Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 24 maart 2020
Stichting Vestia,
[geïntimeerde],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken concluderen wij dat de schimmelvorming[in de slaapkamer en woonkamer, toevoeging hof]
niet veroorzaakt wordt door gebreken in de gevels van de woning. (…).
. Onder de deuren van de woning zijn minimale kieren waargenomen. De schimmelvorming is vooral waargenomen op punten in de constructie waar o.a. door een gebrek aan convectie[gebrek aan warmteoverdracht, toevoeging hof]
over het algemeen een lagere oppervlaktetemperatuur heerst. De schimmelschade is voornamelijk actief ter plaatse van de vloer-/wandaansluiting en achter het bed in de slaapkamer en de bank in de woonkamer.
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken concluderen wij dat de woning beter geventileerd dient te worden. Gedurende twee weken is het bewonersgedrag in de woning gemonitord. Tijdens deze twee weken zijn zowel in de woonkamer als slaapkamer te hoge CO2-waardes en RV-waardes gemeten. Tevens zijn er in de woning lage temperaturen gemeten. Wanneer er onvoldoende wordt verwarmd in de woning nemen de omliggende constructie temperaturen af. Gecombineerd met hoge CO2/RV-waardes zal er condensvorming plaatsvinden op de koudere constructies welke na verloop van tijd schimmels veroorzaken.”
Om de oorzaak van de schimmelschade weg te nemen, adviseren wij u de woning beter te ventileren. Zorg hiervoor dat in elke ruimte altijd een (klep)raam deels geopend is of een ventilatierooster geheel geopend. Zorg dat er dwarsventilatie mogelijk is door tussenliggende deuren naar de entree en overloop (deels) geopend te houden als er geen luchtspleet minimaal 25 mm onder de deuren aanwezig is. Tochtstrips en dergelijke die eventueel onder deuren zijn aangebracht dienen te worden verwijderd. Bij gebruik van de keuken en badkamer dienen mechanische ventilatievoorzieningen (plafondventilator, MV box en/of afzuigkap, indien aanwezig) op de hoogste stand te staan. Deze hoogste stand dient ingeschakeld te blijven tot de relatieve luchtvochtigheid is gedaald tot ca. 40-50% in koudere periodes (ca. 10⁰C graden en lager). Bij hogere buitentemperaturen (zoals 10-15 ⁰C in de koudere maanden) zal de relatieve luchtvochtigheid waarschijnlijk niet verder dan ca 50-55% dalen. Omdat bij minder koude weersomstandigheden de oppervlaktetemperatuur van de diverse constructiedelen eveneens hoger ligt leidt dit over het algemene niet tot condensproblemen. Ruimtetemperaturen dienen in de koudere periode van het jaar ook bij afwezigheid uit de ruimtes op ca. 18⁰C gehouden te worden om het te ver afkoelen van de constructie van de woning te voorkomen. Als constructiedelen sterk afkoelen zal er bij het in gebruik nemen van de ruimtes vrijwel direct condensvorming ontstaan op deze oppervlakten.”
(i) er is sprake van vochtproblemen in de woning en deze leiden tot een beperking van het huurgenot van [geïntimeerde];
(ii) een huurder mag, ook van een woning van meer dan 60 jaar oud, bij juist gebruik verwachten dat het binnenklimaat gezond is en er geen schimmelvorming optreedt;
(iii) van belang is of [geïntimeerde] de ventilatie- en verwarmingsmogelijkheden van de woning heeft gebruikt op een wijze die redelijkerwijs van een huurder mag worden verwacht;
(iv) de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het onvoldoende verwarmen en ventileren rusten op Vestia, nu Vestia zich beroept op het rechtsgevolg daarvan;
(v) niet is bewezen dat [geïntimeerde] de woning (in het licht van maatstaf iii) onvoldoende verwarmt en ventileert; daarbij geldt dat redelijkerwijs niet van [geïntimeerde] kan worden verwacht dat hij de woning dag en nacht, ook als hij niet in de woning is, in alle ruimtes stookt op 18⁰ C en tevens het kiep- of klepraam in de keuken gedeeltelijk open laat staan;
Grief 1houdt in dat de kantonrechter ten onrechte als feit heeft opgenomen dat 27 bewoners van de Van Assendelftstraat een verklaring hebben ondertekend waarin melding wordt gemaakt van schimmel- en vochtproblemen in hun woningen. Met
grieven 2 en 3stelt Vestia dat de kantonrechter uit de Triton I en II-rapporten ten onrechte afleidt dat de woning onvoldoende ventilatiemogelijkheden heeft, terwijl hieruit juist volgt dat [geïntimeerde] zijn ventilatiemogelijkheden niet optimaal benut en onvoldoende stookt.
Grief 4is gericht tegen het oordeel dat [geïntimeerde]
gemotiveerdheeft betwist dat hij onvoldoende ventileert en verwarmt. [geïntimeerde] heeft weliswaar verklaard dat hij de temperatuur op minimaal 18⁰ C houdt, maar hij heeft dit niet onderbouwd en uit het Triton-II rapport blijkt juist dat de temperatuur regelmatig lager is. Bovendien heeft [geïntimeerde] verklaard dat hij de klepramen alleen opent als hij thuis is en dit is in strijd met het advies van Triton.
Grief 5komt op tegen het oordeel dat de woning ‘gebrekkig’ is als bedoeld in art. 7:204 lid 2 BW. Er is, aldus Vestia, geen technisch gebrek aan de woning, maar de overlast die [geïntimeerde] ervaart komt door zijn eigen gedrag. Hij moet meer ventileren overeenkomstig het ‘uitgebreide ventilatie- en verwarmingsadvies’. Volgens Vestia is de woning meer dan 60 jaar oud, waardoor de ventilatiemogelijkheden beperkter zijn. Hiermee dient [geïntimeerde] bij het gebruik rekening te houden, evenals met het feit dat de woning op de begane grond en op de hoek van een wooncomplex ligt, waardoor er meer gestookt moet worden dan in een (flat)woning die aan vier zijden is ingesloten. Volgens Vestia mag redelijkerwijs van [geïntimeerde] worden verwacht dat hij altijd, ook bij afwezigheid, de roosters en het kiep- of klepraam openhoudt en de temperatuur op minimaal 18⁰ C houdt.
Grief 6komt op tegen de overweging dat [geïntimeerde] onbetwist heeft gesteld dat in de woning tot tweemaal toe is ingebroken.
Grieven 7 en 8houden in dat de kantonrechter ter bepaling van de huurprijsvermindering ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij artikel 6 van het Besluit Huurprijzen Woonruimte en vervolgens de verkeerde categorie als referentie heeft gebruikt.
Grief 9komt op tegen het oordeel dat Vestia verplicht is ex art. 7:208 BW een (eventuele) schadevergoeding te betalen. Volgens Vestia kan de schade niet aan haar worden toegerekend omdat het vocht in de woning door [geïntimeerde] zelf wordt geproduceerd en hij zijn stook- en ventilatiegedrag daar niet op afstemt. Met
grief 10betoogt Vestia dat de door [geïntimeerde] gestelde schade (aan de inboedel in de slaapkamer) voorkomen had kunnen worden, zodat sprake is eigen schuld als bedoeld in art. 6:101 BW.
De beoordeling van de grieven
Grief 1ziet op de feitenweergave in het bestreden deelvonnis (waarin melding wordt gemaakt dat huurders van Vestia een verklaring hebben ondertekend ten aanzien van vochtproblemen). Bij deze grief heeft Vestia geen belang, omdat de bestreden feiten niet van belang zijn voor toe- of afwijzing van de vorderingen en het hof hiervoor zelfstandig de feiten heeft vastgesteld.
grieven 2 tot en met 6lenen zich, gelet op hun verwevenheid, voor gezamenlijke behandeling. Deze zal het hof eerst bespreken.
bij juist gebruikeen gezond binnenklimaat bevat waarbij geen schimmelvorming optreedt; Vestia heeft dat als zodanig overigens ook niet bestreden. De vraag die partijen verdeeld houdt is of redelijkerwijs van [geïntimeerde] kan worden verwacht dat hij ter voorkoming van schimmelvorming altijd, ook in de nacht en ook bij afwezigheid, alle roosters én het kiepraam in de keuken open laat staan en de temperatuur op minimaal 18⁰ C houdt. Slechts indien die vraag bevestigend moet worden beantwoord, zoals Vestia stelt, is geen sprake van een gebrek omdat de genotsbeperking in dat geval aan [geïntimeerde] zelf kan worden toegerekend.
grieven 2 tot en met 6worden verworpen, althans niet verder hoeven te worden besproken. Aan bewijslevering wordt onder deze omstandigheden niet toegekomen, nu geen feiten te bewijzen zijn aangeboden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Voor een deskundigenonderzoek wordt geen noodzaak gezien.
grieven 7 en 8geldt dat het hof, nu sprake is van een ‘gebrek’, als bedoeld in art. 7:207 lid 1 BW, [geïntimeerde] recht heeft op een evenredige huurprijsvermindering. Hierbij moet het hof een inschatting maken waarbij het niet gebonden is aan de gewone regels van stelplicht en bewijslast. Dit betekent dat de grieven falen voor zover zij betogen dat de rechter bij het maken van een dergelijke inschatting geen inspiratie kan putten uit de in het Besluit genoemde percentages. Gezien de ernst van het gebrek (stank-, vocht- en schimmelproblemen) en daarmede de grote overlast die [geïntimeerde] daarvan ondervindt, is het hof – evenals de kantonrechter – van oordeel dat een huurprijsvermindering tot 70% van de overeengekomen huurprijs evenredig is aan het gebrek. De grieven falen.
Grief 9bouwt op de voorgaande grieven voort en slaagt dus evenmin.
grief 10betoogt Vestia dat de schade aan de inboedel in de slaapkamer voorkomen had kunnen worden door deze in de tweede slaapkamer in de woning neer te leggen. Daarnaast blijkt uit niets dat [geïntimeerde] zijn spullen regelmatig schoonmaakt, aldus Vestia.
Beslissing
- bekrachtigt het bestreden deelvonnis;
- verwijst de zaak ten aanzien van het tussenvonnis naar analogie van artikel 355 Rv naar de rechter in eerste aanleg (de kantonrechter in de rechtbank Den Haag) om verder op de hoofdzaak te worden beslist;
- veroordeelt Vestia in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 313,-- aan griffierecht en € 2.685,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.