Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer hoofdzaak : 200/273.814/02
Gerechtshof Den Haag
Op 18 augustus 2020 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Den Haag een beslissing genomen over een verzoek tot wraking dat op 25 mei 2020 was ingediend door de verzoeker in de hoofdzaak met nummer 200/273.814/02. Dit verzoek was gericht tegen de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, die het oorspronkelijke wrakingsverzoek zou behandelen. De verzoeker stelde dat de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam in strijd had gehandeld met het eigen wrakingsprotocol en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) door het verzoek buiten zitting schriftelijk af te doen. De wrakingskamer van Den Haag heeft het verzoek tot wraking beoordeeld en geconcludeerd dat het niet aan de motiveringseisen voldeed. De verzoeker had niet voldoende gemotiveerd waarom de raadsheren van het Gerechtshof Amsterdam een vooringenomenheid zouden koesteren. De wrakingskamer heeft daarom besloten het verzoek tot wraking buiten behandeling te laten. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken.