ECLI:NL:GHDHA:2020:1888

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
200.245.174/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over meerwerkfacturen en matiging van proceskosten in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een geschil tussen AUM Holding B.V. en Baker Tilly (Netherlands) N.V. over meerwerkfacturen en de matiging van bedongen proceskosten. AUM, vertegenwoordigd door mr. L. Hennink, is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin AUM werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 26.691,43 aan Baker Tilly, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten. De zaak betreft de uitvoering van accountantswerkzaamheden door Baker Tilly voor AUM en de daaruit voortvloeiende facturen. AUM heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de facturen en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden door Baker Tilly, en stelt dat er sprake was van misbruik van omstandigheden bij het aangaan van de verplichting tot betaling van het meerwerk.

Het hof heeft de grieven van AUM verworpen en geoordeeld dat Baker Tilly het meerwerk met instemming van AUM heeft verricht. Het hof oordeelt dat AUM onvoldoende heeft onderbouwd dat zij in een zwakke positie verkeerde en dat de additionele werkzaamheden noodzakelijk waren. De stelling van AUM dat Baker Tilly te laat met de controlewerkzaamheden is begonnen, werd als onvoldoende onderbouwd beschouwd. Het hof heeft de proceskosten aan de zijde van Baker Tilly gematigd, maar heeft de veroordeling van AUM tot betaling van de openstaande facturen bevestigd. Het arrest is gewezen op 6 oktober 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.245.174/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/535980/HA ZA 17-739

Arrest van 6 oktober 2020

inzake

AUM Holding B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: AUM,
advocaat: mr. L. Hennink te Rotterdam,
tegen

Baker Tilly (Netherlands) N.V.,

voorheen genaamd Baker Tilly [naam] N.V.,
gevestigd te Gouda,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Baker Tilly,
advocaat: mr. G.N. Creijghton te Utrecht.

Het geding

Bij exploot van 25 juli 2018 is AUM in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 25 april 2018. Bij arrest van 9 oktober 2018 is een comparitie na aanbrengen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 10 december 2018. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
Bij memorie van grieven heeft AUM zes grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord (met producties) heeft Baker Tilly de grieven bestreden en tevens incidenteel appel ingesteld.
AUM heeft zich bij akte verzet tegen de vermeerdering van eis. Baker Tilly heeft hierop gereageerd bij antwoordakte tevens akte overlegging producties (met producties).
Vervolgens hebben partijen via een videoverbinding waarbij sprake is geweest van een directe beeld- en geluidsverbinding met het hof, op 7 september 2020 de zaak doen bepleiten, AUM door mr. L. Hennink, advocaat te Rotterdam, (zonder het gebruik van pleitnotities) en Baker Tilly door mr. G.N. Creijghton, advocaat te Utrecht, aan de hand van overgelegde pleitnotities. Baker Tilly heeft ten pleidooie nog een productie overgelegd (prod. 15). Ten slotte is arrest bepaald.

De feiten

1. Het gaat in deze zaak over twee voorschotfacturen inzake accountantswerkzaamheden en een factuur inzake de voorbereiding van een aangifte vennootschapsbelasting, en ook over de met de invordering van die facturen gemoeide (buitengerechtelijke en proces-) kosten. De door de rechtbank in het vonnis van 25 april 2018 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Het betreft de hierna volgende feiten.
1.1.
Baker Tilly is een landelijk opererende accountant en belastingadviseur.
1.2.
AUM is de financiële holdingmaatschappij van onder meer Game World B.V. (hierna: Game World), Ricatech B.V. (hierna: Ricatech) en Caliburl l Europe B.V. (hierna: Caliburl 1). Bestuurder en enig aandeelhouder van AUM is dhr. [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ).
1.3.
AUM heeft Baker Tilly eind 2015 opdracht gegeven om de statutaire jaarrekeningen van AUM en Game World over het boekjaar 2015 te controleren en om de jaarrekeningen van Ricatech en Caliburl I samen te stellen, op basis van de door AUM gevoerde administratie. Partijen hebben de voorwaarden van de opdracht vastgelegd in een door beide partijen ondertekende schriftelijke opdrachtbevestiging van Baker Tilly van 16 september 2015 (hierna: de overeenkomst). In de overeenkomst staat onder meer het volgende:

'Honorarium

Ons honorarium voor de controle van het boekjaar eindigend op 31 december 2015 is als volgt (in € exclusief BTW):
2015
AUM Holding B.V.
- controle 1.750
- opstellen geconsolideerde jaarrekening 2.500
- vpb aangifte 750

5

Game World B.V.

- controle 32.900
- opstellen geconsolideerde jaarrekening 2.000
- vpb aangifte 750

35.65

Ricatech B.V.

- aandeel in groepscontrole (t.b.v. moedermij) 1.500
- samenstellingsopdracht 1.000
- vpb aangifte 425

2.925

Calibur11 Europe B.V.

-samenstellingsopdracht 1.000

- vpb aangifte 425

1.425

Totaal 45.000
(...)
De bedragen zijn gebaseerd op de verwachte tijdsbesteding. De individuele uurtarieven zijn
in overeenstemming met de mate van verantwoordelijkheid en de vereiste ervaring en
bekwaamheid van elk der teamleden. Ons honorarium voor verrichte werkzaamheden zal
maandelijks in rekening worden gebracht op basis van de voortgang daarvan. De
betalingstermijn bedraagt 14 dagen.
Bij de berekening van het honorarium zijn met u de volgende uitgangspunten ten aanzien
van de controle 2015 overeengekomen:
(...)
2. In de controle kan worden gesteund op effectieve IT general controls en key
application controls;
(...)
4. Benodigde informatie wordt tijdig, kwalitatief toereikend en conform afspraak
aangeleverd. Bijzondere prioriteit ligt bij de onderbouwingen t.a.v. de
voorraadvoorziening en de balanspositie compensaties;
(...)
6. Vanaf 2015 zijn vorderingen op verbonden partijen buiten de groep niet meer van
toepassing (...)
10. Uw wens is om uiterlijk 1 april de getekende controleverklaringen te ontvangen.
Indien voldaan wordt aan bovengenoemde uitgangspunten en de oplevering van de
benodigde informatie voor de balanscontrole uiterlijk 29 februari 2016 9.00 uur
beschikbaar is moet dit realiseerbaar zijn.'
1.4.
Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Baker Tilly (hierna: de
Algemene Voorwaarden) van toepassing. De Algemene Voorwaarden houden onder meer
het volgende in:

‘Artikel 4 - Informatieverstrekking door Opdrachtgever

(...)
3. De uit de vertraging in de uitvoering van de opdracht voortvloeiende extra kosten
en extra honoraria, ontstaan door het niet, niet tijdig of niet behoorlijk ter
beschikking stellen van de verlangde gegevens en bescheiden, zijn voor rekening
van Opdrachtgever.
(...)

Artikel 8 - Honorarium

1. Het honorarium is niet afhankelijk van de uitkomst van de verleende opdracht.
2. Indien, voordat de opdracht geheel is uitgevoerd, tarieven, lonen en/of prijzen een
wijziging ondergaan, is Opdrachtnemer gerechtigd de overeengekomen vergoeding
dienovereenkomstig aan te passen.
3. (...)

Artikel 9 - Betaling

1. Betaling door Opdrachtgever dient (..) te geschieden binnen de overeengekomen
betalingstermijn, doch in geen geval later dan veertien dagen na factuurdatum. (...)
2. Indien Opdrachtgever niet binnen de termijn als bedoeld in lid 1 van dit artikel
heeft betaald, is Opdrachtgever, zonder nadere ingebrekestelling en onverminderd
de overige rechten van Opdrachtnemer, vanaf de vervaldag wettelijke rente (ex
artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek) verschuldigd tot op de datum van
algehele voldoening.
3. Alle in redelijkheid gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke
(incasso)kosten, die Opdrachtnemer maakt als gevolg van de niet-nakoming
door Opdrachtgever van diens betalingsverplichtingen komen ten laste van
Opdrachtgever.
(...)'
1.5.
Bij e-mail van 29 februari 2016 heeft dhr. [toenmalig partner] , (toenmalig) partner accountant RA bij Baker Tilly (hierna: [toenmalig partner] ) onder meer het volgende aan [bestuurder] bericht:
'In het kader van afspraken 4 en 10 hebben we afgesproken dat de systematiek van de voorraadvoorziening in december zou worden afgestemd, zoals ook vastgelegd in de overeengekomen PBC-lijst. Ondanks meerdere pogingen van onze kant om tot afstemming te komen is dat op heden niet gerealiseerd. Hoewel we begrip hebben voor de redenen waardoor meerdere afspraken tot afstemming helaas geen doorgang konden vinden, en we niet twijfelen aan jullie welwillendheid, constateren we feitelijk dat we er helaas niet in zijn geslaagd vooraf volstrekte duidelijkheid te hebben over de wijze waarop de onderbouwing door jullie wordt aangeleverd en de geschiktheid van de aanlevering voor de onderbouwing van de voorraadwaardering in de jaarrekening. Bijkomend issue is dat, zoals blijkt uit de management letter, deels niet gesteund kan worden op effectieve 1T general controls en key application controls.
Vanmorgen is de oplevering door ons gecheckt en hebben we vastgesteld dat de onderbouwing van de voorraadvoorziening, de analyse van marges en de informatie ter ondervanging van niet effectieve IT general controls en key application controls onvoldoende beschikbaar zijn. Toegezegd is om deze uiterlijk aanstaande woensdag op te leveren. Dat betekent dat ons team pas aanstaande donderdag met de controle van deze onderdelen kan starten. Dat is enerzijds inefficiënt en anderzijds een vertraging, waardoor we gewenste deadline van 1 april mogelijk niet zullen realiseren. Uiteraard zullen wij ons best doen in goede samenwerking met jullie die datum wel te realiseren, maar een harde resultaatverplichting aan onze kant kan niet meer aan de orde zijn.'
1.6.
[bestuurder] heeft daarop diezelfde dag onder meer het volgende geantwoord:
'Het onderzoek is een niet volledige weergave van feiten en tevens een bijzondere constatering gezien het feit dat het onderzoek nu pas 4 uur oud is.
Inzake de voorraadanalyse hebben beide partijen afgesproken dat deze vandaag zou worden opgeleverd. Dit is ook inmiddels gebeurt.
(...)
Ik hou [naam] aan de gemaakte afspraken, indien jij denkt dat dit niet gaat lukken staat het je vrij om de controle opdracht naast je neer te leggen.'
1.7.
Bij e-mail van 24 maart 2016 heeft Baker Tilly een actielijst met openstaande vragen aan AUM toegezonden, waarop Baker Tilly antwoord en documentatie wil ontvangen om de deadline van 1 april te halen. Op 30 maart 2016 heeft een bespreking plaatsgevonden. Bij e-mail van 31 maart 2016 heeft Baker Tilly een overzicht van de nog openstaande actiepunten aan AUM toegestuurd.
1.8.
De controleopdracht was op 1 april 2016 nog niet afgerond. Bij e-mail van 15 april 2016 heeft [bestuurder] aan [toenmalig partner] bericht dat hij niet blij is met de gang van zaken en dat hij verwacht dat Baker Tilly de volgende maandag alle vragen oplevert waarover volgens Baker Tilly onduidelijkheid bestaat, zodat de controle de woensdag daarna zou kunnen worden afgerond.
1.9.
Bij e-mail van 25 april 2016 heeft Baker Tilly aansprakelijk gesteld voor het niet afronden van de controlewerkzaamheden op of voor 1 april 2016. Mede naar aanleiding van deze aansprakelijkstelling heeft op 20 mei 2016 een overleg tussen partijen plaatsgevonden. In navolging op dit gesprek heeft [toenmalig partner] bij e-mail van 23 mei 2016 het volgende aan [bestuurder] bericht:
'Tijdens onze bespreking afgelopen vrijdag (...) hebben we het volgende besproken:
(...)
3. Jij stemt in met het door ons gevraagde voorschot van € 15.000 excl BTW en zal deze per omgaande overmaken op onze bankrekening.
(…)
6. Je gaf aan dat de aansprakelijkstelling en de in diverse e-mails geëiste toezeggingen met betrekking tot de afronding van de controle 2015 in emotie zijn gedaan en niet bedoeld waren om daadwerkelijk ten uitvoer te brengen. Je gaf aan dat het beter was geweest als deze uitingen niet waren gedaan en je trekt de aansprakelijkstelling en de geëiste toezeggingen in. (. ..) Je erkent immers dat het ook in jouw belang is dat de controlewerkzaamheden zorgvuldig worden afgerónd en gedocumenteerd'
1.10.
[bestuurder] heeft in reactie op de e-mail van 25 april 2016 geantwoord dat dit een goede weergave van de besproken zaken is.
1.11.
Bij e-mail van 21 juni 2016 heeft [toenmalig partner] AUM over de stand van zaken met betrekking tot de controleopdracht geïnformeerd en AUM op bepaalde punten om nadere informatie en documentatie verzocht. Ook schrijft [toenmalig partner] aan het slot van zijn e-mail:
'Op € 700 na is het tweede voorschot van € 10.000 verbruikt. Ik ga een derde voorschot van € 10.000,-
factureren. Akkoord?'
1.12.
[bestuurder] heeft diezelfde dag op de e-mail geantwoord en voorgesteld een afspraak te maken. In zijn antwoord gaat [bestuurder] verder niet in op de vraag of hij akkoord is met het
factureren van een derde voorschot.
1.13.
Baker Tilly heeft op 22 juni 2016, na een bespreking met AUM, het aanvullende derde voorschot van € 10.000,- (€ 12.100,- inclusief btw) aan AUM gefactureerd.
1.14.
Bij e-mail van 6 juli 2016 (verzonden om 10:52 uur) heeft [toenmalig partner] een nieuw aanvullend (vierde) voorschot van € 10.000,- voorgesteld en aan [bestuurder] gevraagd of hij daarmee akkoord is. Diezelfde dag hebben partijen gesproken. Om 17:15 uur heeft [bestuurder] nog een e-mail aan [toenmalig partner] verstuurd, waarin hij [toenmalig partner] bedankt voor 'het prettige onderhoud'. In de e-mail is niets opgemerkt over het voorstel tot het betalen van een vierde voorschot.
1.15.
Bij e-mail van 11 juli 2016 heeft [bestuurder] onder meer het volgende aan [toenmalig partner] bericht:
'Het is ons opgevallen dat de facturen inzake jullie dienstverlening, zijnde 45k, gericht en gefactureerd zijn aan AUM Holding B.V. Zouden jullie deze dan ook conform de facturatie willen verwerken ten laste van het resultaat van AUM Holding B.V.?'
1.16.
Op 13 juli 2016 heeft Baker Tilly een vierde voorschotfactuur aan AUM verstuurd, ten bedrage van € 10.000,- (€ 12.100,- inclusief btw).
1.17.
Baker Tilly heeft op 14 juli 2016 de controleverklaringen voor de jaarrekeningen 2015 van AUM en Game World en de samenstelverklaringen van de jaarrekeningen 2015 van Ricatech en Caliburl 1 aan de directie van AUM verstrekt. In de door Baker Tilly gecontroleerde jaarrekening van AUM is onder meer een post van € 45.000,- voor 'AUM additionele accountantskosten' in mindering gebracht op het resultaat.
1.18.
AUM heeft de eerste twee voorschotfacturen voldaan, maar de laatste twee voorschotfacturen van 22 juni en 13 juli 2016 niet. Bij brieven van 18 augustus 2016 en 2 september 2016 heeft Baker Tilly AUM aangemaand om die openstaande voorschotfacturen alsnog te betalen. In een bespreking van 5 september 2016 heeft AUM bezwaar gemaakt tegen de voorschotfacturen voor het meerwerk. Baker Tilly heeft in diezelfde bespreking een urenspecificatie voor het meerwerk overhandigd, waarin is opgenomen dat 244,5 uur is gewerkt, tegen een totaalbedrag van € 45.076,74.
1.19.
Op 7 september 2016 heeft Baker Tilly een bedrag van € 2.323,21 (inclusief btw) aan AUM gefactureerd. De factuur houdt deels verband met 'fiscaal advies inzake innovatiebox en herstructurering'. Ook wordt € 628,13 (exclusief btw) in rekening gebracht voor het voorbereiden van de aangifte vennootschapsbelasting 2015.
1.20.
Bij e-mail van 7 september 2016 heeft AUM onder meer het volgende aan Baker Tilly bericht:
'Wij hebben afgelopen maandag een gesprek gehad met als doel de afgelopen controle te evalueren. (...) Het gevolg van de controle is dat:
[naam] aangeeft 35.000,- meer aan uren gemaakt te hebben dan begroot. Doch deze niet in rekening heeft gebracht.
Gameworld diverse meerwerk facturen heeft gehad van [naam] voor in totaal 45.000,-,
wat een overschrijding van de originele controle opdracht is van 100%. Van de 45.000,- aan meerwerk, is 20.000 exclusief btw nog niet voldaan.
(...)
Wij hebben maandag bezwaar gemaakt inzake het meerwerk en dit toegelicht.
Jullie hebben aangegeven dat een eventueel bezwaar niet rechtsgeldig is op het gedeelte wat reeds voldaan is.
Hiermee zijn we het niet eens omdat er volgens ons sprake was van een machtsmisbruik situatie en daarnaast willen wij jullie erop wijzen dat wij in de e‑mail van 12 en 17 mei al hebben aangegeven betalingen inzake meerwerk onder protest te verrichten en het recht hebben om hierop in de toekomst terug te komen. (...)'
1.21.
Bij brief van diezelfde dag heeft Baker Tilly aan AUM medegedeeld dat zij haar verdere werkzaamheden, inclusief het opstellen van de aangiften vennootschapsbelasting, opschort totdat de openstaande facturen zijn betaald.
1.22.
Bij e-mail van 26 september 2016 heeft AUM aan Baker Tilly bericht dat de factuur van 7 september 2016 tot een bedrag van € 1.720,47 is voldaan. Het restant (€ 602,74 in verband met de voorbereiding van de aangifte vennootschapsbelasting 2015) is volgens AUM niet verschuldigd, onder meer omdat hiervoor geen opdracht is gegeven en er een prijsafspraak is gemaakt op basis van het verrichten van aangiften, niet op het voorbereiden daarvan.

Het geschil en het vonnis in eerste aanleg

2. Baker Tilly heeft in eerste aanleg gevorderd - na vermeerdering van eis - de veroordeling van AUM tot betaling van:
i. i) een bedrag van € 26.691,43 (€ 24.802,74 aan hoofdsom en € 1.888,69 aan verschenen wettelijke handelsrente tot en met juni 2017), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente
over dit bedrag vanaf 1 juli 2017;
ii) een bedrag van € 6.058,30 ter vergoeding van de in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de na 12 maart 2018 in redelijkheid gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke incassokosten, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum vonnis;
iii) de proceskosten en de nakosten.
3. AUM heeft verweer gevoerd tegen de vordering van Baker Tilly.
4. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
- AUM veroordeeld tot betaling aan Baker Tilly van een bedrag van € 26.691,43, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW over een bedrag van € 24.802,74 vanaf 1 juli 2017 tot aan de dag van volledige betaling;
- AUM veroordeeld tot betaling aan Baker Tilly van een bedrag van € 650,- ter vergoeding
van buitengerechtelijke incassokosten;
- AUM veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Baker Tilly begroot op € 7.330,30
aan werkelijke proceskosten (inclusief griffierecht) en op € 131,- aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 68,- in geval van betekening;
- bepaald dat de incassokosten en proceskosten zullen worden vermeerderd met wettelijke rente van artikel 6:119 BW, indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de datum van het vonnis zijn betaald;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.

De beoordeling van het hoger beroep

5. De grieven 1 tot en met 4 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij richten zich tegen de rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.6 van het bestreden vonnis. Het hof is van oordeel dat deze bezwaren falen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat Baker Tilly het meerwerk met instemming van AUM heeft verricht, dat partijen daarbij zijn overeengekomen dat Baker Tilly voor de additionele werkzaamheden op voorschotbasis betaald zou krijgen, en dat bij het aangaan van de verplichting tot betaling van dit meerwerk geen sprake is geweest van misbruik van omstandigheden (dan wel van bedrog of dwang). Het hof maakt het desbetreffende oordeel tot het zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
6. De stelling van AUM dat Baker Tilly te laat met de controlewerkzaamheden is begonnen, acht het hof onvoldoende onderbouwd, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan aan de zijde van Baker Tilly (zie memorie van antwoord onder 4.4 en 4.11). Deze stelling is overigens niet relevant voor de beantwoording van de vraag of de additionele controlewerkzaamheden zijn overeengekomen en daadwerkelijk zijn verricht. Een vordering van AUM uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming van Baker Tilly in de uitvoering van de controlewerkzaamheden (waardoor volgens AUM de ‘essentiële’ datum van 1 april 2016 niet werd gehaald), is in dit geding niet aan de orde (een dergelijke tegenvordering is in eerste aanleg niet ingesteld en in hoger beroep kan deze niet meer worden ingesteld). Nog afgezien hiervan, vormt een beroep op wanprestatie op zich (zonder dat de overeenkomst is of wordt ontbonden) geen bevrijdend verweer tegen een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting uit hoofde van overeengekomen en verrichte werkzaamheden (vergelijk gerechtshof Den Haag 19 juli 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BT1897, rov. 4). De opmerking van de accountant [toenmalig partner] dat de heer [bestuurder] (als bestuurder van AUM ) onvoldoende financieel in control was (zie e-mail 26 april 2016, prod. 5 bij memorie van antwoord) kan in dit verband bezien evenmin leiden tot een andere beslissing in deze zaak, die uitsluitend gaat over de invordering van facturen.
7. AUM stelt dat zij haar instemming met het verrichten van de (additionele) werkzaamheden heeft gegeven onder invloed van misbruik van omstandigheden. Dit bevrijdende verweer slaagt niet. AUM heeft – als gezegd – haar stelling dat sprake was van een ongeoorloofde termijnoverschrijding door Baker Tilly (waardoor zij beweerdelijk in een zwakke of bijzonder afhankelijke positie kwam te verkeren) onvoldoende onderbouwd. AUM meent weliswaar dat dit “zeer duidelijk” uit de overgelegde e-mails blijkt, maar verwijst daarbij enkel naar een zin uit de e-mail van de heer [bestuurder] van 29 februari 2016 (productie 2):
"Ik hou [naam] aan de gemaakte afspraken, indien jij denkt dat dit niet gaat lukken staat het je vrij om de controle-opdracht naast je neer te leggen”. Naar het oordeel van het hof blijkt uit die ene zin (en ook niet uit het feit dat Baker Tilly de opdracht niet heeft neergelegd) niet dat AUM in een zwakke of afhankelijke positie verkeerde of dat zij anderszins onder invloed van misbruik van omstandigheden instemde met het meerwerk. Dat zij ‘volledig afhankelijk’ was van Baker Tilly blijkt niet uit de geciteerde bewoordingen, die (integendeel) impliceren dat AUM Baker Tilly juist de gelegenheid geeft haar werkzaamheden te beëindigen.
8. Baker Tilly heeft voorts voldoende toegelicht en met stukken onderbouwd dat - en waarom - zij in dit geval additionele controlewerkzaamheden diende te verrichten. Het hof verwijst naar hetgeen Baker Tilly heeft uiteengezet in de inleidende dagvaarding onder 1.12 en 1.14 en in de memorie van antwoord onder 2.30, 2.31 en 4.20-4.22. De redenen voor het verrichten van meerwerk zijn in de kern genomen:
- het in tegenstelling met de afspraken toch bestaan van vorderingen op verbonden partijen (met uitzondering van Nextic);
- het niet kunnen steunen op IT controls; en
- ontoereikende en niet tijdige oplevering van de documentatie ter onderbouwing van de voorraadwaardering.
AUM heeft een en ander niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. Ook indien juist is dat AUM niet of bezwaarlijk een andere accountant had kunnen inschakelen, geldt nog het volgende. AUM heeft niet toegelicht of anderszins aannemelijk gemaakt dat de bedoelde additionele werkzaamheden achterwege hadden kunnen blijven als een ander accountantskantoor dan Baker Tilly de (wettelijk voorgeschreven) controlewerkzaamheden (naar behoren) had verricht en dat AUM de meerwerkkosten dan wel de met het meerwerk samenhangende vertraging dan had kunnen vermijden. Meer in het bijzonder heeft AUM niet uitgelegd dat de hiervoor genoemde drie specifieke redenen voor het moeten verrichten van extra werk (en de daarmee gemoeide tijdsbesteding) zich dan niet zouden hebben voorgedaan.
9. Het enkele feit dat AUM (een of meer eerdere) voorschotfacturen onder protest heeft betaald, ontslaat haar niet van de verplichting de onderhavige twee (onbetaalde) voorschotfacturen te voldoen, als overeengekomen. Bovendien staat als onbetwist vast dat Baker Tilly de gemaakte uren aan meerwerk op 9 mei 2016 en 5 september 2016 heeft gespecificeerd en dat zij deze heeft besproken met AUM. Baker Tilly heeft voorts de gemaakte uren gespecificeerd in de overzichten die als producties 22 en 23 bij akte van 27 maart 2018 zijn overgelegd. AUM heeft de inhoud van deze (duidelijke en begrijpelijke) specificaties en overzichten onvoldoende weersproken. Uit een en ander blijkt voldoende waaruit het meerwerk heeft bestaan. De stelling dat Baker Tilly het werk aanvankelijk (bij het verlenen van de opdracht) verkeerd had ingeschat en/of dat Baker Tilly slechts aanvullende informatie bij AUM zou hebben opgevraagd om tijd te rekken of aan de algemene voorwaarden te voldoen, is gelet op hetgeen eerder is overwogen in rov. 7 en 8 en mede gelet op de inhoud van de verstrekte specificaties en overzichten, onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Omdat AUM heeft ingestemd met facturering op basis van voorschotten kan zij zich er achteraf niet op beroepen dat er betaling van (openstaande) voorschotfacturen (en niet van een einddeclaratie) wordt gevorderd, nog daargelaten dat het gaat om betaling van inmiddels feitelijk verrichte werkzaamheden, zodat het belang van dit verweer niet valt in te zien.
10. Grief 5 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.8 van het vonnis, dat AUM niet aan haar stelplicht heeft voldaan ten aanzien van de door haar gestelde volledige voldoening van de factuur van 7 september 2016 voor de aangifte vennootschapsbelasting 2015 (productie 14 bij inleidende dagvaarding). AUM stelt dat het bedrag van € 628,13 valt onder de aanvankelijke begroting van € 45.000,- als vermeld op pagina 8 van de opdrachtbevestiging.
11. Dit betoog kan niet slagen, omdat AUM niet (gemotiveerd) heeft weersproken dat deze begroting was overschreden door de verrichte controlewerkzaamheden (welke overschrijding voor rekening van AUM komt gelet op het noodzakelijke meerwerk als hiervoor in rov. 7-9 bedoeld), nog voordat Baker Tilly aan de aangifte vennootschapsbelasting toekwam. Verder staat als onweersproken vast dat AUM op 2 juni 2016 (nogmaals) opdracht heeft gegeven tot het verrichten van de aangifte vennootschapsbelasting, hetgeen impliceert dat die werkzaamheden nog niet waren verricht en gefactureerd. Het bepaalde in art. 4.3 van de algemene voorwaarden doet hier in zijn algemeenheid niet aan af, omdat de in de opdrachtbevestiging genoemde begroting uitdrukkelijk is gebaseerd op de
verwachtetijdsbesteding en partijen specifiek zijn overeengekomen dat ten behoeve van de uitvoering van de werkzaamheden aan bepaalde uitgangspunten zou worden voldaan, hetgeen (door toedoen van AUM) niet is gebeurd. Grief 5 faalt dan ook.
12. Grief 6 is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. AUM betwist dat zij kosten dient te voldoen. Baker Tilly dient in het ongelijk te worden gesteld. Voorts is van belang dat de algemene voorwaarden niet zeggen dat integrale advocaatkosten dienen te worden gedaan, maar de in redelijkheid gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke incassokosten dienen te worden vergoed. Op geen enkele wijze heeft Baker Tilly aangetoond dat daarvan sprake is, aldus AUM.
13. Baker Tilly heeft de grief bestreden en heeft in hoger haar eis vermeerderd, in die zin dat zij nu betaling vordert van een bedrag van € 22.187,15 (met wettelijke rente) aan door Baker Tilly gemaakte (advocaat)kosten die zijn gemaakt na de factuur van haar advocaat van 27 februari 2018.
14. AUM heeft zich verzet tegen de wijziging van eis omdat zij meent dat de facturen gelegen tussen 25 april 2018 en 1 oktober 2019 niets te maken hebben met deze kwestie en Baker Tilly aldus een vermeerdering van eis wenst door te voeren op basis van oneigenlijke motieven. Het hof verwerpt het verzet tegen de vermeerdering van eis, omdat deze niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het hof doet dan ook recht op de gewijzigde eis.
15. Baker Tilly vordert op grond van art. 9 lid 3 van haar algemene voorwaarden (onder meer) betaling van de volgens haar in redelijkheid gemaakte proceskosten in beide instanties, die neerkomen op een bedrag van € 27.555,57 (afgezien van de nadien nog gedeclareerde advocaatkosten van in totaal € 4.783,13). Het hof begrijpt het verweer van AUM aldus dat zij een beroep doet op matiging van de bedongen proceskosten op de voet van art. 242 Rv.
16. Naar het oordeel van het hof heeft Baker Tilly onvoldoende gemotiveerd dat de gevorderde proceskosten in redelijkheid zijn gemaakt. Een deugdelijke onderbouwing had op haar weg gelegen, te meer omdat het totaal van de in twee instanties gemaakte proceskosten de hoogte van de gevorderde hoofdsom van € 24.802,74 zelfs overschrijdt. De gemaakte proceskosten zijn als zeer hoog te beschouwen in deze vrij eenvoudige incassozaak, met een relatief beperkt geldelijk belang. Zo valt bijvoorbeeld (zonder toelichting, die ontbreekt) niet in te zien waarom het schrijven van een memorie van antwoord van niet minder dan 28 bladzijden gerechtvaardigd was in deze zaak. Daarnaast is hier geen sprake van het voeren van verweer (aan de zijde van AUM) dat bij voorbaat vrijwel kansloos is, zodat niet aangenomen kan worden dat toewijzing van deze zeer hoge (integrale) proceskosten om die reden gerechtvaardigd zou kunnen zijn. Volledige toewijzing van het gevorderde zou naar het oordeel van het hof kunnen meebrengen dat de vrijheid zich in rechte tegen eens anders aanspraken te verdedigen (in voorkomende gevallen) in gevaar kan worden gebracht door de vrees voor een veroordeling tot zeer omvangrijke proceskosten. Dat Baker Tilly nog een schikking heeft geprobeerd te bereiken, is tijdens procedures als de onderhavige niet ongebruikelijk en doet aan het voorgaande niet af. Alles afwegende, is het hof van oordeel dat de advocaatkosten aan de zijde van Baker Tilly in beide instanties zullen worden gematigd, en wel tot aan het bedrag dat (zonder het beding) volgens het liquidatietarief berekend zou zijn, en dat verder alleen het verschuldigde griffierecht en de gemaakte explootkosten (als blijkend uit de inleidende dagvaarding met inbegrip van de informatiekosten) worden toegewezen. Grief 6 slaagt in zoverre. De in hoger beroep vermeerderde eis van Baker Tilly zal worden afgewezen, hetgeen meebrengt dat het incidenteel appel niet slaagt.
17. De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd, doch uitsluitend voor wat betreft de hoogte van de door de rechtbank toegewezen proceskosten, en voor het overige zal worden bekrachtigd. AUM dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente als gevorderd. Hierbij zullen de advocaatkosten worden berekend in aansluiting op het liquidatietarief.

De beslissing

Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis, doch uitsluitend voor wat betreft de hoogte van de toegewezen proceskosten aan de zijde van Baker Tilly, en
in zoverre opnieuw recht doende:
- veroordeelt AUM in de proceskosten in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van Baker Tilly begroot op € 2.009,21 aan verschotten (€ 85,21 aan kosten inleidende dagvaarding en € 1.924,- aan griffierecht) en € 1.737,50 aan salaris advocaat (2,5 punt in tarief III
), en op € 131,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68,- indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan het vonnis van de rechtbank is voldaan en vervolgens betekening van dat vonnis heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
- veroordeelt AUM in de proceskosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Baker Tilly begroot op € 1.978,- aan verschotten (griffierecht) en € 5.564,- aan salaris advocaat (4 punten in tarief III), en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, F.R. Salomons en S. Sicking, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2020 in aanwezigheid van de griffier.