ECLI:NL:GHDHA:2020:1897

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
AV 000908-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in civiele procedure

Op 18 augustus 2020 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Den Haag een beslissing genomen over een verzoek tot wraking dat op 25 mei 2020 was ingediend door de verzoeker in de hoofdzaak met nummer 200/273.814/02. Dit verzoek was gericht tegen de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, die het oorspronkelijke wrakingsverzoek zou behandelen. De verzoeker stelde dat de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam in strijd had gehandeld met het eigen wrakingsprotocol en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) door het verzoek buiten zitting schriftelijk af te doen. De wrakingskamer van Den Haag heeft het verzoek tot wraking beoordeeld en geconcludeerd dat het niet aan de motiveringseisen voldeed. De verzoeker had niet voldoende gemotiveerd waarom de raadsheren van het Gerechtshof Amsterdam een vooringenomenheid zouden koesteren. De wrakingskamer heeft daarom besloten het verzoek tot wraking buiten behandeling te laten. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : AV 000908-20
Zaaknummer hoofdzaak : 200/273.814/02
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken d.d. 18 augustus 2020
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking in de hoofdzaak met genoemd zaaknummer van:

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de verzoeker.

Het geding

1. Bij schriftelijk verzoek gedateerd op 25 mei 2020 heeft de verzoeker een verzoek tot wraking gedaan van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam die het door de verzoeker ingediende wrakingsverzoek in de hoofdzaak met nummer 200/273.814/02 zou behandelen, bestaande uit mrs. H.J.M. Quaedvlieg, J.F. Aalders en M.J.A. Plaisier (hierna: de raadsheren wier wraking is verzocht). Bij beslissing tot verwijzing van 20 juli 2020 heeft de wrakingskamer van het hof Amsterdam de wrakingszaak ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het hof Den Haag (hierna: de wrakingskamer).
2. Bij schriftelijke reactie van 11 augustus 2020 hebben de raadsheren wier wraking is verzocht de wrakingskamer bericht niet te berusten in het wrakingsverzoek en een reactie gegeven op het wrakingsverzoek. Tevens hebben zij daarin laten weten dat zij niet wensen te worden gehoord op het wrakingsverzoek.
3. Om de hierna volgende redenen heeft de wrakingskamer afgezien van een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking.

Het wrakingsverzoek

4. Uit het wrakingsverzoek van 25 mei 2020 blijkt dat de grond van het verzoek tot wraking in de kern is dat door de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam gehandeld is in strijd met het eigen wrakingsprotocol en artikel 6 EVRM door het buiten zitting schriftelijk afdoen van het oorspronkelijke wrakingsverzoek in de hoofdzaak met nummer 200/273.814/02, hetgeen tot nietigheid leidt. Op later aangevoerde gronden slaat de wrakingskamer geen acht omdat een verzoeker tot wraking verplicht is alle feiten en omstandigheden die hem tot zijn verzoek brengen tegelijk voor te dragen. Daarnaast beroept de verzoeker zich op incompleetheid van het wrakingsdossier.
5. Ten aanzien van de door de verzoeker gestelde incompleetheid van het wrakingsdossier overweegt de wrakingskamer als volgt. Zoals door de wrakingskamer bij brief van 3 juli 2020 reeds aan de verzoeker is bericht, wordt ingevolge paragraaf 8.1 van het wrakingsprotocol van het hof Den Haag voor het wrakingsverzoek een apart dossier aangelegd en is daarbij niet voorgeschreven dat het complete dossier in de hoofdzaak daarvan deel uit moet maken. De wrakingskamer heeft geconstateerd dat door het hof Amsterdam de voor de beoordeling van het wrakingsverzoek relevante stukken aan de verzoeker zijn toegezonden. Dezelfde stukken zijn door het hof Amsterdam aan de wrakingskamer verstrekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn de aan de verzoeker verstrekte stukken volledig, zodat de wrakingskamer hier verder aan voorbij gaat.

De beoordeling

6. De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Ingevolge de wet moet het wrakingsverzoek zijn gemotiveerd. Dit houdt in dat het verzoek de feiten of omstandigheden dient te vermelden waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een verzoek dat niet voldoet aan deze motiveringseis, kan niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van de wet en kan door de wrakingskamer buiten behandeling worden gelaten (vergelijk rechtsoverweging 4.4 van de Hoge Raad in zijn arrest van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770).
7. Ten aanzien van de door de verzoeker aangevoerde wrakingsgrond constateert de wrakingskamer dat door de verzoeker niet is gemotiveerd waarom het gestelde handelen van de wrakingskamer zou moeten leiden tot de conclusie dat de raadsheren wier wraking is verzocht jegens de verzoeker een vooringenomenheid koesteren.
8. Nu het verzoek tot wraking aldus niet aan de motiveringseis voldoet, laat de wrakingskamer het verzoek tot wraking buiten behandeling.

Beslissing

Het hof:
- stelt het verzoek tot wraking buiten behandeling;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de verzoeker, alsmede aan de raadsheren om wier wraking is verzocht.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.A.J. Kroon, M.A.F. Tan-de Sonnaville en C.M. Warnaar, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2020, in aanwezigheid van de griffier mr. S.N. Keuning.