1.14.Juzzt Football heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag bij op 18 september 2018 ingekomen verzoekschrift op de voet van artikel 3:251 lid 1 BW verzocht te bepalen dat zij als pandhouder de aandelen van [bestuurder holding] mag verkopen voor een bedrag van € 99.000,--. Bij beschikking van 7 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen.
2. In eerste aanleg heeft [naam B.V.] , na eiswijziging, gevorderd:
1. Juzzt Football te veroordelen tot betaling van een voorschot op schadevergoeding van € 142.779,98, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorschot op de schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
2. Juzzt Football te veroordelen tot betaling van een voorschot tot vergoeding van advocaatkosten, inclusief incassokosten, ten bedrage van € 30.000,—, exclusief BTW, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente indien deze kosten niet binnen vijf dagen na het wijzen van dit vonnis zijn voldaan;
3. Juzzt Football te veroordelen tot betaling van de facturen over mei en juni 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente;
4. Juzzt Football te bevelen zich te onthouden van enige negatieve mededeling over [naam B.V.] en/of [bestuurder holding] , op straffe van een dwangsom;
5. Juzzt Football te bevelen medewerking te verlenen aan de overdracht van het mobiele nummer [telefoonnummer] aan [naam B.V.] , op straffe van een dwangsom;
6. Juzzt Football te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3. Juzzt Football heeft in reconventie gevorderd de door [naam B.V.] op 15 en 22 juni 2018 gelegde beslagen onder ABN AMRO op te heffen en [naam B.V.] te verbieden terzake hetzelfde feitencomplex nieuwe beslagen te leggen, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [naam B.V.] in de proceskosten.
4. De voorzieningenrechter heeft bij kortgedingvonnis van 30 juli 2018 (hierna: het bestreden vonnis) in conventie Juzzt Football veroordeeld aan [naam B.V.] de facturen over mei en juni 2018 terzake van managementvergoedingen te betalen, met wettelijke rente vanaf de op die facturen vermelde uiterste betaaldata, en [naam B.V.] veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de voorzieningenrechter de door [naam B.V.] ten laste van Juzzt Football gelegde beslagen onder ABN AMRO opgeheven en [naam B.V.] verboden om terzake van hetzelfde feitencomplex opnieuw beslag te doen leggen ten laste van Juzzt Football op straffe van verbeurte van een dwangsom.
5. [naam B.V.] heeft haar vordering in hoger beroep aldus gewijzigd dat zij, in plaats van overdracht aan haar van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] , betaling vordert van een voorschot op vervangende schadevergoeding van € 22.500,--. Daarnaast heeft zij in hoger beroep subsidiair, voor het geval het hof zou oordelen dat de Overeenkomst toch tussentijds opzegbaar was en [naam B.V.] geen aanspraak zou hebben op het voorschot op managementvergoedingen over de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 december 2019, een voorschot gevorderd op het volle loon bij voortijdige beëindiging van de opdracht op grond artikel 7:411 leden 1 en 2 BW.
Juzzt Football heeft tegen deze eiswijzigingen geen bezwaar gemaakt zodat het hof uitgaat van de vordering zoals gewijzigd.
6. Ten aanzien van de door [naam B.V.] ingestelde geldvorderingen stelt Juzzt Football zich primair op het standpunt dat [naam B.V.] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
7. Het hof stelt voorop dat in het hoger beroep van een kortgedingvonnis moet worden beoordeeld of de eisende partij (ook) ten tijde van het arrest van het hof een spoedeisend belang heeft. Met betrekking tot de toewijzing van een geldvordering in kort geding is terughoudendheid op haar plaats en mag van de eiser worden verlangd dat hij naar behoren feiten en omstandigheden aannemelijk maakt die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is. Of de eisende partij een voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening wordt beoordeeld aan de hand van een afweging van belangen van partijen naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Het restitutierisico maakt deel uit van die belangenafweging, evenals de kans van slagen van de vordering in de bodemzaak.
8. [naam B.V.] heeft haar stelling dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot betaling van (vervangende schadevergoeding voor) de managementvergoedingen in eerste aanleg aldus onderbouwd dat zij vanaf 1 juli 2018 geen managementvergoedingen meer zal ontvangen en dat [bestuurder holding] per deze datum (nagenoeg) geen inkomsten meer zal hebben en op termijn niet meer in zijn levensonderhoud kan voorzien. In hoger beroep heeft zij gesteld dat, doordat Juzzt Football weigerde met terugwerkende kracht de management fees te betalen, [bestuurder holding] niet meer in zijn levensonderhoud kon voorzien. Juzzt Football betwist niet dat [bestuurder holding] door de beëindiging van de overeenkomst van opdracht zijn inkomsten (grotendeels) is kwijtgeraakt; dit hoort volgens haar echter bij het risico van het ondernemerschap. Dat argument – wat daarvan zij – laat onverlet dat [naam B.V.] en daarmee ook [bestuurder holding] voor (een belangrijk deel van) hun inkomsten afhankelijk kunnen zijn van de door Juzzt Football te betalen managementvergoedingen. Dat dit laatste het geval is, is voldoende aannemelijk geworden en dit geldt dan ook voor het spoedeisend belang van [naam B.V.] bij haar vordering tot uitbetaling van de vergoedingen. De omstandigheid dat [naam B.V.] in de laatste zes maanden van 2018, dus na de beëindiging van de Overeenkomst, nog een omzet van € 30.000,-- heeft weten te behalen door opdrachten van andere opdrachtgevers en dat [naam B.V.] verwacht dat die omzet zal toenemen, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat het spoedeisend belang in hoger beroep niet meer bestaat. Niet vereist is dat sprake is van een financiële noodsituatie. Overigens is omzet niet hetzelfde als inkomen, maar dit terzijde. Gelet op een en ander moet worden aangenomen dat [naam B.V.] ook in hoger beroep een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot betaling van (vervangende schadevergoeding voor) de managementvergoedingen. Mede in aanmerking genomen de kans van slagen van de vordering in een bodemzaak, zoals hierna aan de orde komt, moet een mogelijk restitutierisico voor Juzzt Football wijken voor het belang van [naam B.V.] bij uitbetaling van de managementvergoedingen voor zover zij daarop aanspraak heeft. Toegevoegd wordt nog, maar eveneens terzijde, dat nu Juzzt Football wijst op het bestaan van andere omzetkanalen/nieuwe inkomstenbronnen van/voor [naam B.V.] , het restitutierisico niet onacceptabel groot lijkt.
9. In het bestreden vonnis zijn de feiten vermeld waarvan de voorzieningenrechter is uitgegaan (rov. 2.1 tot en met 2.12). Tegen deze overwegingen zijn geen grieven gericht. Wel heeft [naam B.V.] verzocht haar inleiding op de grieven (memorie van grieven onder 3.1 tot en met 3.4) op te vatten als een grief tegen de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten. Naar zij stelt, zijn voor de beoordeling van de zaak meer relevante omstandigheden van belang en dient het hof deze alsnog vast te stellen.
Het hof zal de door [naam B.V.] aan haar vorderingen ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden in zijn beoordeling betrekken en zo ook de eventuele betwisting ervan.
10. Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Juzzt Football op grond van artikel 7:408 lid 1 BW gerechtigd was de Overeenkomst tussentijds te beëindigen en tegen de afwijzing op die grond van de vordering van [naam B.V.] tot betaling van managementvergoedingen vanaf 1 juli 2018 tot en met 31 december 2019 (rov. 4.4 en 4.5 van het bestreden vonnis). In de toelichting op de grief stelt [naam B.V.] dat de voorzieningenrechter heeft verzuimd het Haviltex-criterium op de uitleg van de opzegbepaling in de Overeenkomst toe te passen. Omstandigheden die bij de uitleg in aanmerking (hadden) moeten worden genomen zijn dat de Overeenkomst niet op zichzelf staat maar onderdeel is van een samenwerking op lange termijn, vormgegeven in meer overeenkomsten, en dat de voorafgaande opdrachtovereenkomsten alle expliciet voorzagen in de mogelijkheid van tussentijdse opzegging, aldus [naam B.V.] Met het sluiten van de Overeenkomst zijn partijen hiervan afgeweken en zijn zij overeengekomen dat uitsluitend in geval van niet naar behoren presteren, [naam B.V.] geen vervolgopdrachten zou krijgen. Hiermee hebben partijen, naar [naam B.V.] stelt, tussentijdse beëindiging uitgesloten. In dit verband voert zij aan dat, gelet op de omstandigheid dat toen partijen een lossere samenwerking hadden, zij ten aanzien van tussentijdse beëindiging een voor beide gelijke regeling hadden, zij niet redelijkerwijs heeft hoeven begrijpen dat toen partijen een lange samenwerking aangingen, Juzzt Football (maar niet [naam B.V.] ) tussentijds zou mogen opzeggen, ook nog met een de helft kortere opzegtermijn. Ook bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft zij benadrukt dat niet voor de hand ligt om bij een langere samenwerking dan in de voorgaande overeenkomsten uit te gaan van juist een kortere opzeggingstermijn.
Grief 3 is gericht tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat de vorderingen van [naam B.V.] enkel toewijsbaar zijn voor zover deze zien op de doorbetaling van de managementvergoedingen voor de maanden mei en juni 2018 en dat de overige vorderingen zullen worden afgewezen (rov. 4.8 van het bestreden vonnis).
10. Deze grieven, die de strekking hebben dat tussentijdse opzegging van de Overeenkomst was uitgesloten en dat [naam B.V.] daarom voor de maanden juli 2018 tot en met december 2019 aanspraak heeft op vervangende schadevergoeding gelijk aan de managementvergoedingen over die maanden, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
12. Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de uitleg van de Overeenkomst en in het bijzonder of de Overeenkomst tussentijds kon worden opgezegd. Artikel 7:408 lid 1 BW bepaalt dat de opdrachtgever de overeenkomst te allen tijde kan opzeggen. Dit geldt dus ook voor overeenkomsten die voor bepaalde tijd zijn aangegaan. Uit de woorden ‘te allen tijde’ volgt dat de opdrachtgever de overeenkomst zonder bepaalde termijn kan opzeggen. Wel kunnen partijen een opzegtermijn overeenkomen. Een opzegtermijn kan ook voortvloeien uit de eisen van redelijkheid en billijkheid.
13. [naam B.V.] heeft in dit verband gesteld dat partijen met artikel 5 van de Overeenkomst tussentijdse opzegging hebben uitgesloten. In hoger beroep heeft zij aangevoerd dat zij uit de weergegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat de Overeenkomst, anders dan de eerdere overeenkomsten van opdracht, niet tussentijds opzegbaar was. Ter zitting van het hof heeft [bestuurder holding] verklaard dat Hagens dit desgevraagd tegenover hem heeft bevestigd toen de overeenkomst aan hem werd voorgelegd.
14. Voorop wordt gesteld dat het hof in dit hoger beroep van een kort geding slechts voorlopige oordelen geeft. Bij zijn beoordeling neemt het hof de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
a. Voordat de Overeenkomst tussen partijen tot stand kwam, had Juzzt Football al drie overeenkomsten van opdracht gesloten met [bestuurder holding] privé (hierna: de eerdere overeenkomsten), steeds voor bepaalde tijd (variërend van ongeveer 6 maanden tot een jaar). In alle eerdere overeenkomsten was een bepaling opgenomen met het kopje ‘opzegging’, inhoudende dat beide partijen bevoegd zijn de overeenkomst tussentijds op te zeggen, steeds met een opzegtermijn van drie maanden en tegen het einde van een kalendermaand.
b. De Overeenkomst is aangegaan voor de duur van drie jaar. Anders dan in de eerdere overeenkomsten van opdracht, is in de Overeenkomst in het artikel over opzegging (artikel 5) niet met zoveel woorden bepaald dat beide partijen bevoegd zijn de overeenkomst tussentijds op te zeggen.
c. Begin 2018 heeft een bestuurder van Juzzt Football aangekondigd dat [bestuurder holding] in de toekomst een leidinggevende functie bij Juzzt Football gaat uitoefenen. Na het sluiten van de Overeenkomst is [bestuurder holding] privé aandeelhouder geworden in SPI Holding.
d. De Overeenkomst is opgesteld door [fiscaal adviseur] , een vertegenwoordiger van Juzzt Football.
Naar het voorlopig oordeel van het hof rechtvaardigen deze omstandigheden niet zonder meer dat [naam B.V.] redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat tussentijdse beëindiging van de Overeenkomst was uitgesloten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het hierbij dan zou gaan om een afwijking van de wettelijke regeling, terwijl in de Overeenkomst zelf niet met zoveel woorden is opgenomen dat deze niet kan worden opgezegd en uit de tekst ook anderszins niet valt op te maken dat een afwijking als bedoeld is beoogd. Ook acht het hof voorshands onvoldoende aannemelijk dat de Overeenkomst niettemin – aan de hand van de zogeheten Haviltex-norm – in die zin moet worden uitgelegd. Dit kort geding leent zich niet voor bewijslevering met betrekking tot de door [naam B.V.] gestelde bevestiging van de niet-opzegbaarheid.
15. Het voorgaande neemt niet weg dat, zoals ook de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, in het licht van deze omstandigheden voorshands moet worden aangenomen dat de Overeenkomst niet opzegbaar was zonder inachtneming van een redelijke opzegtermijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen, behalve de aard van de (wederzijdse verplichtingen uit hoofde van de) Overeenkomst, dat voor de eerdere overeenkomsten, die van aanzienlijk kortere duur waren, een opzegtermijn van drie maanden gold. Niet in geschil is dat aan het sluiten van de Overeenkomst de intentie tot een langdurige samenwerking tussen [naam B.V.] en Juzzt Football ten grondslag lag. [bestuurder holding] zou deelnemen in het aandelenkapitaal van JFI Holding en reeds voor het sluiten van de Overeenkomst was aangekondigd dat [bestuurder holding] een leidinggevende functie zou gaan vervullen. Enige ratio waarom onder deze omstandigheden, anders dan bij de eerdere overeenkomsten, geen opzegtermijn zou gelden, is gesteld noch gebleken. Bovendien is de Overeenkomst opgesteld door (een vertegenwoordiger van) Juzzt Football; volgens de contra-proferentemregel moet in geval van twijfel over de uitleg van een bepaling deze worden uitgelegd in het nadeel van de partij die haar heeft opgesteld. Onder deze omstandigheden heeft [naam B.V.] redelijkerwijs mogen begrijpen dat, zo de Overeenkomst al tussentijds opzegbaar was, in elk geval, evenals voor de eerdere overeenkomsten, een opzegtermijn van minimaal drie maanden in acht zou worden genomen. Dat laatste vloeit bovendien voort uit de eisen van redelijkheid en billijkheid. Tijdens de (pleit)zitting in hoger beroep is dit aan de orde geweest en is duidelijk geworden dat dit – ten opzichte van de meeromvattende primaire vordering, gebaseerd op niet-opzegbaarheid van de overeenkomst – het (meer) subsidiaire standpunt van [naam B.V.] is.
16. Voorshands wordt ervan uitgegaan dat Juzzt Football de Overeenkomst bij brief van 8 mei 2018 heeft opgezegd per 1 juli 2018. Vanaf 1 juli 2018 heeft [naam B.V.] geen werkzaamheden voor Juzzt Football meer (kunnen) verricht(en). Voor de maanden juli 2018 tot en met december 2019 heeft [naam B.V.] aanspraak gemaakt op (vervangende schadevergoeding gelijk aan) de managementvergoedingen over die maanden. Die vordering is in kort geding niet toewijsbaar. Wel is voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure een vordering tot betaling van de managementvergoeding over een redelijke opzegtermijn een aanzienlijke kans van slagen heeft. [naam B.V.] mocht er (minst genomen) redelijkerwijs van uitgaan dat opzegging van (ook) de Overeenkomst tegen het einde van een maand diende plaats te vinden en dat gelet op de duur van de Overeenkomst een opzegtermijn van minimaal drie volle kalendermaanden in acht zou worden genomen. Naar het voorlopig oordeel van het hof had Juzzt Football de Overeenkomst daarom in ieder geval niet eerder kunnen beëindigen dan per 31 augustus 2018. Het hof acht daarom gerechtvaardigd dat (bij wijze van voorschot) uitbetaling van de managementvergoedingen over de maanden juli en augustus 2018 wordt toegewezen. De grieven, die – indirect – mede opkomen tegen het aannemen van een kortere opzegtermijn en toewijzing van het daaraan gekoppelde lagere bedrag in eerste aanleg, zijn dus in zoverre gegrond. Toegevoegd wordt nog dat de door Juzzt Footbal gevoerde verweren tegen de vordering tot betaling van een hoger bedrag aan vergoedingen in zoverre falen en haar beroep op een opschortingsrecht evenzeer om de in het bestreden vonnis vermelde reden. Het hof begroot de vergoedingen over de maanden juli en augustus 2018, gelet op het bepaalde in artikel 6.1 van de Overeenkomst en in overeenstemming met de over mei en juni 2018 gefactureerde bedragen, op € 7.663,33 inclusief BTW en bepaalt het voorschot op € 15.326,66. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering tot betaling van een voorschot zal tot dit bedrag worden toegewezen. [naam B.V.] heeft aanspraak gemaakt op de wettelijke rente over het voorschot vanaf 1 juli 2018 tot aan de dag van voldoening. Het hof zal de wettelijke rente toewijzen over de vergoeding voor de maand juli 2018 vanaf 31 juli 2018 en over de vergoeding voor de maand augustus 2018 vanaf 31 augustus 2018.
17. Grief 2 is gericht tegen de afwijzing van de vordering tot medewerking door Juzzt Football aan de overdracht van het mobiele nummer van [naam B.V.] op de grond dat [naam B.V.] niet heeft aangetoond dat dit nummer van haar en niet van Juzzt Football is (rov. 4.7 van het bestreden vonnis). In de toelichting betoogt [naam B.V.] dat [bestuurder holding] het desbetreffende mobiele nummer al jaren gebruikte – in elk geval al in 2005 respectievelijk op 24 september 2012 – voordat hij actief was voor Juzzt Football. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [naam B.V.] verwezen naar door haar overgelegde stukken. Naar zij stelt heeft zij op verzoek van Juzzt Football, om administratieve redenen, het nummer aan haar overgedragen. Inmiddels is het mobiele nummer niet meer in gebruik en vordert [naam B.V.] , in plaats van overdracht van het nummer, vervangende schadevergoeding. Doordat [bestuurder holding] telefonisch niet meer bereikbaar was voor zijn netwerk en omgekeerd, is [naam B.V.] naar zij stelt de mogelijkheid ontnomen nieuwe opdrachten binnen te halen. Ook heeft [naam B.V.] haar huisstijl, website, communicatiemiddelen en visitekaartjes moeten aanpassen. [naam B.V.] begroot haar schade op € 22.500,-- en verzoekt het hof haar schade op dit bedrag vast te stellen.
18. In hoger beroep heeft [naam B.V.] voldoende aannemelijk gemaakt dat het mobiele telefoonnummer in kwestie al vóór de samenwerking met Juzzt Football door (eerst [bestuurder holding] en vervolgens) [naam B.V.] in gebruik was. In het midden kan echter blijven of dit mobiele nummer aan [naam B.V.] of aan Juzzt Football toebehoorde nu [naam B.V.] niet langer overdracht van dit nummer vordert. Hoewel niet is uit te sluiten dat [naam B.V.] als gevolg van het niet kunnen beschikken over haar mobiele telefoonnummer schade heeft geleden, heeft zij de gestelde schade niet voldoende aannemelijk gemaakt, wat wel op haar weg had gelegen. Haar vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding is in dit kort geding daarom niet toewijsbaar.
19. Grief 4 is gericht tegen de proceskostenveroordeling in het bestreden vonnis en de afwijzing van de vordering tot betaling van een voorschot op de advocatenkosten van [naam B.V.] In de toelichting voert [naam B.V.] aan dat de voorzieningenrechter haar ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld. Nu de vordering tot betaling van de management fees over de maanden mei en juni is toegewezen, had [naam B.V.] naar zij stelt niet in de proceskosten veroordeeld mogen worden. Door de proceskostenveroordeling heeft zij, ondanks toewijzing van de management fees, door de procedure een financieel nadeel geleden en dat kan toch niet de bedoeling zijn, aldus [naam B.V.]
20. Zeker nu in hoger beroep een groter gedeelte van de vordering van [naam B.V.] zal worden toegewezen, ziet het hof aanleiding Juzzt Football, die hiertegen verweer heeft gevoerd, in de kosten van het geding in eerste aanleg, voor zover in conventie gevallen, te veroordelen. In zoverre is ook deze grief gegrond. Voor betaling van een voorschot op de advocatenkosten van [naam B.V.] bestaat echter geen grond. Aansprakelijkheid van een partij voor de werkelijke proceskosten van haar wederpartij kan slechts onder bijzondere omstandigheden, in geval van onrechtmatig procederen, worden aangenomen. Daarvoor is in dit geval onvoldoende gesteld. In zoverre faalt de grief.
21. Grief 5 is gericht tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om in reconventie de door [naam B.V.] ten laste van Juzzt Football gelegde beslagen op het heffen (rov. 4.10 tot en met 4.12 van het bestreden vonnis).
22. Onder de gegeven omstandigheden en met inachtneming van wat partijen hebben aangevoerd ten aanzien van hun belangen bij al dan niet herleving van het door de voorzieningenrechter opgeheven conservatoir beslag, ziet het hof op dit moment geen redenen om [naam B.V.] , naast de executoriale titel die zij met dit arrest heeft, aanvullende zekerheid door herleving van het conservatoir beslag te verlenen. De grief faalt in zoverre.
Het hof ziet echter geen aanleiding [naam B.V.] te verbieden zo nodig opnieuw beslag te leggen. Deze vordering zal alsnog worden afgewezen. Juzzt Football zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg, voor zover in reconventie gevallen. In zoverre is de grief gegrond.
23. Wegens (gedeeltelijke) gegrondheid van de grieven 1, 3, 4 en 5 zal het bestreden vonnis worden vernietigd. Juzzt Football zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit hoger beroep worden veroordeeld. Omwille van de duidelijkheid zal het hof het dictum opnieuw formuleren.