Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 15 september 2020
in de zaak met zaaknummer: 200.256.223/01 (zaak I)
1.[cardioloog 1] ,wonende te [plaatsnaam 1] ,2. [B.V. 1] ,gappellanten in het principaal hoger beroep,geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,hierna gezamenlijk te noemen: [cardioloog 1] ,advocaat: mr. J.G. Sijmons te Zwolle,
geïntimeerde in het principaal hoge beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. K. Teuben te Den Haag,
1.[cardioloog 2] ,
1.Het geding
- de procesdossiers van de eerste aanleg, waaronder het tussen partijen gewezen vonnis van 28 november 2018 van de rechtbank Den Haag;
- de dagvaardingen in hoger beroep van 26 februari 2019, respectievelijk 27 februari 2019 en 27 maart 2019;
- de afzonderlijke memories van grieven met producties;
- de akte van rectificatie van [cardioloog 1] in zaak I;
- de afzonderlijke memories van antwoord tevens inhoudende incidenteel appel, met producties,
- de afzonderlijke memories van antwoord in incidenteel appel;
- in zaak II de akte van de Staat van 25 mei 2020 met producties 45 en 46, de brief van mr. Pasman van 25 mei 2020 waarin bezwaar is gemaakt tegen de overlegging daarvan en een nieuwe versie van de akte van 26 mei 2020, waarin gegevens onleesbaar zijn gemaakt;
- de pleitnota’s ten behoeve van het op 5 juni 2020 gehouden pleidooi in hoger beroep en het van het pleidooi opgemaakte proces-verbaal;
- in alle zaken de brief van mr. Beijering-Beck van 25 juni 2020 met een reactie op de inhoud van het proces-verbaal;
- de brief van mr. Teuben van 26 juni 2020 met een reactie op de inhoud van het proces-verbaal.
2.Feiten
Hospital Standarised Mortality Ratiovan het ziekenhuis (hierna: de HSMR) - de werkelijke sterfte in het ziekenhuis afgezet tegen de op grond van de patiëntkenmerken verwachte sterfte - over 2010 erop duidde dat het aantal sterfgevallen in het ziekenhuis, ook op de afdeling cardiologie, aanmerkelijk hoger was dan het aantal sterfgevallen in vergelijkbare ziekenhuizen. De Raad van Bestuur van het ziekenhuis (hierna: RvB) had naar aanleiding van de uitkomsten van die berekening in november 2011 opdracht gegeven aan het onderzoeksbureau Medirede (hierna: Medirede) om dossiers van patiënten die in 2010 zijn overleden en vallen onder de diagnosegroep acuut myocardinfarct en hartfalen te onderzoeken op potentieel vermijdbare schade. In het verslag van een tijdens het Inspectiebezoek van 11 juni 2012 gevoerd gesprek tussen de Inspectie en de RvB is onder meer het volgende opgenomen:
“Rapport naar aanleiding van het algemeen toezichtbezoek aan Ruwaard van Putten Ziekenhuis 22 augustus + 26 september 2012 te Spijkenisse”van oktober 2012. In dit rapport is voor zover van belang het volgende opgenomen:
De vakgroep houdt zich in deze aanbevolen voor nadere adviezen en/of verbeterpunten zijdens de Raad van Bestuur.”
adverse events- ongewenste voorvallen - er twee niet vermijdbaar, acht mogelijk vermijdbaar en negen waarschijnlijk vermijdbaar zijn geweest, alsmede dat bij vier patiënten de
adverse eventsgeen bijdrage aan het overlijden hebben gehad, bij tien patiënten de
adverse eventseen bijdrage aan het overlijden hebben gehad en bij één patiënt een
adverse eventde waarschijnlijke oorzaak van het overlijden is geweest. De onderzoekers hadden in het kader van hun onderzoek de behandelaars om een reactie gevraagd die in het overgrote deel van de gevallen ook gegeven is.
de vereiste zorgvuldigheid die wij in het onderzoek moeten betrachten en een aantal (formele) bepalingen in de toelatingsovereenkomsten.” Verder meldt de RvB dat de cardiologen (nog) niet hebben ingestemd met een
time outvoor de duur van twee maanden.
Er ligt aan de verhouding met de betrokken cardiologen […] een toelatingsovereenkomst ten grondslag. Deze standaardovereenkomst biedt weliswaar de mogelijkheid van op non-actiefstelling, maar daarop dient binnen een maand een beëindiging van de toelating te volgen. Een dergelijk besluit vereist zorgvuldigheid. De cardiologen moeten daarbij de gelegenheid krijgen hun zienswijze te geven […] Momenteel hebben het ziekenhuis en de cardiologen een time-out van 6 weken afgesproken. De cardiologen kunnen de time-out benutten zodat zij hun zienswijze kunnen geven.” en:“de time-out voorkomt dat de cardiologen op non-actief moeten worden gesteld en er ontbinding volgt. Het is echter wel een lastige situatie voor de Raad van Bestuur omdat de bevelen gericht zijn tot de Raad, maar zij tevens partij is bij de toelatingsovereenkomst.”
“Gefaseerde heropening cardiologie op locatie Ruwaard van Putten Ziekenhuis”(hierna: het plan van aanpak) gestuurd dat tot stand was gekomen in samenspraak met de drie onder 2.23 genoemde ziekenhuizen en de Nederlandse Vereniging Voor Cardiologie (NVVC). Dit plan van aanpak bevat ten aanzien van de poliklinische cardiologische activiteiten van het ziekenhuis dat deze “
vrij omvangrijk [zijn], ca 18.700 patiëntenbezoeken per jaar” en “
Deze zorg zal zich deels verspreiden over de 3 andere ziekenhuizen. De patiëntenpopulatie is echter te omvangrijk om binnen deze ziekenhuizen geabsorbeerd te kunnen worden.
De cardiologen van het Ruwaard deden poli op locatie Ruwaard van Putten Ziekenhuis en op een aantal buiten poli’s in Rozenburg, Hellevoetsluis en Hoogvliet.”
triggersaan en wel gemiddeld 2,2
triggerper dossier. Medirede vond potentiële, al dan niet vermijdbare,
adverse eventsin 12 dossiers. De cardiologen hebben hun zienswijze daarop gegeven. Medirede concludeerde uiteindelijk tot waarschijnlijk vermijdbare
adverse eventsin vijf dossiers en mogelijk vermijdbare
adverse eventsin 3 dossiers. Van deze (vijf plus drie is) acht
adverse eventsis er volgens Medirede één die de waarschijnlijke oorzaak van het overlijden is en hebben er vijf mogelijk bijgedragen aan het overlijden.
pre-pack). De rechtbank heeft vervolgens twee curatoren aangesteld die op 24 juni 2013 overeenstemming hebben bereikt met Spijkenisse Medisch Centrum (SMC) die de inventaris, de voorraden en de immateriële activa van het ziekenhuis heeft overgenomen. Het ziekenhuis heeft op diezelfde datum eigen aangifte tot faillietverklaring gedaan. Het faillissement van het ziekenhuis is dezelfde dag – 24 juni 2013 dus – uitgesproken.
Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de door de zorg veroorzaakte schade en de mate waarin die heeft bijgedragen aan overlijden over de onderzoeksperiode in het Ruwaard van Putten ziekenhuis niet afwijkt van wat in andere soortgelijke ziekenhuizen in Nederland wordt gevonden. Dat geldt ook voor de afdeling cardiologie.Wel kan worden geconcludeerd dat de behandelaars in de zorgverlening rondom het levenseinde steken lieten vallen. Zowel wat betreft de medisch-technische aspecten als de administratieve aspecten waren er duidelijke onvolkomenheden en onzorgvuldigheden.De kwaliteit van de medische dossiers bleek een enkele uitzondering daar gelaten zeer matig. Vooral het decursusgedeelte liet te wensen over. De verpleegkundige dossiers waren vollediger hoewel ook deze op punten verbeterd konden worden.Schade als gevolg van de zorg aan de patiënt en vooral als deze vermijdbaar is en mede bijdraagt aan het overlijden van de patiënt is zeer ernstig. Aan allen die zich met de zorg bezighouden is de taak deze schade tot het uiterste te beperken. Steeds meer maatregelen worden vandaag de dag genomen om hierbij hulp te bieden. Dossieronderzoek zoals in het kader van dit onderzoek uitgevoerd is een van die maatregelen, waarmee de zorgverleners bewust worden gemaakt wanneer hun handelen faalt. Dit levert de mogelijkheid tot reflectie op het eigen handelen op wat weer een proces van zorgverbetering tot gevolg kan hebben. Dit alles leidt dan tot veilige en goede zorg. De leden van deze commissie hopen door dit dossieronderzoek hieraan een bijdrage geleverd te hebben.De commissie vindt het belangrijk - en ook noodzakelijk - de gezondheidszorg in het RPZ zo in te richten dat er voldoende reflectie en intervisie op het handelen plaatsvindt, dus dat artsen en andere zorgverleners onderling zich ook over elkaars werk buigen in het belang van de kwaliteit en veiligheid van de patiëntenzorg. Dat kan zijn in de vorm van besprekingen van speciale gevallen, necrologiebesprekingen en complicatiebesprekingen. Ook het installeren van een permanente dossiercommissie (met zowel interne als externe leden) die steekproefsgewijs dossiers bekijkt (niet alleen van overleden patiënten), vormt een goede stap in deze richting. Bij overleden patiënten moeten meer inspanningen gedaan worden om obductie te verkrijgen.Wat betreft de kwaliteit van de zorgverlening rond het levenseinde, dienen onverwijld de aanbevelingen zoals beschreven in de Richtlijn Palliatieve Sedatie toegepast te worden. Maar ook moet te allen tijde duidelijk zijn voor alle medewerkers (en voor de patiënt indien mogelijk, en voor diens familie), of er een traject van behandelingsbeperking, van abstinerend beleid, van palliatieve sedatie of van actieve bekorting/-beëindiging van het leven wordt ingezet. In het laatste geval moet dat niet tersluiks gebeuren maar volgens de richtlijnen die in Nederland gevolgd dienen te worden.
Onverantwoorde zorg door de maatschap cardiologie van het Ruwaard van Putten” (hierna: het Inspectierapport) vastgesteld. Dezelfde dag is (formeel) aangekondigd dat een tuchtklacht zal worden ingediend tegen de cardiologen.
Kwetsbare zorg: patstelling in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis” ten aanzien van de cardiologische zorg in het ziekenhuis als volgt geconcludeerd:
Dossieronderzoek Ruwaard van Putten ziekenhuis” (hierna: het Addendum) gepubliceerd. De resultaten en conclusie in het Addendum luiden, voor zover van belang:
“ C. Mogelijk zorggerelateerde schade (AE cat. 2) (…)
“De hoeveelheid zorggerelateerde schade in het RPZ bleek nu niet meer gelijk aan die in de referentieziekenhuizen: in de categorie “mogelijk zorggerelateerde schade, die mogelijk vermijdbaar was” scoorde het RPZ significant hoger. In de categorie “zeer duidelijk zorggerelateerde schade, die zeer waarschijnlijk vermijdbaar was” scoorde het RPZ ook hoger (3.9% ves. 2,1%) maar gezien de relatief lage aantallen (30 vs. 17) wordt hier geen statistische significantie bereikt en moet dit geval dus worden beschouwd als een “trend”. Er was in deze categorie geen aanwijzing dat de vermijdbare zorggerelateerde schade meer leidde tot de dood dan in de referentiecijfers uit het landelijk dossieronderzoek 2011-2012.(…)In deze vergelijking van RPZ met landelijke cijfers is het belangrijk de beperkingen van de methode dossieronderzoek en de verschillen in aanpak van beide onderzoeken in acht te nemen. Bij dossieronderzoek is sprake van interbeoordelaarsvariatie. Daarnaast kan het verschil tussen de 3- en 6-puntsschaal in de beoordeling extra verschillen hebben veroorzaakt. Ten slotte is dossieronderzoek alleen onvoldoende om een volledig beeld van de patiëntveiligheid te krijgen en zullen de resultaten in de context van andere onderzoeken naar de patientveiligheid in het RPZ moeten worden geïnterpreteerd.
Gelet op het door de raad van bestuur van het ziekenhuis gemelde onvermogen om maatregelen te nemen om de patiëntveiligheid te waarborgen en verantwoorde zorg te leveren, in samenhang bezien met de reeds door de inspecteur geconstateerde tekortkomingen, de onderzoeksresultaten van het Medirede I-rapport en de omstandigheid dat het ziekenhuis de klinisch cardiologische zorg door de cardiologen reeds had beëindigd, kon de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de situatie dermate ernstig en acuut was dat maatregelen moesten worden getroffen om het gevaar voor de veiligheid of de gezondheid te beëindigen. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de inspecteur een bevel krachtens artikel 8, vierde lid, van de Kwz mocht geven. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat, hoewel de cardiologen door het bevel in hun belangen zijn getroffen, de inspecteur in de gegeven omstandigheden een groter gewicht mocht toekennen aan het patiëntbelang bij een veilige en verantwoorde zorg […]19.1.
Voor zover de cardiologen hebben betoogd dat ten tijde van het bevel van de inspecteur geen acuut en ernstig gevaar voor de veiligheid of de gezondheid bestond en dit dus ook niet bestond bij de verlenging ervan, kan dit betoog niet slagen […] Wat betreft de verlenging van het bevel door de minister zijn, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de voorwaarden daarvoor dezelfde als die waaronder de inspecteur het bevel kan geven. Daarbij heeft de minister terecht ten tijde van de verlenging beoordeeld of de feiten en omstandigheden waaronder het bevel is gegeven zodanig zijn gewijzigd dat hij het bevel niet behoefde te verlengen.19.2.
Voorafgaand aan het besluit tot verlenging van het bevel heeft een zienswijzengesprek plaatsgevonden. De minister heeft zich op grond van dat gesprek terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat de geconstateerde tekortkomingen binnen de termijn van het verstrijken van het bevel zouden zijn weggenomen. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de bevindingen van de inspecteur duidden op tekortkomingen die acuut, ernstig, omvangrijk en structureel van aard waren en dat behoudens het bevel geen wezenlijk maatregelen waren genomen ter verbetering van de situatie. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, hebben de cardiologen niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke situatie in het ziekenhuis op 27 november 2012 sinds het opleggen van het bevel dusdanig veranderd was dat geen acuut en ernstig gevaar voor de veiligheid of gezondheid meer bestond en hervatting van de (poli)klinische zorg door hen verantwoord was. Bovendien heeft het ziekenhuis in het zienswijzengesprek niet ondubbelzinnig verklaard dat de verantwoordelijkheid voor de cardiologische zorg volledig zou kunnen worden overgenomen door cardiologen van het Maasstad ziekenhuis, indien de cardiologen per direct weer zouden terugkeren in het ziekenhuis. De minister mocht zich door deze mededeling van het ziekenhuis als zorgaanbieder in de zin van artikel 1, eerste lid, Kwz laten leiden, nu de verantwoordelijkheid om weer verantwoorde zorg te bieden bij het ziekenhuis ligt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister onder de gegeven, onveranderde omstandigheden in redelijkheid kon besluiten om het bevel van de inspecteur op grond van artikel 8, vierde lid, van de Kwz te verlengen.19.3.
De rechtbank is er evenwel aan voorbijgegaan dat een bevel krachtens artikel 8, vierde lid, van de Kwz, alsook de verlenging daarvan door de minister, naar zijn aard een tijdelijk karakter heeft en slechts kan worden verlengd totdat maatregelen zijn genomen die leiden tot het door de wet beoogde resultaat, namelijk een verantwoorde zorg. In het besluit van 27 november 2012 heeft de minister uitdrukkelijk te kennen gegeven dat de afdeling cardiologie met toestemming van de inspecteur kon worden heropend als werd voldaan aan de eis van patiëntveiligheid conform de professionele standaard cardiologische zorg. Op 17 december 2012 heeft het ziekenhuis na betrokkenheid van de NVvC en onder supervisie van externe cardiologen - naar moet worden aangenomen met toestemming van de inspecteur - de polikliniek cardiologie heropend. Dit betekent dat in het ziekenhuis verantwoorde cardiologische zorg werd geleverd. Nu het acute gevaar voor de patiëntveiligheid was geweken had de minister het bevel moeten beëindigen. Er bestond vanaf die datum voor de minister geen grond meer het bevel als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Kwz te handhaven. Deze bepaling bood hem niet de bevoegdheid om het bevel van de inspecteur te verlengen met als doel de cardiologen voor onbepaalde tijd van hun beroep uit te sluiten en hen in die zin effectief een beroepsverbod op te leggen. Daarvoor staan hem, dan wel de inspecteur, een procedure in het kader van de wet BIG dan wel andere juridische procedures ter beschikking. Voorts moet nog worden opgemerkt dat het ziekenhuis, indien het de samenwerking met de cardiologen niet wenste voort te zetten, de mogelijkheid had om hen te schorsen, op non-actief te stellen of de toelatingsovereenkomst met hen op te zeggen.”
de Staatscourantzullen worden bekendgemaakt zodra deze onherroepelijk zouden zijn geworden en aan enkele medische tijdschriften ter bekendmaking zullen worden aangeboden.
de Staatscourantzullen worden bekendgemaakt en aan enkele medische tijdschriften ter bekendmaking zullen worden aangeboden.
3.De vordering en beslissing in eerste aanleg
1. een verklaring voor recht dat de Staat jegens de cardiologen onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor vergoeding van de door hen geleden schade.
2. veroordeling van de Staat tot vergoeding van materiële en immateriële schade. [cardioloog 1] vorderde betaling van een bedrag aan materiële schade van (€ 3.299.471,93 + € 9.475,52 - € 3.800,-) € 3.305.147,45 en van een bedrag aan immateriële schade van € 125.000,- (met rente vanaf 17 december 2012). [cardioloog 2] vorderde betaling van een bedrag aan materiële schade van € 2.381.333,- en van een bedrag aan immateriële schade van € 125.000,- (met rente vanaf 17 december 2012). [cardioloog 3] vorderde betaling van een bedrag van € 2.958.507,-, te vermeerderen met € 19.374,76 en € 1.454,92 aan beëindigingsvergoeding arts-assistent, € 66.614,- aan het aandeel van [cardioloog 3] in de kosten van waarneming, € 65.957,50 aan kosten van rechtsbijstand bij het Regionaal Tuchtcollege en het Centraal Tuchtcollege, € 375.000,- aan schade ten gevolge van de gedwongen verkoop van zijn woning en € 150.000,- aan immateriële schade (alle bedragen met rente vanaf 17 december 2012). Subsidiair vorderde [cardioloog 3] een verwijzing naar de schadestaatprocedure.
3. veroordeling van de Staat tot publicatie van de volgende rectificatie (op grond van artikel 6:167 BW):
“op alle fronten
”tekort zijn geschoten in de zorgverlening aan patiënten in welke context vervolgens is gesteld dat de patiënten niet meer zouden mogen worden
“blootgesteld aan het incompetente handelen van deze drie cardiologen
”, zonder dat voor dat standpunt een solide onderbouwing werd en kon worden gegeven. De Staat is veroordeeld tot betaling (na aftrek van reeds betaalde voorschotten) aan [cardioloog 1] van een bedrag van € 122.211,60, aan [cardioloog 2] van een bedrag van € 87.803,08 en aan [cardioloog 3] van een bedrag van € 133.454,94 (steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2012). De Staat is in alle drie de zaken veroordeeld in de proceskosten. De vorderingen van [B.V. 1] . en [B.V. 2] zijn afgewezen.
4.Vordering in hoger beroep
5.Beoordeling in hoger beroep
Onrechtmatig handelenHet bevelen de openbaarmaking daarvan (grieven 1 tot en met 3 [cardioloog 1] en grieven 1 en 2 [cardioloog 2] )
Medewerking aan beroepsstage (grief 2 Staat)
,waarin de cardiologen onder toezicht weer aan het werk zouden gaan en het eerder opgestelde plan van aanpak met bijbehorende verbeteringen zouden uitvoeren. Deze grief slaagt. De vraag of de Inspectie onrechtmatig heeft gehandeld moet niet worden beoordeeld aan de hand van de hypothetische situatie dat het bevel op 17 december 2012 was beëindigd, maar op basis van de feitelijke situatie. Nu het bevel feitelijk heeft voortgeduurd tot 24 juni 2013 kan de beslissing van de Inspectie om geen medewerking te verlenen aan een beroepsstage van de cardiologen in het ziekenhuis niet als afzonderlijk onrechtmatig handelen worden beschouwd. De vraag of de Inspectie medewerking zou (moeten) hebben verleend komt wel aan de orde in het kader van de bespreking van het causaal verband. Bij die beoordeling moet immers een vergelijking worden gemaakt tussen de hypothetische en feitelijke situatie.
Tuchtrechtprocedure, het verzoek om doorhaling in het BIG-register en de uitlatingen van de Inspectie ter zitting (grief 4 [cardioloog 2] en grief 1 Staat)
“ernstige en ook onherstelbare schade aan patiënten
”. Het bestaan van deze schade heeft de Inspectie ontleend aan de conclusies uit de rapporten die zij in het klaagschrift al had genoemd en toegelicht en waarop onder 5.6 van de pleitnota nader is ingegaan. Daarbij gaat het om Medirede I en II, het door de Inspectie zelf verrichte onderzoek en het NVVC-rapport. Verder is in de pleitnota, in reactie op het verweer van de cardiologen ten aanzien van de sterftecijfers, ingegaan op de relevantie van het rapport Danner en het Addendum (zie paragraaf 5.4). Uit de onder de feiten weergegeven conclusies van Medirede II (dat specifiek betrekking had op de afdeling cardiologie) en de bevindingen van de NVVC is in elk geval enige steun te vinden voor het door de Inspectie ingenomen standpunt dat de tekortkomingen van de cardiologen tot schade bij patiënten hebben geleid. In dat rapport concludeerde Medirede op basis van 23 onderzochte dossiers immers tot waarschijnlijk vermijdbare
adverse eventsin vijf dossiers en mogelijk vermijdbare
adverse eventsin drie dossiers. Volgens Medirede II is van deze acht
adverse eventser één die de waarschijnlijke oorzaak van het overlijden is en hebben er vijf mogelijk bijgedragen aan het overlijden. Niet gesteld of gebleken is dat de geconstateerde
triggersen vermijdbare
adverse eventsniet juist zijn. Met betrekking tot de bevindingen van de Commissie Danner heeft de Inspectie er in de pleitnota – met juistheid – op gewezen dat uit het in 2014 verrichte nadere onderzoek, dat was gebaseerd op de meer recente data uit de Monitor Zorggerelateerde Schade 2011/2012, is gebleken dat in de categorie “mogelijk zorggerelateerde schade die mogelijk vermijdbaar was” het ziekenhuis in de nieuwe analyse significant hoger scoorde dan het landelijk gemiddelde. Aan de latere verklaring van Danner van 6 februari 2019 komt in dit verband geen gewicht toe. Danner heeft daarin zijn persoonlijke opvatting gegeven die niet afdoet aan de conclusies uit het Addendum.
Uitlatingen van de Inspectie in de media (grief 5 [cardioloog 1] , grief 5 [cardioloog 2] en grief 7 [cardioloog 3] )
1) in een op Youtube geplaatst filmpje van RTV Rijnmond van 25 september 2013 wordt een schriftelijke reactie van de Inspectie getoond naar aanleiding van de bevindingen uit het rapport Danner, luidende: “
Er waren hoge sterftecijfers. Er was een hele slechte dossiervoering, een slechte communicatie en regels rondom het levenseinde werden niet gevolgd.”,
2) in een op Youtube geplaatst filmpje van RTV Rijnmond van 3 december 2013 verklaart een woordvoerster van de Inspectie het volgende: “
Het was meer dan alleen de afdeling cardiologie. Bij de cardiologie, daar waren cijfers dat er een oversterfte was voor bepaalde aandoeningen, maar eigenlijk was het een probleem van het hele ziekenhuis.”
adverse eventstwee tot driemaal hoger was dan wat in ander onderzoek in dezelfde patiëntcategorie was gevonden. Ook in Medirede II is een aantal vermijdbare
adverse adventsgeconstateerd. Bovendien herhaalt het hof dat Danner in het Addendum de conclusies uit het eerdere rapport heeft bijgesteld en heeft geconcludeerd dat het ziekenhuis, waaronder de afdeling cardiologie, was achtergebleven bij vergelijkbare ziekenhuizen ten aanzien van vermijdbare zorggerelateerde schade. Ook al dateert het Addendum van na de uitlatingen, bij het oordeel over de rechtmatigheid daarvan mag daarop wel acht worden geslagen. De verwerping van de grief op deze gronden brengt mee dat de vraag of de rechtbank bij het oordeel over de rechtmatigheid van deze uitlatingen betekenis mocht toekennen aan de uitspraak van de Afdeling in het midden kan blijven.
Vordering tot rectificatie (grief 7 [cardioloog 1] , grief 6 [cardioloog 2] en grief 17 [cardioloog 3] )
Informatieverzoek Inspectie van 29 juli 2013 (grief 4 [cardioloog 1] en grief 3 [cardioloog 2] )
Tussenconclusie
Causaal verband(grieven 8 t/m 16, 18 en 19 [cardioloog 1] , grieven 8 en 9 [cardioloog 2] , grieven 1 t/m 6, 9a, 9b, 10, 11 en 12 [cardioloog 3] en grief 3 Staat)
Kansschade
Causaal verband onrechtmatig handelen - inkomensschade
nietde gedachte ten grondslag dat het uit oogpunt van patiëntveiligheid verantwoord was dat de cardiologen vanaf 17 december 2012 weer (zelfstandig) aan het werk zouden gaan.
1) in de contra-expertise van de NVVC zijn de bevindingen van Medirede I niet weersproken;
2) de volhardende ontkenning van de cardiologen betreffende de bevindingen van Medirede over de cardiologische zorg in 2010 en 2012;
3) in het geval van [cardioloog 3] een cumulatie van incidenten en tuchtzaken en
4) de ongewisse eigendomssituatie van de praktijk cardiologie belemmert het opschalen van de cardiologische zorg.
Op zich is juist dat deze motieven losstaan van het – toen nog bestaande – bevel. Daargelaten of de RvB onder druk van de Inspectie is gekomen tot dit voornemen tot beëindiging van de toelatingsovereenkomsten – zoals [cardioloog 1] en [cardioloog 3] hebben gesteld (onder verwijzing naar een e-mail van 28 februari 2019, productie D [cardioloog 1] en productie 3 [cardioloog 3] ) en de Staat gemotiveerd heeft betwist – is aannemelijk dat ook het op dat moment nog bestaande bevel en het gebrek aan medewerking van de Inspectie aan een terugkeer van de cardiologen naar de werkvloer een rol hebben gespeeld.
Verslag van het onderzoek door Curatoren naar de oorzaken en achtergronden van het faillissement van de Stichting Ruwaard van Puttenziekenhuis” van 6 maart 2019 overgelegd, waarvan de conclusie hiervoor onder 2.52 is weergegeven. In dit verslag worden, kort samengevat, de volgende factoren genoemd die volgens de curatoren aan het faillissement hebben bijgedragen:
- het ziekenhuis leed al vanaf 2010 verliezen. In dat jaar was sprake van een verlies van € 1 miljoen, in 2011 bedroeg het verlies € 5 miljoen en over het jaar 2012 was het verlies opgelopen tot € 3,7 miljoen. Het negatieve werkkapitaal is in 2012 verder afgenomen naar € 16,9 miljoen negatief. In de eerste vijf maanden van 2013 is een negatief resultaat gerealiseerd van € 8,5 miljoen;
- in het ziekenhuis bestond een meer dan gebruikelijk spanningsveld tussen de medisch specialisten onderling en tussen de verschillende maatschappen. Deze spanningen, die al vanaf de beginperiode bestonden, hadden een negatieve invloed op de kwaliteit van de zorg;
- er waren voortdurend conflicten tussen de RvB en de medisch specialisten. Niemand was in staat de gespannen verhoudingen te doorbreken;
- het “kleine” ziekenhuis was geen dominante speler in de regio Rotterdam met veel ziekenhuizen en “toeleveranciers” zoals huisartsen waren terughoudend met verwijzingen naar het ziekenhuis;
- door de wijziging van de bekostigingsstructuur in de jaren voorafgaand aan het faillissement zijn de financiële risico’s voor ziekenhuizen toegenomen;
- na de bestuurswisseling in 2010 zijn door veranderd bestuursbeleid meer investeringen gedaan in de hoop dat verbetering van kwaliteit en de reputatie van het ziekenhuis tot meer patiënten zou leiden, maar de verwachte productiegroei is niet gerealiseerd;
- in deze fase liepen de onderhandelingen tussen het ziekenhuis en de zorgverzekeraars over de prijzen niet goed; het ziekenhuis kreeg veelal lagere prijzen dan andere ziekenhuizen. Bovendien moesten aan zorgverzekeraars terugbetalingen worden verricht voor verleende voorschotten. Hiervoor was geen financiële voorziening getroffen. Ook hierdoor verminderde de liquiditeit van het ziekenhuis;
- de abrupte sluiting van de afdeling cardiologie eind 2012 was een tegenslag die het ziekenhuis niet meer te boven is gekomen. Dit lijkt niet de oorzaak, maar wel de directe aanleiding voor het faillissement te zijn geweest. De sluiting zelf en alle negatieve publiciteit die hieruit voortvloeide leidde tot een afname van de productie van het ziekenhuis met 10 tot 15%. Het is niet meer gelukt de weg naar boven te vinden, mede omdat de zorgverzekeraars en ING bank onrustig werden en in actie kwamen. De pogingen het tij te keren zijn niet gelukt.
pre-packwas meegegaan naar het SMC. De cardiologen hebben dit tijdens het pleidooi in hoger beroep, in de context van de gestelde goodwill schade, bepleit. Het hof laat in het midden of deze stelling in strijd is met de twee-conclusieregel en – in verband daarmee – of onder 3.90 van de memorie van grieven van [cardioloog 1] een stelling van deze strekking ligt besloten. De stelling dat de cardiologen de kans op deelname aan de
pre-packhebben misgelopen is namelijk gestoeld op de veronderstelling dat zij al op 17 december 2012 hun werkzaamheden hadden kunnen hervatten. Zoals hiervoor is uiteengezet bestaat daarvoor onvoldoende feitelijke grond. Bovendien is ook [cardioloog 4] , de enige cardioloog uit de maatschap die wel begin 2013 is teruggekeerd naar de afdeling cardiologie, niet meegegaan in de
pre-pack. In het licht hiervan is het allerminst aannemelijk dat de andere drie cardiologen, wier functioneren juist ter discussie stond, wel in het SMC mochten werken. Het hof gaat er daarom met de rechtbank vanuit dat de cardiologen niet in de
pre-packzouden zijn betrokken.
mogelijk zorggerelateerde schade die mogelijk vermijdbaar was” scoorde het ziekenhuis significant hoger. Het ziekenhuis scoorde ook hoger in de categorie “
zeer duidelijke zorggerelateerde schade, die zeer waarschijnlijk vermijdbaar was” (3,9 vs 2,1 %), maar de relatief lage aantallen maakten het volgens de commissie onmogelijk om daar een statistische significantie aan te verbinden.
Aanvangsmoment inkomensschade (grief 3 Staat, grief 17 [cardioloog 1] )
Uitgangspunten voor bepaling inkomensschade (grieven 7, 5 en 6 Staat)
[cardioloog 1]
[cardioloog 3]
zonderaftrek van kosten. De Staat heeft niet gesteld dat de door [cardioloog 3] in Duitsland genoten inkomsten hoger zijn dan de bedragen waar de rechtbank van is uitgegaan.
[cardioloog 2]
goodwill (grieven 15 en 18 [cardioloog 1] , grief 10 [cardioloog 2] en grief 12 [cardioloog 3] )
pre-packzijn meegegaan ook hun goodwill hebben zien verdampen. Deze stelling is in hoger beroep niet weersproken, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat. Wat daar ter zitting in hoger beroep namens de cardiologen tegen in is gebracht – te weten dat zij zonder onrechtmatig handelen de kans hadden gehad om in de pre-pack te worden betrokken – kan niet slagen om de onder 5.53 van dit arrest uiteengezette reden. Het hof verenigt zich dus met het oordeel van de rechtbank dat het verdampen van de goodwill niet is veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van de Staat, maar door het faillissement. Het hof wijst in dit verband volledigheidshalve nog op de stelling van de Staat dat het bij goodwill bij de overname van een praktijk van medisch specialisten in wezen gaat om de contractuele positie van de uittredend specialist ten opzichte van het ziekenhuis op basis van de toelatingsovereenkomst. De uittredend specialist stelt de intredend specialist in staat om in zijn plaats partij te worden in de toelatingsovereenkomst. Gaat het ziekenhuis failliet, dan betekent dit dat het recht op toelating tot het ziekenhuis is geëindigd en daarmee waardeloos is geworden. Deze stelling, die niet is weersproken, bevestigt eens te meer dat het causaal verband ontbreekt.
Schade beëindigingsvergoeding arts-assistent en waarnemingskosten (grief 19 [cardioloog 1] , grief 12 en 14 [cardioloog 3] )
Vergoeding van proceskosten in de bestuursrechtelijke procedures
Reputatieschade en sollicitatiekosten Suriname(
grieven 21 t/m 23 [cardioloog 1] , grief 10 [cardioloog 2] , grief 13 [cardioloog 3] en respectievelijke grieven 8, 6 en 7 Staat)
Kosten schaderapporten (grief 10 [cardioloog 2] en grief 16 [cardioloog 3] )
Eindconclusie
Proceskostenveroordeling
- verklaart [B.V. 1] . en [B.V. 2] niet ontvankelijk in het hoger beroep;
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 november 2018 en,
- verklaart voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [cardioloog 1] , [cardioloog 2] en [cardioloog 3] doordat de minister de verlenging van het bevel heeft gehandhaafd in de periode vanaf 17 december 2012 tot augustus 2013;
- veroordeelt [cardioloog 1] (na verrekening van het bedrag van € 100.834,24 met het door de Staat op grond van het vonnis betaalde bedrag van € 122.211,60) tot betaling van € 21.377,36, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2019;
- veroordeelt [cardioloog 2] (na verrekening van het bedrag van € 34.242,23 met het door de Staat op grond van het vonnis betaalde bedrag van € 87.803,08 ) tot betaling van € 53.560,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2019;
- veroordeelt de Staat tot betaling aan [cardioloog 3] van een bedrag van € 32.947,52, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2012;
- veroordeelt de Staat in de kosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van [cardioloog 1] , [cardioloog 2] en [cardioloog 3] gevallen, tot op de datum van het vonnis begroot op € 9.257,- voor elk van deze partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis in eerste aanleg;
- compenseert de proceskosten tussen partijen in hoger beroep in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.