ECLI:NL:GHDHA:2020:1771

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
200.275.234/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van incidentele vorderingen in hoger beroep betreffende straat- en contactverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding, waarbij de man, appellant, in beroep is gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De vrouw, geïntimeerde, had in eerste aanleg een straat- en contactverbod gevorderd jegens de man, wat door de voorzieningenrechter is toegewezen. De man heeft in zijn appeldagvaarding grieven geformuleerd en verzocht om een voorlopige voorziening, alsook om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het bestreden vonnis. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waarbij het hof opmerkt dat partijen gehuwd zijn geweest en ouders zijn van een minderjarige. De vrouw heeft het contact tussen de man en de minderjarige stilgelegd uit angst voor de man, die eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor mishandeling van de vrouw. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende argumenten heeft aangedragen om de incidentele vorderingen te onderbouwen. Het belang van de vrouw en de minderjarige om in rust te kunnen leven, prevaleert boven het belang van de man om zich vrijelijk te verplaatsen. Het hof wijst de incidentele vorderingen van de man af en verwijst de zaak voor de hoofdzaak naar de rol voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.275.234/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/585540 / KG ZA 19-1142

arrest in incident van 19 mei 2020

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.C. van ’t Hek te Dordrecht
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.W.M. Jansen te Rotterdam

Het geding

Bij exploot van 5 maart 2020 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam, gewezen op 12 februari 2020 tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
De man heeft in de appeldagvaarding grieven geformuleerd en bij wijze van incidentele vordering gevraagd een voorlopige voorziening te treffen althans de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het bestreden vonnis te schorsen.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven weersproken en verweer gevoerd tegen de incidentele vorderingen van de man.
Vervolgens hebben partijen gefourneerd en is arrest gevraagd in het incident.

Beoordeling van het incident

Feiten
1. Het hof gaat uit van de volgende feiten. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van de minderjarige [volgt naam] , geboren op [in] 2013 te [plaatsnaam] (hierna te noemen: de minderjarige).
Eerste aanleg
2. De vrouw heeft in eerste aanleg een straat- en contactverbod gevorderd jegens de man op straffe van een dwangsom. De man heeft verweer gevoerd.
3. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter als volgt beslist:
5.1
verbiedt de man contact op te nemen met de vrouw in persoon, per post, per fax, per telefoon, per email, per whatsapp of op welke wijze dan ook,
5.2
verbiedt de man zich op te houden in de volgende straten rondom de woning van de vrouw, te weten [volgen straatnamen] te [plaatsnaam] ,
5.3
verbiedt de man zich op te houden in het gebied rondom de school van de minderjarige, dat begrensd wordt door de volgende straten: [volgen straatnamen] te [plaatsnaam] ,
5.4
bepaalt dat de hiervoor onder 5.1 t/m 5.3 vermelde verboden gelden voor de duur van twaalf maanden,
5.5
verbiedt de man contact op te nemen met de minderjarige in persoon, per post, per fax, per telefoon, per email, per whatsapp of op welke wijze dan ook,
5.6
bepaalt dat het hiervoor onder 5.5 vermelde verbod geldt voor de periode tot het traject bij het [plaatsnaam] Omgangshuis van start gaat,
5.7
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 100,- voor iedere keer dat hij niet aan de in 5.1 t/m 5.3 en de in 5.5 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet met een maximum van € 15.000,-,
5.8
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Vorderingen in incident
4. De man is tijdig in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis. Hij vordert in het incident, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
  • bij wege van voorlopige voorziening de executie van het bestreden vonnis met onmiddellijke ingang te schorsen althans de vrouw te verbieden executiemaatregelen te treffen totdat in hoger beroep eindarrest is gewezen en betekend, of bij afwijzing hiervan;
  • de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het bestreden vonnis te schorsen zolang het hof geen eindarrest heeft gewezen.
5. De vrouw heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de man dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de man in het incident.
Bespreking van het incident
Standpunt van de man
6. De man licht zijn incidentele vorderingen als volgt toe. Met het bestreden vonnis wordt de man beperkt in zijn grondrecht om te gaan en staan waar hij wil. De man woont en werkt in [plaatsnaam] . Na het bestreden vonnis moet hij steeds nagaan waar en wanneer hij wel en niet mag komen. In de kern betoogt de man dat niet is gebleken van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die een inbreuk rechtvaardigen op zijn recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Evenmin zijn er volgens de man zwaarwichtige redenen die een straat- en contactverbod rechtvaardigen. De man betwist de stelling van de vrouw dat hij met de auto op de vrouw en de minderjarige is ingereden. Hiervoor zou ook steun gevonden kunnen worden in de verklaring van een getuige in de strafzaak tegen de man (zoals blijkend uit het proces-verbaal van getuigenverhoor van 15 juli 2019), waarmee de voorzieningenrechter geen rekening heeft gehouden. Verder voert de man aan dat voor toewijzing van een straat- en contactverbod onvoldoende is dat hij eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor mishandeling van de vrouw en dat hij contact heeft opgenomen met de tandartsenpraktijk waar de vrouw werkzaam is.
Standpunt van de vrouw
7. De vrouw voert als volgt verweer. Er is sprake geweest van huiselijk geweld waarvoor de man strafrechtelijk is veroordeeld. Het contact tussen de man en de minderjarige is na een incident stilgelegd, omdat de minderjarige bang is voor de man en niet meer naar hem toe wil. Het KSCD zal onderzoek doen naar wat de minderjarige nodig heeft om weer contact te kunnen hebben met de man. Op basis van dat onderzoek zal bepaald worden of het contact tussen de man en de minderjarige hervat kan worden door tussenkomst van het [plaatsnaam] Omgangshuis. De vrouw ervaart doorlopend last van de man. Hij rijdt langs het huis van de vrouw, gaat boodschappen doen in de buurt van de vrouw en belt de tandartsenpraktijk waar de vrouw werkzaam is om daar voor zichzelf en zijn nieuwe echtgenote een afspraak te maken. De rust die de vrouw en de minderjarige ervaren na het bestreden vonnis dient gehandhaafd te blijven, zodat de minderjarige kan profiteren van de hulpverlening.
Oordeel van het hof
8. Gezien de aard van de vorderingen en het vonnis in de hoofdzaak acht het hof spoedeisend belang aanwezig.
9. Bij de beoordeling van de incidentele vorderingen van de man stelt het hof het volgende voorop. In de appeldagvaarding voert de man in het kader van zijn incidentele vorderingen grieven aan tegen het bestreden vonnis, die niet thuis horen in het onderhavige incident maar in de hoofdprocedure. De man bestrijdt op inhoudelijke gronden de beslissing van de voorzieningenrechter dat van feiten en omstandigheden zijn gebleken die een straat- en contactverbod rechtvaardigen. Of deze grieven van de man slagen zal in de hoofdprocedure beoordeeld moeten worden. Naar het oordeel van het hof komt uit het betoog van de man niet goed uit de verf waarom, hetzij op grond van een voorlopige voorziening (artikel 223 jo. 353 Rv) hetzij door middel van een schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring (artikel 351 Rv), de werking van het bestreden vonnis geschorst zou moeten worden voor de duur van de hoofdzaak. De enkele – blote – stelling van de man dat het opgelegde verbod hem beperkt in zijn bewegingsvrijheid is daarvoor onvoldoende.
10. Voor zover het hof al zou toekomen aan een belangenafweging tussen partijen, oordeelt het hof dat het belang van de vrouw en de minderjarige bij de instandhouding van de rust met het oog op onder andere de hulpverlening voor de minderjarige dient te prevaleren boven het belang van de man om zich vrijelijk te kunnen verplaatsen. De man heeft geen enkel argument ingebracht waarom zijn belang zwaarder dient te wegen, behalve de blote stelling dat hij door het verbod wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid. In dat geval geldt dat een uitgesproken veroordeling, hangende de appelprocedure, uitvoerbaar dient te zijn.
11. Voor zover het betoog van de man zou inhouden dat het bestreden vonnis berust op een kennelijke misslag (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026), omdat niet vast is komen te staan dat de man met de auto is ingereden op de vrouw en de minderjarige, faalt dat betoog. Het hof legt dat als volgt uit. Uit rov. 4.5 van het bestreden vonnis blijkt dat de beslissing van de voorzieningenrechter op verschillende gronden berust, te weten (i) dat de man erkent dat hij met de auto op de door de vrouw genoemde parkeerplaats is geweest en daar tussen partijen een woordenwisseling heeft plaatsgevonden, (ii) dat de man voorziet dat hij vanwege de verklaringen van de aanwezige getuigen strafrechtelijk zal worden veroordeeld, (iii) dat de man eerder is veroordeeld wegens mishandeling van de vrouw en (iv) dat de man erkent contact te hebben opgenomen met de tandartsenpraktijk waar de vrouw werkt. Anders dan de man betoogt heeft de voorzieningenrechter zijn beslissing niet gegrond op de – door de man betwiste – stelling van de vrouw dat de man met de auto op de vrouw en de minderjarige is ingereden.
12. Voor zover het betoog van de man zou inhouden dat het bestreden vonnis niet duidelijk is afgebakend (‘Door het vonnis moet cliënt constant uitrekenen waar en wanneer hij waar wel en niet mag komen’), faalt dat betoog eveneens, nu de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis nauwkeurig heeft aangegeven in welke gebieden de man zich niet mag ophouden.
Conclusie
13. Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de incidentele vorderingen van de man moeten worden afgewezen.

Beslissing

Het hof:
wijst de vorderingen in het incident af;
verwijst de zaak voor de hoofdzaak naar de rol voor verdere behandeling/beraad door partijen.
Dit arrest is gewezen door mrs. F. Ibili, J.M. van de Poll en A. Zonneveld en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 19 mei 2020 in aanwezigheid van de griffier.