ECLI:NL:GHDHA:2020:1627

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
200.279.999
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en gezag in het kader van het Haagse Verdrag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, staat de internationale kinderontvoering centraal. De vader, die in Ghana woont, heeft in hoger beroep beroep gedaan op de terugkeer van zijn geadopteerde kind, dat door de moeder naar Nederland is gebracht. De moeder, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft in het verleden met de vader afspraken gemaakt over de zorg en omgang met het kind. De vader stelt dat de moeder zonder zijn toestemming het kind naar Nederland heeft gebracht, wat volgens het Haagse Verdrag inzake de Burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen als ongeoorloofd wordt beschouwd. Het hof heeft de feiten van de eerste aanleg overgenomen en vastgesteld dat de minderjarige voor zijn vasthouding in Nederland zijn gewone verblijfplaats in Ghana had. De vader heeft aangevoerd dat de moeder in strijd heeft gehandeld met de afspraken die zij in Ghana hebben gemaakt, waarin is bepaald dat de moeder het kind niet zonder toestemming van de vader naar het buitenland mag verhuizen.

Het hof heeft geoordeeld dat de moeder geen toestemming van de vader heeft verkregen voor de verhuizing naar Nederland, wat leidt tot de conclusie dat er sprake is van een ongeoorloofde vasthouding van de minderjarige. De moeder heeft in hoger beroep een beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag, waarin wordt gesteld dat de terugkeer van het kind kan worden geweigerd indien er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar. Het hof heeft echter geoordeeld dat de rapportage van Sterk Huis, die door de moeder is ingediend, niet voldoende is om aan te tonen dat terugkeer van de minderjarige naar Ghana of Duitsland een ondragelijke toestand zou opleveren. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de verzoeken van de vader zijn afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht, team familie
zaaknummer : 200.279.999/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 20-272
zaaknummer rechtbank : C/09/587390
beschikking van de meervoudige kamer van 5 augustus 2020
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.T.N. Whiterod te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde] ,
verblijvende te [woonplaats 2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[naam 1] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de na te noemen minderjarige,
hierna: de bijzondere curator.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van 11 juni 2020 van de rechtbank Den Haag, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vader is op 25 juni 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
Bij beschikking van 9 juli 2020 is [naam 1] benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige.
2.3.
De moeder heeft op 14 juli 2020 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- een journaalbericht van 8 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van 17 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van 19 juli 2020 met bijlage, ingekomen op 20 juli 2020;
- een e-mailbericht van de zijde van de vader van 21 juli 2020, met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
van de zijde van de moeder:
- een journaalbericht van 17 juli 2020 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
2.5.
Voorts is op 20 juli 2020 van de zijde van de bijzondere curator het door haar opgemaakte verslag van 17 juli 2020 ingekomen.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft op 21 juli 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Engelse taal, [naam 2] ;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de [naam 3] ;
- de bijzondere curator.
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd en voorgedragen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
- de vader en de moeder zijn gehuwd geweest van 13 maart 2015 tot 25 januari 2018;
- zij zijn de ouders van [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Ghana, die door hen is geadopteerd;
- door de High Court of Justice te Accra, Ghana, is op 28 juli 2016 een ‘Adoption order’ afgegeven;
- de vader (Respondent) en de moeder (Petitioner) hebben op 13 december 2017 in het kader van de echtscheidingsprocedure de volgende afspraken gemaakt:
Terms of settlement
[...]
1. That custody of the only child of the marriage, [naam minderjarige] , be granted to Petitioner with reasonable access to Respondent in the manner following:
I. [naam minderjarige] be allowed to spend every other weekend with Respondent anytime Respondent is within the Jurisdiction;
II. [naam minderjarige] ’s school vacations and other holidays be shared between the parties equally.
2. That Petitioner shall notify Respondent any time she intends to travel outside the jurisdiction on a short visit or holiday with their child [naam minderjarige] , and the said notification shall be done within a reasonable time.
3. That Petitioner shall not remove their child or relocate permanently outside the country with their child, [naam minderjarige] , without the prior notice and consent of Respondent;
[…].
- voornoemde afspraken zijn op 12 januari 2018 ingediend bij The Circuit Court in Accra, Ghana, en zijn - met uitzondering van de onder 3. genoemde afspraak - op 25 januari 2018 opgenomen in de beslissing van the Circuit Court te Accra, Ghana;
- de vader heeft de Ghanese nationaliteit, de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit en ['de minderjarige] heeft de Ghanese en de Nederlandse nationaliteit;
- de vader heeft zich gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is aldaar geregistreerd onder IKO nummer 190113.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot teruggeleiding van ['de minderjarige] afgewezen. Verder heeft de rechtbank het verzoek om de moeder te veroordelen in de door de vader gemaakte kosten, eveneens afgewezen.
4.2.
De vader is het niet eens met deze beslissing. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende:
- de onmiddellijke terugkeer van ['de minderjarige] naar de vader in Ghana, subsidiair Duitsland, te gelasten, zo nodig met behulp van de sterke arm, waarbij de moeder ['de minderjarige] dient terug te brengen naar Ghana, subsidiair Duitsland, dan wel dat het hof zal bepalen op welke datum de vader de benodigde reisdocumenten kan ophalen en ['de minderjarige] aan hem wordt afgegeven, zodat de vader zelf met ['de minderjarige] terug naar Ghana, subsidiair Duitsland, kan vliegen;
- de moeder te veroordelen tot betaling van een nog nader te specificeren bedrag aan de vader terzake van de gemaakte kosten die hij in verband met de ontvoering en de teruggeleiding heeft gemaakt en nog dient te maken, daaronder begrepen de kosten voor de tickets voor het bijwonen van zittingen, het verblijf in Nederland, de reis- en verblijfskosten voor het ophalen van ['de minderjarige] voor zowel de vader als het kind, de kosten van de eigen bijdrage en het griffierecht in alle instanties;
- de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.3.
De moeder verweert zich hiertegen en verzoekt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de moeder het hof om te bepalen dat de incidentele grief, inhoudende dat de vasthouding van ['de minderjarige] in Nederland niet ongeoorloofd is, slaagt, met veroordeling van de vader in de kosten.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht
5.1.
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de Burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Hoewel Ghana geen partij is bij het Verdrag, is dit Verdrag volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.
5.2.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van de minderjarige in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag, en daarmee als enige appelinstantie het Hof Den Haag, bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Belanghebbende
5.3.
Met grief 1 keert de vader zich in de kern tegen de beslissing van de rechtbank dat The Ministry of Gender, Children and Social Protection noch (een van) de genoemde onderdelen van dit ministerie, The Department of Social Welfare dan wel The Central Adoption Authority niet als belanghebbende in deze procedure is aangemerkt. In zijn visie wordt miskend dat uit de door hem overgelegde brief van het betreffende ministerie blijkt dat er in strijd is gehandeld met de bepalingen betreffende kinderen die zijn geadopteerd ten aanzien van een verhuizing naar een andere staat. De toestemming van het ministerie was, naar zijn mening, vereist.
5.4.
De moeder voert hiertegen verweer. Zij stelt dat zij niet in strijd heeft gehandeld met artikel 86H van de Ghanese Children’s Act 2016 dan wel in strijd met enig andere wet. Onaannemelijk is dat ouders voor een verhuizing toestemming hadden moeten vragen aan de genoemde instantie. Niet is gebleken dat het ministerie als belanghebbende wenst op te treden. Er was geen toestemming vereist om met ['de minderjarige] naar het buitenland te verhuizen.
5.5.
Met de rechtbank, is het hof van oordeel, dat The Ministry of Gender, Children and Social Protection noch (een van) de genoemde onderdelen van dit ministerie in het kader van deze procedure dient te worden aangemerkt als belanghebbende. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Op grond van het voorgaande faalt de grief van de vader.
Internationale kinderontvoering
5.6.
Het Verdrag heeft - voor zover hier van belang - tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
5.7.
Op grond van artikel 3 van het Verdrag is sprake van een ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren van het minderjarige kind geschiedt in strijd met het gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden.
5.8.
Niet in geschil is dat de minderjarige voor de vasthouding in Nederland zijn gewone verblijfplaats in Ghana had. Het enkele feit dat de vader in de door hem aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure bij de rechtbank Zeeland-West Brabant een ander standpunt inneemt ten aanzien van de gewone verblijfplaats van ['de minderjarige] , doet hier niet aan af.
Gezag
5.9.
Met grief 2 keert de vader zich tegen het (ontbreken van) overwegingen van de rechtbank betreffende het gezag. Hij stelt dat aan beide ouders de ouderlijke verantwoordelijkheid toekomt. In Ghana bestaat er geen wettelijk of ander juridisch onderscheid tussen ‘custody’ of ‘sole custody’. In zijn visie wordt onder Ghanees recht bij ‘custody’ enkel bepaald bij wie het kind woont en wie omgang heeft; beide ouders houden de verplichting om voor het kind te zorgen. De moeder mag hem de toegang tot ['de minderjarige] en zaken aangaande zijn welzijn niet ontzeggen. De moeder heeft in strijd gehandeld met het gezagsrecht van de vader door ['de minderjarige] zonder zijn toestemming buiten Ghana te houden.
5.10.
De moeder handhaaft in hoger beroep haar stelling dat de vader geen gezag heeft over ['de minderjarige] . Dit blijkt naar haar mening ook niet uit het door de vader overgelegde rapport van het Internationaal Juridische Instituut. Ditzelfde geldt in haar visie voor de ingebrachte verklaringen van de Ghanese advocaten. Zij meent dat zij geen toestemming van de vader nodig had voor een verhuizing van ['de minderjarige] naar Nederland.
5.11.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 5 van het Verdrag wordt voor de toepassing van het Verdrag onder het gezagsrecht verstaan: het recht dat betrekking heeft op de zorg voor de persoon van het kind, en in het bijzonder het recht over zijn verblijfplaats te beslissen. Het begrip gezagsrecht zoals in de artikelen 3 en 5 van het Verdrag vermeld dient ruim te worden opgevat. In het kader van de echtscheiding hebben de ouders afspraken over ['de minderjarige] gemaakt. Uit de door de vader overgelegde ‘Terms of Settlement’ blijkt dat zij voor wat betreft een eventuele verhuizing van ['de minderjarige] over de grenzen van Ghana het volgende zijn overeengekomen: ‘That Petitioner shall not remove their child or relocate permanently outside the country with their child, [naam minderjarige] , without the prior notice and consent of Respondent’. Het hof is dan ook van oordeel dat ongeacht of de ouders naar Ghanees recht al dan niet gezamenlijk het gezag over ['de minderjarige] uitoefenen, zij overeengekomen zijn dat de moeder de toestemming van de vader nodig heeft om met ['de minderjarige] te kunnen verhuizen naar een plaats buiten Ghana. Hoewel deze afspraak niet is opgenomen in de beslissing van het Circuit Court te Accra, Ghana, van 25 januari 2018, acht het hof, net als de rechtbank, de ouders gebonden aan deze afspraak. Het voorgaande brengt met zich dat de moeder voor de verhuizing naar Nederland toestemming nodig had van de vader. In hoger beroep is niet in geschil dat de vader geen toestemming heeft gegeven aan de moeder voor een verhuizing naar Nederland.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat er nog altijd sprake is van een ongeoorloofde vasthouding van de minderjarige in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
5.12.
Gelet op het voorgaande kan de vraag naar hoe het gezagsrecht van de beide ouders naar Ghanees recht in algemene zin moet worden geduid verder in het midden blijven. Voor zover de vader met zijn grief klaagt tegen het ontbreken van dergelijke overwegingen in de beschikking van de rechtbank, kan zijn grief niet slagen.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 lid 1 van het Verdrag
5.13.
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
5.14.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van ['de minderjarige] in Nederland en de indiening van het verzoek in eerste aanleg door de vader, dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van ['de minderjarige] naar Ghana te volgen, tenzij sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag of een omstandigheid als bedoeld in artikel 20 van het Verdrag.
5.15.
In hoger beroep doet de moeder enkel nog een beroep op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.
Weigeringsgronden van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
5.16.
Ingevolge artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht.
5.17.
Met de grieven 3 en 4 richt de vader zich tegen het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van een weigeringsgrond in de zin van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. De vader voert hiertoe aan dat de rechtbank miskent dat de rapportage van Sterk Huis niet bepalend kan en mag zijn voor de beoordeling van de vraag of teruggeleiding ['de minderjarige] in een ondragelijke toestand zal brengen. De rapportage is slechts gebaseerd op de door de moeder verstrekte, eenzijdige, hulpvraag en informatie. De vader is hier volledig buiten gelaten. Het rapport is dan ook niet op basis van hoor en wederhoor tot stand gekomen.
De vader stelt dat ['de minderjarige] en hij een bijzondere band hebben, waarop de moeder altijd jaloers was. Hij herkent het in de rapportage gestelde gedrag van ['de minderjarige] niet en is dan ook erg geschrokken van de informatie die hij over ['de minderjarige] heeft ontvangen. In zijn visie is het behandeltraject uitgezet op onjuiste en onvolledige informatie. De beslissing over de teruggeleiding kan daarom niet op de inhoud van dit verslag gebaseerd worden.
Daarnaast kan ook niet worden geconcludeerd dat in Ghana of Duitsland geen adequate hulpverlening beschikbaar is. De vader heeft aangetoond dat in Ghana hulp beschikbaar is. De vader betwist dat het onderbreken van het gestarte behandeltraject een ondragelijke toestand voor ['de minderjarige] zou opleveren. De rechter dient bij de toepassing van deze weigeringsgrond bijzonder terughoudend te zijn en mag uitsluitend marginaal toetsen. Daarbij kan geen belangenafweging worden gemaakt. In de visie van de vader heeft de rechtbank dat laatste wel gedaan en een oordeel gegeven over de wenselijkheid van een verblijf van ['de minderjarige] in Nederland.
Verder acht de vader zich in zijn procesbelang geschaad, nu uit de bestreden beschikking niet blijkt dat de rechtbank de door hem benoemde tekortkomingen in het rapport van Sterk Huis heeft meegewogen in de beslissing. Er is, in de visie van de vader, sprake van een schending van artikel 6 EVRM.
5.18.
De moeder verweert zich. Zij stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht en op goede gronden de uitvoerige en zorgelijke rapportage van Sterk Huis heeft betrokken bij de overwegingen. Zij verwijst nogmaals naar de rapportage van Sterk Huis. Er is nog een lang behandeltraject te gaan. Ook blijkt uit deze rapportage in haar visie dat in Ghana of Duitsland geen directe of vergelijkbare hulpverlening beschikbaar is. De vader heeft ['de minderjarige] al anderhalf jaar niet gezien. Er is geen sprake van druk bij ['de minderjarige] en de vader denkt ten onrechte dat hij de problematiek van ['de minderjarige] kan verklaren. Verder is de beoordeling van de raad terecht meegenomen in de beslissing. De vader woont niet in Ghana en is evenmin voornemens om zich in Ghana te vestigen. De moeder is van mening dat er geen sprake is van een schending van artikel 6 EVRM.
5.19.
Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat de vader niet is betrokken bij de totstandkoming van het verslag van Sterk Huis, niet met zich brengt dat het hof bij zijn beoordeling geen kennis kan nemen van de in het verslag genoemde (en niet in geschil zijnde) feiten. Het rapport behelst immers (grotendeels) een beschrijving van de toestand en het gedrag van ['de minderjarige] alsmede een beschrijving van het verloop van de behandeling, welke beide zijn gebaseerd op hun eigen observaties. Hoewel het hof onderschrijft dat het voor de diagnostiek en behandeling van belang kan zijn dat ook het verhaal over de levensgeschiedenis van ['de minderjarige] van de kant van de vader door de behandelaars wordt gehoord, is bij de totstandkoming van dit rapport daarom naar het oordeel van het hof geen sprake geweest van (onterechte) schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Ook de gebruikmaking van dit rapport door de rechtbank en thans dit hof levert, nu de vader in beide instanties uitgebreid zijn visie op deze rapportages van Sterk Huis heeft kunnen geven, geen schending op van het in artkel 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces.
5.20.
Het hof stelt voorop dat artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag restrictief moet worden uitgelegd en dat een beroep daarop slechts in uitzonderlijke situaties kan worden gehonoreerd. Als uitgangspunt geldt dat, in geval van kinderontvoering, terugkeer naar de staat van de gewone verblijfplaats in het belang van het kind is en dat de verzochte terugkeer alleen in bijzondere omstandigheden geweigerd wordt. De rechter van de aangezochte staat mag de in voornoemd artikel gestelde voorwaarden niet reeds vervuld achten louter op grond van zijn oordeel dat het belang van het kind in het land van herkomst minder goed gediend is dan in het land van de aangezochte rechter. De belangenafweging bij de vraag waar en bij wie van de ouders het kind zijn uiteindelijke verblijfplaats moet hebben, moet immers plaatsvinden in een bodemprocedure en past niet in de onderhavige procedure, waarin slechts een ordemaatregel wordt getroffen (zie HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4795).
5.21.
Op basis van de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat voldoende is aangetoond dat er bij terugkeer van ['de minderjarige] naar Ghana dan wel Duitsland een ernstig risico bestaat dat hij in een ondragelijke toestand wordt gebracht, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. Het hof motiveert dat als volgt.
5.22.
Het hof neemt in aanmerking dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat ['de minderjarige] in zijn jonge leventje al veel heeft meegemaakt. Vast staat dat er in de hechtingsrelatie tussen ['de minderjarige] en de voor hem op dat moment belangrijke volwassenen meerdere keren breuken in deze hechtingsrelaties zijn ontstaan. Tussen de ouders is niet in geschil dat deze breuken zich hebben voorgedaan op het moment dat ['de minderjarige] te vondeling werd gelegd, op het moment dat hij in het kindertehuis in Ghana verbleef en op het moment dat de moeder met ['de minderjarige] Ghana verliet om naar Nederland te gaan. ['de minderjarige] vertoont ernstig probleemgedrag bestaande onder meer uit schelden, slaan, met spullen gooien en kapot maken, bijten, geen grenzen accepteren en moeilijk te corrigeren zijn. Dit gedrag maakte plaatsing in de dag-nachtbehandeling van Sterk Huis noodzakelijk. Het hof is van oordeel dat voorkomen moet worden dat er weer een breuk in de hechtingsrelatie met zijn verzorgers plaatsvindt. Op het moment dat ['de minderjarige] zal worden teruggeleid naar Ghana en/of Duitsland zal er wederom een nieuwe breuk plaatsvinden, hetgeen naar het oordeel van het hof onmiskenbaar zou leiden tot een ondragelijke toestand in de zin van het Verdrag. Het voorgaande brengt met zich dat de grieven van de vader op dit punt falen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
5.23.
Nu het hof bij beschikking van 9 juli 2020 een bijzondere curator over ['de minderjarige] heeft benoemd, behoeft grief 5 van de vader geen bespreking meer.
5.24.
Grief 6 heeft geen zelfstandige betekenis.
Proceskosten en kosten in verband met de ontvoering en afgifte/teruggeleiding van ['de minderjarige]
5.25.
De vader heeft verzocht om de moeder in de kosten van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep te veroordelen. Nu de verzoeken van de vader in beide instanties worden afgewezen zal het hof dit verzoek afwijzen. Gelet op de aard van de zaak zal het hof, de proceskosten in beide instanties compenseren.
5.26.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
ontslaat de bijzondere curator [naam 1] met ingang van 2 september 2020 van haar taak;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep tussen de partijen in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, J.A. van Kempen en A.C. Olland, bijgestaan door mr. A.J. Nederveen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2020.