ECLI:NL:GHDHA:2020:1677

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
200.093.402
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest inzake schadevergoeding en kosten partijdeskundige in faillissement van Fouragehandel [naam B.V.]

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 september 2020 een eindarrest gewezen in het hoger beroep van de curator in het faillissement van Fouragehandel [naam B.V.]. De curator, mr. R. Mons, was in beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 juni 2010, waarin een schadevergoeding was afgewezen voor een periode van mei 2000 tot augustus 2002. Het hof oordeelde dat de curator aansprakelijk was voor een schadevergoeding van € 100.362,60, inclusief btw, voor schade die [geïntimeerde] had geleden door de levering van een ondeugdelijke luchtbevochtigingsinstallatie door [naam B.V.]. De wettelijke rente over dit bedrag werd toegewezen vanaf 27 september 2005.

Daarnaast oordeelde het hof over de kosten van de partijdeskundige. De curator had betoogd dat de kosten die [geïntimeerde] had gemaakt voor zijn partijdeskundige niet aan hem verhaald konden worden, omdat deze kosten niet voldeden aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW. Het hof stemde hiermee in en stelde de buitengerechtelijke kosten vast op € 10.000,00, waarbij het hof opmerkte dat [geïntimeerde] in een laat stadium van de procedure met relevante gegevens was gekomen, wat had geleid tot onnodige extra kosten.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank voor zover het de schadevergoeding over de genoemde periode betrof, en veroordeelde de curator tot betaling van de schadevergoeding en de buitengerechtelijke kosten. Tevens werd de curator veroordeeld in de proceskosten van zowel het principale als het incidentele hoger beroep. Het arrest werd ondertekend door de rechters en openbaar uitgesproken op 29 september 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.093.402/02
Zaak-/rolnummer rechtbank : 252340 / HA ZA 05-3310

arrest van 29 september 2020

inzake

mr. R. Mons q.q.,

in zijn hoedanigheid van (opvolgend) curator in het faillissement van
Fouragehandel [naam B.V.]., kantoorhoudend te Alphen aan den Rijn,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna respectievelijk te noemen: de curator en [naam B.V.] ,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te Den Haag.

De verdere loop van het geding

Voor het verloop van het geding tot 26 mei 2020, verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Bij dat tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van de curator. De curator heeft bij akte houdende het verzoek tot schorsing ex artikel 225 Rv en tot hervatting ex artikel 227 Rv aan het hof meegedeeld dat mr. M.P. van Eeden-van Harskamp bij beschikking van 3 september 2019 op eigen verzoek is ontslagen als curator in het faillissement van [naam B.V.] , en dat zij is opgevolgd door mr. R. Mons. [geïntimeerde] heeft bij antwoordakte laten weten uiteraard akkoord te gaan met de schorsing en hervatting. De curator heeft daarop een akte na tussenarrest genomen. [geïntimeerde] heeft in een antwoordakte gereageerd. Hierna hebben partijen opnieuw arrest gevraagd.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof blijft bij al hetgeen het heeft overwogen in zijn tussenarrest van 26 mei 2020.
2. In dat tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat – in aanvulling op het reeds bij vonnis van 23 juni 2010 toegekende schadebedrag – een schadevergoeding van € 100.362,60 incl. btw voor toewijzing gereed ligt ter zake van schade die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van de levering van een ondeugdelijke luchtbevochtigingsinstallatie door [naam B.V.] . Wettelijke rente achtte het hof toewijsbaar vanaf datum dagvaarding eerste aanleg.
3. Omdat het hof constateerde dat [geïntimeerde] in zijn antwoordmemorie ook nog aanspraak maakte op vergoeding van de kosten van zijn partij-expert, heeft het hof de curator in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten, zodat het hof de zaak finaal zou kunnen beslechten.
4. De curator heeft in zijn akte terecht opgemerkt dat de in geding zijnde kosten om voor vergoeding in aanmerking te komen dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW. Dit betekent dat zowel de aanleiding om de kosten te maken, als de omvang daarvan redelijk moeten zijn.
5. De curator constateerde verder dat pas in de eindfase van de procedure in hoger beroep de – voor de schadeberekening onmisbare en uiterst relevante – facturen van de aan- en verkopen van [geïntimeerde] boven tafel zijn gekomen. Deze gegevens hadden volgens de curator al in eerste aanleg beschikbaar moeten zijn, toen [geïntimeerde] zijn vordering tegen [naam B.V.] instelde. Dat hij destijds een vordering heeft ingesteld zonder deze deugdelijk te kunnen onderbouwen, valt [geïntimeerde] toe te rekenen. In eerste aanleg heeft [naam B.V.] al een bedrag van € 3.000,-- moeten vergoeden aan [partij-expert 2] , de eerste partij-expert van [geïntimeerde] . Deze partij-expert heeft – evenals de door de rechtbank benoemde deskundige – moeten rekenen met onvolledige gegevens, waardoor de hele exercitie in hoger beroep moest worden voortgezet, met alle kosten van dien. Vervolgens heeft ook de door het hof benoemde deskundige aanvankelijk moeten rekenen met onvolledige gegevens, waarna hij zijn berekening – toen hij, na de inschakeling van [partij-expert 1] als tweede partij-expert, wel de beschikking kreeg over de volledige gegevens – nog eens over moest doen. Door deze werkwijze zijn vele extra kosten ontstaan, zowel proceskosten als kosten van partij-experts en gerechtsdeskundigen. De curator acht het niet redelijk dat [geïntimeerde] deze kosten ook nog probeert te verhalen op zijn wederpartij, temeer omdat (ook) de tweede partijdeskundige [partij-expert 1] volgens de curator inefficiënt lijkt te hebben gewerkt.
6. [geïntimeerde] heeft in zijn antwoordakte partijdeskundige [partij-expert 1] aan het woord gelaten om zijn facturen toe te lichten. De verwijten die aan [geïntimeerde] zelf waren gericht (kort gezegd: een inefficiënte wijze van procederen die tot onnodige proceskosten heeft geleid en het inschakelen van twee verschillende partijdeskundigen die zich beiden in hebben moeten lezen, hetgeen evenzeer tot extra kosten heeft geleid) heeft hij onbesproken gelaten, terwijl juist deze verwijten naar het oordeel van het hof doel treffen.
7. Het hof ziet in de omstandigheid dat [geïntimeerde] pas in een zeer laat stadium van de procedure met de gegevens op tafel is gekomen die nodig waren om de schade te begroten aanleiding te oordelen dat de thans door hem gevorderde buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 25.561,26, in aanvulling op de reeds in eerste aanleg toegekende kosten van € 2.358,75 zonder nadere toelichting de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan. Het hof acht het aannemelijk dat – indien [geïntimeerde] in eerste aanleg met de benodigde gegevens op tafel was gekomen – dat veel tijd en kosten had gespaard. Ook is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat [geïntimeerde] ervoor heeft gekozen een in hoger beroep een andere partijdeskundige in te schakelen dan in eerste aanleg tot onnodige meerkosten heeft geleid. Deze meerkosten kan [geïntimeerde] in redelijkheid niet op de curator verhalen. Dit een en ander leidt ertoe dat het hof de aanvullend toe te kennen buitengerechtelijke kosten zal vaststellen op € 10.000,. Partijen zijn het erover eens dat over dit bedrag geen btw toegekend hoeft te worden, omdat de btw kan worden verrekend.
8. Dit betekent dat het laatste onderdeel van de schade is begroot en het hof over kan gaan tot het wijzen van eindarrest. Het bestreden eindvonnis zal deels worden vernietigd, te weten slechts voor zover de rechtbank daarbij een schadevergoeding over de periode van mei 2000 tot de aanvang van de teelt die in augustus 2002 verdroogd bleek, heeft afgewezen. Ter zake van deze schade zal de curator worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 100.362,60 incl. btw vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 september 2005. De curator zal tevens worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.000,-- aan buitengerechtelijke kosten. Daar in de bestreden tussenvonnissen geen te executeren beslissingen zijn opgenomen, hebben partijen bij een beslissing in het dictum ten aanzien van die tussenvonnissen geen belang.
Bij deze uitkomst past dat de curator wordt veroordeeld in de kosten van zowel het principale als het incidentele hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen eindvonnis van de rechtbank Den Haag van 23 juni 2010, voor zover daarbij een schadevergoeding over de periode van mei 2000 tot de aanvang van de teelt die in augustus 2002 verdroogd bleek, is afgewezen;
en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt de curator tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag aan schadevergoeding van € 100.362,60 incl. btw, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover vanaf 27 september 2005 tot aan de dag van voldoening;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt de curator tot betaling aan [geïntimeerde] van een aanvullend bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 10.000,--;
- veroordeelt de curator in de kosten van het geding in zowel het principale als het incidentele hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] in het principaal appel tot op heden begroot op € 73,89 aan explootkosten, € 1.475,-- aan griffierecht en € 12.644,-- aan salaris advocaat en in het incidenteel appel op € 4.744,5,-- aan salaris advocaat en € 12.196,80 ter zake van de kosten van de deskundige;
- wijst af het anders of meer gevorderde;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, J.E.H.M. Pinckaers en M.W.D. van der Burg en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. F.R. Salomons, rolraadsheer, op 29 september 2020.