Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[geïntimeerde 1],
1.Het geding
2.Feiten
3.De vordering en beslissing in eerste aanleg
- een verklaring voor recht dat Dadota bij brieven van 1 juni 2018 aan [geïntimeerden] rechtsgeldig de tussen Dadota en [geïntimeerden] geldende huurovereenkomst heeft opgezegd;
4.Vordering in hoger beroep
5.Beoordeling in hoger beroep
niet-geliberaliseerde woonruimte – in welk geval onderafdeling 2 van boek 7 BW (de artikelen 7:246 tot en met 7:265 BW betreffende huurprijzen en andere vergoedingen) van toepassing is – mag dit aanbod geen wijziging van de huurprijs of de servicekosten behelzen. In dit geval betrof het aanbod van Dadota wél een wijziging van de huurprijs. Kern van het geschil is dus de vraag of sprake is van niet-geliberaliseerde woonruimte. In de grieven 2 en 3 beantwoordt Dadota deze vraag, deels aan de hand van dezelfde argumenten als in eerste aanleg zijn aangevoerd, ontkennend en betoogt zij dat onderafdeling 2 toepassing mist.
Voor zover huurder in staat is binnen een volledige tijdsbesteding werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de verhuurder is de huursom vaststaand”. Hieruit leidt Dadota af dat de door [geïntimeerden] te verrichten tegenprestatie niet alleen bestond uit betaling in geld, maar voor een deel ook uit betaling in natura, namelijk in de vorm van het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden ten behoeve van de Holding. Als rekening wordt gehouden met deze tegenprestatie komt in de visie van Dadota de maandelijks te betalen kale huurprijs boven de liberalisatiegrens uit.