aanslag in Nieuw-Zeeland een filmpje van de aanslag aan collega’s heeft laten zien.
De verdachte doet verder verschillende uitspraken over het doden van moslims, het op hen schieten en heeft het over met granaten een moskee binnenlopen, terwijl de aangever ermee bekend was dat de verdachte over wapens beschikt en dat hij schiet bij een schietvereniging. De verdachte weet op zijn beurt dat dit bekend is, want heeft aan collega’s verteld over zijn wapens en de schietvereniging en heeft foto’s van zijn (naar eigen zeggen) legale wapens laten zien, zo heeft hij ter zitting verklaard.
Het hof is op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden en de gebezigde bewijsmiddelen van oordeel dat bij de aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. De aard van de bewezenverklaarde uitlatingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden leveren een bedreiging met een terroristisch misdrijf op, erop gericht een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen.
Dat de aangever pas in tweede instantie expliciet aangifte doet van
bedreigingdoet hieraan niet af, nu hij in de eerste aangifte reeds had aangegeven (‘echt vreselijk’) te zijn geschrokken van de uitlatingen gedaan door de verdachte tijdens het desbetreffende incident. Verder is van het uitoefenen van enige druk door de politie bij die latere aangifte van bedreiging het hof niet gebleken.
Concluderend is het hof van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met een terroristisch misdrijf.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en munitie van de categorie III
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan bedreiging met een terroristisch misdrijf. De verdachte heeft zich tegenover zijn collega, zelf moslim, bedreigend uitgelaten onder andere onder verwijzing naar een zeer ernstige, terroristische aanslag in Nieuw Zeeland waar veel mensen om het leven zijn gekomen die enige tijd daarvoor, in maart 2019, was gepleegd. Deze aanslag had moslims als doelwit. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan, ook omdat een feit als het onderhavige de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid met betrekking tot terroristische aanslagen versterkt.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden (vuur)wapenbezit en had hij de beschikking over een grote hoeveelheid verboden munitie. Dergelijk bezit verdient bestraffing, nu dat in de maatschappij gevoelens van onveiligheid en angst teweeg brengt, temeer aangezien vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten. Het type vuurwapen dat de verdachte geladen naast zijn bed had staan, staat vooral bekend om te worden gebruikt bij aanslagen en afrekeningen in het criminele milieu. Het voorhanden hebben van dit type vuurwapen rekent het hof de verdachte zeer zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het Pro Justitia triple onderzoek d.d. 23 maart 2020. De onderzoekers concluderen op basis van hun onderzoek dat de verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat de kans dat verdachte zal overgaan tot terroristische voorbereidingen en/of handelingen als laag wordt ingeschat. Voorts wordt het wenselijk geacht dat de verdachte onder toezicht wordt gesteld van de reclassering (meldplicht).
Tevens heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 21 april 2020, waarin het recidiverisico, het risico op letselschade en het risico op extremistisch geweld als matig worden ingeschat. Het risico op onttrekking aan eventuele voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Indien de betrokkene schuldig wordt bevonden en een voorwaardelijk strafdeel wordt overwogen, adviseert de reclassering daaraan als bijzondere voorwaarden te verbinden een meldplicht, een contactverbod, een locatieverbod en het houden aan aanwijzingen van de reclassering. Ook adviseert de reclassering met verwijzing naar de ernst van de feiten, de uitkomsten van het Pro Justitia onderzoek en de risico-inschatting van de reclassering een maatregel in de zin van artikel 38z Sr op te leggen.
In het (aanvullende) reclasseringsadvies d.d. 25 september 2020, wordt – kort gezegd – hetzelfde geadviseerd als in het advies d.d. 21 april 2020, daar er geen sprake is van veranderde omstandigheden dan wel gewijzigde opvattingen ten aanzien van de situatie en/of het tenlastegelegde.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof overweegt dat het uitgangspunt dat wordt gehanteerd bij de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het LOVS voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen onvoldoende recht doet aan de gevaarzetting in dit concrete geval. Bij het binnen handbereik hebben van een dergelijk, geladen vuurwapen in een woning, hoort een hogere straf. Daardoor komt het hof tot een langere gevangenisstraf dan opgelegd door de rechtbank. Het hof acht het van belang gelet op de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden dat een substantieel gedeelte van die gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd, waaraan het hof de hierna te vermelden bijzondere voorwaarden zal verbinden.
Voor een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ingevolge het bepaalde in artikel 14e Sr is vereist dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Op grond van de hiervoor besproken Pro Justitia rapportage, reclasseringsadviezen en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof niet aan dit wettelijk vereiste voldaan. Derhalve zal het hof de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht ziet het hof tenslotte geen aanleiding, nu de noodzaak daartoe door de advocaat-generaal en de reclassering in het licht van de verschillende risicoprognoses onvoldoende is onderbouwd.
Beslag
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, die aan verdachte toebehoren en kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van misdrijven, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit van een en ander in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
14 (veertien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jaren
  • aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel
  • de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen te melden bij Reclassering Nederland op het adres: Bezuidenhoutseweg 179 te 2594 AH Den Haag, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen - direct of indirect -, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, met:
-[slachtoffer];
-[persoon 1] en
-[persoon 2].
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de goederen zoals vermeld op de beslaglijst onder 1 tot en met 19.
Dit arrest is gewezen door D.M. Thierry,
M.I. Veldt-Foglia en L.C. van Walree,
in bijzijn van de griffier mr. A.F. Verbunt.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 oktober 2020.

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1890 , NJ 2020/215.