ECLI:NL:GHDHA:2020:1448

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
200.258.006
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aansprakelijkheid van Aegon Schadeverzekering N.V. voor brandschade na vermoedelijke brandstichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Aegon Schadeverzekering N.V. tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin Aegon werd veroordeeld tot schadevergoeding voor brandschade die was ontstaan in de woning van de verzekerde, [de verzekerde]. De brand vond plaats op 19 januari 2017 en werd ontdekt door de buurman van de verzekerde. Aegon betwist de aansprakelijkheid en stelt dat de brand is ontstaan door opzet of ernstige mate van eigen schuld van de verzekerde, die op dat moment in de woning aanwezig was. Aegon voert aan dat de brand is veroorzaakt door het bijbrengen van open vuur en het gebruik van een licht ontvlambare vloeistof, terwijl de verzekerde en zijn echtgenote ontkennen betrokken te zijn bij de brand. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van de verzekerde toegewezen, maar Aegon is in hoger beroep gegaan. Het hof overweegt dat Aegon de bewijslast heeft om aan te tonen dat de brand is ontstaan door opzet of schuld van de verzekerde. Het hof heeft behoefte aan deskundige voorlichting om te bepalen of de aangetroffen chemische verbindingen in het brandmonster kunnen worden herleid tot thinner, en of deze stoffen ook het gevolg kunnen zijn van verbranding van andere materialen in de nabijheid van het matras. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een akte en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.258.006/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/551876 / HA ZA 18-456

arrest van 25 augustus 2020

inzake

Aegon Schadeverzekering N.V.,

gevestigd te Den Haag,
appellante,
hierna te noemen: Aegon,
advocaat: mr. C.C. Janssen te Den Haag,
tegen

[namen]

,
zijnde de erven van
[de verzekerde],
laatstelijk wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerden,
hierna te noemen: respectievelijk: de erven en [de verzekerde],
advocaat: mr. A.J. van der Kolk te Zwolle.

Het geding

Bij exploot van 2 april 2019 is Aegon in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag, team handel, tussen [de verzekerde] en Aegon gewezen vonnis van 9 januari 2019. Bij memorie van grieven tevens wijziging van eis (met producties) heeft Aegon 19 grieven aangevoerd. Bij akte van 3 december 2019 heeft mr. Van der Kolk het hof bericht dat [de verzekerde] op 3 juli 2019 is overleden, met een verzoek tot een termijn voor beraad met de erven over voortzetting van de procedure. Bij memorie van antwoord (met producties) hebben de erven de grieven bestreden.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Voor zover de door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten door partijen niet zijn bestreden, zal ook het hof daarvan uitgaan. Aegon klaagt er in grief 1 over dat de in r.o. 2.2. en 2.3. van het bestreden vonnis vermelde polisvoorwaarden niet volledig en deels onjuist zijn. Zo is art. 2.9 van de polisvoorwaarden niet volledig geciteerd, en is in deze zaak niet het (eveneens onvolledig) geciteerde art. 2.8.4. van de polisvoorwaarden maar het (inhoudelijk gelijkluidende) art. 2.7 van toepassing. Het hof zal hiermee bij zijn beoordeling rekening houden. Grief 1 is daarmee voldoende besproken.
2. Met inachtneming van hetgeen verder in hoger beroep is komen vast te staan gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1
[de verzekerde] heeft bij Aegon een allrisk inboedel- en een allrisk-woonhuisverzekering afgesloten.
2.2
Op 23 juli 2013 heeft [de verzekerde] een schade door brand in zijn vrijstaande schuur bij
Aegon gemeld en geclaimd. Aegon heeft Onafhankelijk Onderzoeksbureau I-Tek B.V. (verder: I-Tek) ingeschakeld, met het verzoek de oorzaak en omstandigheden waaronder de brand had plaatsgevonden, te onderzoeken. [onderzoeker 1] (verder: [onderzoeker 1]), werkzaam als technisch / tactisch onderzoeker bij I-Tek, heeft bij verkort onderzoeksrapport van 25 juli 2013 als schadeoorzaak vastgesteld:
"De brand in de schuur is met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ontstaan als gevolg van warmtestuwing, afkomstig van één van de lampen in deze schuur."Aegon heeft aan [de verzekerde] een bedrag uitgekeerd van EUR 197.932,00.
2.3
Op 2 januari 2014 heeft [de verzekerde] een brand in zijn schuur die tevens dienst deed
als stal voor vee bij Aegon gemeld en geclaimd. Op verzoek van Aegon heeft [onderzoeker 1] ook
deze brand onderzocht. In een verkort onderzoeksrapport van 7 januari 2014 heeft [onderzoeker 1]
geschreven:
"De oorzaak voor het ontstaan van de brand in de dubbele schuur op het schadeadres kon niet meer worden vastgesteld. Dit als gevolg van sloopwerkzaamheden die
waren uitgevoerd ten tijde van de bluswerkzaamheden van de brandweer. Tijdens het
onderzoek is aandacht besteed aan mogelijke oorzaken voor het ontstaan van de brand.
Desondanks bleef de oorzaak voor het ontstaan van de brand onduidelijk."Aegon heeft aan [de verzekerde] een bedrag uitgekeerd van EUR 107.543,00.
2.4
Op 19 januari 2017 is opnieuw brand bij [de verzekerde] ontstaan, ditmaal op de derde
woonlaag van de woning, daar waar zich de zolder bevindt.
2.5
Aegon heeft wederom I-Tek ingeschakeld met het verzoek de oorzaak en
omstandigheden waaronder de brand had plaatsgevonden, te onderzoeken.
2.6
I-Tek heeft op 15 februari 2017 haar onderzoeksrapport uitgebracht. Hierin staat onder meer:
"(…)
3.1
Oriënterend onderzoek
De brand in de woning was ontstaan en had slechts gewoed op de zolder, de derde
bouwlaag van de woning.
Ten behoeve van de bluswerkzaamheden van de brandweer zijn door hen grote delen
van de goederen, die ten tijde van de brand op de zolder aanwezig waren en waren
aangetast door vuur, rook en roet, aan de buitenzijde van de woning neergelegd. Als
gevolg hiervan was er sprake van een deels verstoorde situatie. (…)
3.2
Brandlocatie
(…) De bewuste zolder kon worden afgesloten middels een houten luik, dat aanwezig was in de verdiepingsvloer van de derde bouwlaag. De zolder kon worden bereikt middels een houten vlizotrap, die was bevestigd aan het voornoemde houten luik.
De zolder was globaal gezien opgedeeld in drie ruimten, namelijk een opgang voor de vlizotrap, een ruimte aan de linker- en een ruimte aan de rechterzijde, gezien vanaf de plaats waar de zolder kon worden betreden middels de vlizotrap. Deze ruimten waren slechts gedeeltelijk van elkaar gescheiden middels een betonnen muur met daarin een lage (deur)opening. De verdiepingsvloer van de zolder was opgetrokken uit houten gordingen. De vloer van de zolder bestond uit houten vloerplanken, die los op de houten gordingen waren gelegd.
3.3
Brandbeeld zolder
Aan de hand van het aangetroffen brandbeeld en de mate en wijze van aantasting aan de constructief samenstellende delen van de zolder en het zadeldak is vastgesteld, dat de brand ontstond in de ruimte aan de rechterzijde van de zolder, gezien vanaf de plaats waar de zolder kon worden betreden middels de vlizotrap.
De houten gordingen, sporenbalken en panlatten van de zolder waren, in de
voornoemde ruimte aan de rechterzijde van de zolder, aan één zijde van het zadeldak
aangetast door vuur. Die zijde van het zadeldak bevond zich, gezien vanuit de inpandige toegang tot die zolder, aan de linkerzijde. Specifiek en enkel aan die zijde waren eveneens delen van de asbesthoudende platen van het dakbeschot gesprongen, doordat deze waren blootgesteld aan (zeer) hoge temperaturen. Ook waren platen vernield doordat deze waren ingeslagen door de brandweer. Aan nagenoeg alle andere constructief samenstellende delen van de zolder was slechts een oppervlakkige aantasting ontstaan als gevolg van warmtestraling door vuur, vuur en/of rook en roet.
Nagenoeg direct onder de locatie van de aantasting van de voornoemde gordingen, sporenbalken, panlatten en asbesthoudende platen, was sprake van aantasting door
vuur van de houten vloerplanken. Deze houten vloerplanken waren op meerdere
locaties aan de bovenzijde aangetast door vuur. De onderzijde van deze houten
vloerplanken was niet of nauwelijks aangetast door vuur.
Opgemerkt wordt dat delen, van onder andere kunststof, aan de onderzijde van de
houten vloerplanken terecht waren gekomen. Dienaangaande wordt opgemerkt dat (…) zich tussen deze houten vloerplanken spleten en/of kieren (bevonden). Gesmolten kunststof is daarbij, via de spleten/kieren, terechtgekomen in de ruimte onder de houten vloerplanken (…).
Aan de hand van de mate en wijze van aantasting van de constructief samenstellende
delen van de zolder en het zadeldak van de zolder is vastgesteld, dat de brand zijn
oorsprong had gevonden aan de bovenzijde van de houten vloerplanken van de zolder, (…) Het vuur moet zich daarbij hebben gevoed aan inboedelzaken die zich op die vloerplanken en op die zolder hadden bevonden.
3.4
Brandbeeld goederen
Zoals reeds vermeld waren grote delen van inboedelzaken, die ten tijde van de brand op de zolder aanwezig waren, door de brandweer aan de buitenzijde van de woning neergelegd. Vastgesteld is dat een groot deel van deze inboedelzaken slechts in beperkte mate waren aangetast door vuur en/of rook en roet. De bewuste zaken betroffen onder andere drie matrassen, meerdere zitkussens en divers speelgoed en opslag van allerlei inboedelzaken.
Met name de matrassen en de kussens waren ernstig aangetast door vuur. Alle drie de matrassen waren aan één zijde aangetast door vuur, een gedeelte van al die drie
matrassen was volledig weggebrand. Daarnaast was één van de kussens gedeeltelijk
aangetast door vuur en gedeeltelijk weggebrand. De zwaarste mate van aantasting is
aangetroffen aan één van de drie matrassen, namelijk aan een tweepersoonsmatras,
waarvan de vulling bestond uit schuimrubber.
Naast de mate en wijze van aantasting van de matrassen en kussens zijn ook restanten van (kunststof) speelgoed aangetroffen die waren aangetast door vuur. Enkele artikelen van dit (kunststof) speelgoed waren voorzien geweest van batterijen. Gelet op de mate en wijze van aantasting van dit (kunststof) speelgoed ten opzichte van de mate en wijze van aantasting van de matrassen, kon een brand die was ingeleid als gevolg van dit speelgoed, worden uitgesloten.
Gelet op bovenstaande kon worden vastgesteld dat de brand op de zolder zijn oorsprong vond op of in de directe nabijheid van de matrassen. Gelet op het algehele
aangetroffen brandbeeld op de zolder van de woning, hebben de matrassen gelegen
op/rondom de locatie alwaar de zwaarste mate van aantasting op de bewuste zolder is aangetroffen, zoals omschreven in paragraaf 3.3 van dit hoofdstuk.
3.5
Brandoorzaak
Zowel op de zolder als tussen de inboedelzaken aan de buitenzijde van de woning is
onderzoek verricht naar een mogelijke oorzaak voor het ontstaan van de onderhavige brand. (…) Het onderzoek naar de oorzaak voor het ontstaan van de brand is uitgevoerd op basis van uitsluiting.
Natuurkundige en/of chemische oorzaak:
Tijdens het technisch onderzoek zijn, zowel tussen de inboedelzaken aan de buitenzijde van de woning als op de zolder geen sporen en/of aanwijzingen aangetroffen die in relatie zouden kunnen worden gebracht met een natuurkundige en/of chemische oorzaak voor het ontstaan van de brand. Gelet op het ontbreken van dergelijke sporen en/of aanwijzingen kon zowel een natuurkundige als een chemische oorzaak voor het ontstaan van de onderhavige brand worden uitgesloten.
(Elektro)technische oorzaak:
Onderzoek op de zolder van de woning leerde dat op de locatie voor het ontstaan van de brand geen spanningvoerende en/of stroomverbruikende apparaten aanwezig waren. Opgemerkt wordt dat er al dan niet door vuur aangetaste restanten van (kunststof) speelgoed zijn aangetroffen die waren voorzien van batterijen. Zoals reeds vermeld is aan de hand van de mate en wijze van aantasting aan dit speelgoed vastgesteld dat de brand hierin niet zijn oorsprong vond en dat restanten van speelgoed waren aangetast door vuur als gevolg van een al reeds woedende brand. (…)
Onderzoek licht ontvlambare (vloei)stoffen:
Met behulp van(een, hof)
gasdetector is een onderzoek verricht naar de mogelijke aanwezigheid van residuen van licht ontvlambare (vloei)stoffen. Dit onderzoek vond plaats aan de schuimrubberen vullingen van een tweetal matrassen die boven op elkaar lagen. Hierbij zijn direct naast de inbrandingen in die matrassen en vanuit de vullingen van, met name, het onderop liggende matras meerdere indicaties van circa 15 tot 20 ppm verkregen, die duidden op de mogelijke aanwezigheid van sporen en/of residuen van licht ontvlambare (vloei)stoffen.
Naar aanleiding van de verkregen indicaties is uit de vulling van het onderop liggende matras een brandmonster getrokken en veiliggesteld. Dit brandmonster is veiliggesteld op de wijze zoals reeds is verwoord in dit rapport. Het getrokken brandmonster is voor een onderzoek naar de eventuele aanwezigheid van sporen en/of residuen van licht ontvlambare (vloei)stoffen aangeboden bij Oleotest N.V. te Antwerpen. Dienaangaande wordt verwezen naar paragraaf 3.7 van dit hoofdstuk.
Biologische oorzaak (broei):
(…) Tijdens het technisch onderzoek zijn geen sporen en/of zaken aangetroffen die op enigerlei wijze in relatie konden worden gebracht met een biologische oorzaak (broei) voor het ontstaan van de brand.
Volledigheidshalve is besloten om Oleotest N.V. te Antwerpen eveneens een onderzoek te laten instellen naar de mogelijkheid tot een biologische oorzaak (broei) voor het ontstaan van de brand in het matras, hetgeen met name was ingegeven door
opmerkingen van de zijde van verzekerde. Dienaangaande wordt verwezen naar
paragraaf 3.7 van dit hoofdstuk. (…)
Overige oorzaak:
Het zadeldak van de zolder was niet voorzien van enige dak-openingen en betrof een
geheel gesloten pannendak. In de kopgevel van de zolder aan de achterzijde van de
woning (de linkerzijde van de zolder, gezien vanaf de plaats waar de zolder kon worden betreden middels de vlizotrap) was een te ontsluiten raam aanwezig. Vastgesteld is dat dit raam ten tijde van de brand was gesloten.
Gelet op het bovenstaande is het uitgesloten dat via het bewuste raam op enigerlei
wijze vuur is bijgebracht, als gevolg waarvan de brand op de zolder ontstond.
(…)
3.7
Uitkomst analyse door Oleotest N.V.
Op 25 januari 2017 is, in overleg met de opdrachtgever, het veiliggestelde brandmonster, met daarin de vulling van het bewuste matras, aangeboden aan het laboratorium van Oleotest N.V. te Antwerpen.
Oleotest N.V. is verzocht een analyse te doen naar de mogelijke aanwezigheid van residuen van licht ontvlambare (vloei)stoffen. Daarbij is hen verzocht of er, gelet op de samenstelling van het matras, sprake kan zijn geweest van broei in dat matras, als gevolg waarvan de brand ontstond.
Uit het door Oleotest N.V. uitgevoerde onderzoek blijkt dat de vulling van het matras de residuen bevat van Aceton en n-Propylacetaat. Aceton en n-Propylacetaat komen samen voor in thinners, verdunners, nagellakverwijderaar, vlekkenverwijderaar enzovoort.
In het beproevingsverslag van Oleotest N.V. is, voor wat betreft de mogelijke biologische oorzaak (broei), beschreven dat schuimrubber op basis van polyurethaan (PUR) tot enkele uren na de productie eventueel aanleiding kan geven tot zelfontbranding. (…) De neiging tot zelfontbranding (broei) verdwijnt echter volledig na enkele uren. Het kan worden uitgesloten dat matrassen, die reeds geruime tijd uit productie zijn, tot zelfontbranding zouden komen.
(…)
4 TACTISCH ONDERZOEK
4.1
Eerste verklaring verzekerde
Op 24 januari 2017 is (…) een bezoek gebracht aan verzekerde. Op basis van hetgeen verzekerde tijdens dit bezoek verklaarde is een schriftelijke verklaring van hem opgenomen. De echtgenote van verzekerde was bij dit gesprek aanwezig en nam deel aan dat gesprek.
Gelet op de relevantie (…), is die verklaring, (…), hieronder integraal opgenomen in dit rapport:(…)
Ik woon vanaf mijn geboorte in Nederland. Ik woon in mijn ouderlijke woning. Deze
woning is destijds door mijn vader gebouwd in 1968/1969. Ik was veehouder en
daarnaast agrariër (akkerbouw en weidebouw). Het vee heb ik eruit gedaan en doe
alleen akkerbouw en weidebouw. Wij hebben twee keer eerder brand gehad, namelijk in 2013 (in de zomer) en met nieuwjaar 2014. Hierna ben ik gestopt met de koeien.
Omtrent het omstandigheden rond de brand in mijn woning op 19 januari 2017 (…)
kan ik als volgt verklaren.
Ik woon samen met mijn echtgenote (…) [echtgenote verzekerde], (…) en onze twee zonen (…) (22 jaar) en (…) (21 jaar), in het pand (…) Deze woning met bijbehorende schuren is mijn eigendom. Wij zijn buiten gemeenschap van goederen gehuwd. Er rust op mijn onroerend goed (woning en schuren met grond) een hypotheek van € 150.000,= bij de RABO bank. Er zijn geen achterstanden in de hypotheekbetalingen. Verder zijn er geen schulden en/of schuldeisers, m.u.v., een lening die ik heb gesloten met mijn oudste zoon van € 9.500,= in verband met een aantal grote rekeningen. Deze lening is ook opgenomen in onze boekhouding. De woning was geschikt voor dubbele bewoning, daar mijn ouders hier ook hebben ingewoond. Wij hebben dan ook twee keukens en twee woonkamers tot onze beschikking.
In onze woning waren twee separate brandmelders aanwezig. Eén in de woonkamer en één op de overloop naast de vlizotrap. Er is geen alarminstallatie aanwezig in onze woning. De afgelopen periode hebben wij geen problemen met elektra gehad. Wel zijn de gas- en elektrameters vorig jaar vernieuwd. Wij hebben wel een lekkage gehad van hemelwater, ter hoogte van het platte dak. Daarnaast is de kap van de woning aan de binnenzijde voorzien van asbestplaten (dakbeschot).
Op deze asbestplaten vormt zich bij regelmaat condens (…) Bij ons in huis wordt niet gerookt. (…) Wij hebben centrale verwarming in de woning maar daarnaast ook een houtkachel die regelmatig wordt gestookt. Hier hebben wij nimmer problemen mee.
Op donderdagmiddag 19 januari 2017 waren ik en mijn vrouw alleen thuis. Onze jongens waren aan het werk. (…) 's Morgens hebben wij nog volk gehad en zijn wij in huis gebleven. Voor de koffie heeft mijn vrouw nog bedden opgemaakt. Na het brood eten hebben wij rond 14.30/15.00 uur koffie gedronken. Ik ben hierna naar buiten gegaan en heb ik werkzaamheden verricht zoals het starten van mijn trekker, brandhout halen en het voeren van de pauwen en duiven. Ook heb ik mijn broer nog proberen te bellen. Op een gegeven moment stopte buurman [de buurman] met zijn auto bij ons en kwam een praatje maken. Hij wilde een kopje koffie komen drinken. Mijn vrouw die [de buurman] zag komen is naar buiten gelopen. Het was die dag redelijk mooi weer. Wel was het koud.
Mijn vrouw hoorde op dat moment een paar knallen van boven komen en zag toen dat er slierten lichte rook vanaf de voorzijde van de woning rond de nok kwam. Op dat moment liep ik van achteren naar voren naar mijn vrouw en [de buurman]. [de buurman] heeft gelijk zijn telefoon gepakt en heeft de brandweer gebeld. Hierna heb ik gelijk de brandblusser uit mijn schuur gepakt en deze aan [de buurman] gegeven. Samen met [de buurman] ben ik naar de eerste verdieping gerend.
Op de overloop was nog niets te zien. Ook de brandmelder was nog in rust. Hierna heeft [de buurman] het luik van de vlizotrap op de overloop geopend en de trap naar beneden getrokken. Ik zag toen rook op de zolder. [de buurman] is de vlizotrap opgegaan met de blusser, maar er was zoveel pikzwarte rook op de zolder dat hij geen vlammen heeft gezien. Hij heeft dus ook niet geblust. Zelf ben ik op de overloop blijven staan. Ik ben samen met [de buurman] naar beneden gegaan. Op dat moment begon de brandmelder op de overloop te piepen. Ik weet niet meer zeker of wij het luik van de vlizotrap open hebben laten staan. Gelijk daarna verscheen de brandweer en stuurde ons naar buiten en heeft de brand geblust. Ook heeft men daarbij van buitenaf een gat in het dakbeschot gemaakt.
Naderhand is mij gebleken dat de brand is ontstaan op de voorste zolder. Op deze zolder is wel elektra aanwezig, namelijk een dubbel stopcontact aan de voorgevel. In dit stopcontact zat een stekker van de buitenverlichting aangesloten. Er zat alleen een lichtpunt recht boven de vlizotrap. Op de voorste zolder lagen wat goederen opgeslagen zoals kratten met antieke wandtegels + wat plastic speelgoed + een oude hanglamp en twee matrassen. Deze twee matrassen lagen daar al zo'n 20 jaar. Volgens mij is de brand in deze matrassen ontstaan. Het is mij een raadsel hoe dit kan. De enige mogelijkheid die ik kan bedenken is vermoedelijke broei in deze matrassen. Ze kunnen in de loop der tijd nat zijn geworden door het condenswater dat zich bij tijd en wijle afzette op de asbestplaten.
De laatste van ons gezin die op de zolder is geweest was onze zoon (…) die voor oud en nieuw de kunststofkerstboom en een lang snoer op de achterste zolder heeft gelegd en daarvoor heeft hij het gevelraampje aan de achterzijde gesloten. Dit bleek open te staan. Er is daarna niemand van ons meer op de zolder geweest.
Wij hebben een grote hond (Duitse dog) die vrij in huis rondloopt. Wij hebben geen last gehad van insluipers. Deze blijven wel buiten als de hond binnen zit. (…)
Het was voor een derde niet mogelijk om ongezien binnen te komen.
Onze jongens kwamen thuis toen de brandweer de brand al had geblust. De brandweer was nog wel aanwezig. (…) Nadat de brandweer de brand geblust was kwam ik er achter dat één zekering (de uiterst rechtse in de meterkast) en de daaronder aanwezige aardlekschakelaar er uit lag.
Wij hebben alleen een flacon wasbenzine in huis; mengsmering in de schuur en spiritus. Op de zolder (achteraan) staat nog een petroleumkachel van mijn schoonvader opgeslagen. Deze staat daar al jaren. Of daar nog petroleum in zit weet ik niet. Wij hebben geen problemen met buren of anderen. De politie is nog wel ter plaatse geweest, maar heeft geen onderzoek verricht. Ook de brandweer heeft geen onderzoek verricht. (…)
4.2
Verklaring buurman
Op 24 januari 2017 is telefonisch gesproken met [de buurman]; de buurman
waarover verzekerde verklaarde. (…) Gelet op de relevantie van de inhoud van die verklaring, is die hieronder integraal opgenomen in dit rapport:
Sinds 2003 ben ik met mijn gezin woonachtig (…)
te Groot Agelo. Onze naaste buren zijn de familie [de verzekerde] ([de verzekerde], zijn vrouw [echtgenote verzekerde] en twee zonen). De heer [de verzekerde] ken ik al vanaf mijn jeugd, daar ik hier verderop ben geboren en getogen. De agrarische woning met schuren van de familie [de verzekerde] bevinden zich ongeveer 350 meter bij ons vandaan.
Op donderdagmiddag 19 januari 2017 kwam ik terug van mijn werk en heb ik samen met mijn jongste zoon wat gedronken. Zoals u wellicht weet is vorig jaar bij de heer [de verzekerde] darmkanker geconstateerd. De behandelingen hebben goed aangeslagen. In het begin ging ik vrijwel dagelijks even bij [de verzekerde] kijken om te horen hoe het hem verging. Nadat [de verzekerde] weer redelijk te pas was heb ik deze bezoekfrequentie terug gedraaid naar ongeveer één keer per week.
Op donderdagmiddag 19 januari 2017 tegen de klok van 16.00 uur heb ik tegen mijn
jongste zoon gezegd dat ik tot aan het eten even ging buurten bij [de verzekerde].
Zonder vooraankondiging ben ik met de auto naar [de verzekerde] zijn woning
gereden en was daar rond 16.00 -16.05 uur.
De auto van [de verzekerde] - een zwarte Opel - stond voor de woning geparkeerd, parallel aan de weg. Ik heb mijn auto het erf opgereden en haaks op de auto van [de verzekerde]
geparkeerd. Toen ik was uitgestapt wilde ik naar binnen gaan via de voordeur. (…)
Toen zag ik [de verzekerde] vanuit de richting van de kapschuur komen lopen. Wij zijn op elkaar toegelopen. Ik heb op dat moment niets bijzonders aan het gedrag van [de verzekerde] gemerkt. Hij vertelde mij toen dat er een vogeltje in de grote schuur naast zijn woning rondvloog en dat hij deze niet eruit kon krijgen. Ik ben toen met [de verzekerde] naar de grote schuur gelopen en zag toen wij binnen kwamen een vogeltje rondvliegen. Ik heb hierop de grote overheaddeur open gezet en even later vloog dit vogeltje naar buiten. Hierna heb ik de overheaddeur gesloten en ben ik samen met [de verzekerde] via de loopdeur naar buiten gegaan.
Ondertussen vertelde [de verzekerde] mij dat zijn auto net terug was uit de garage. Er was een ander - gebruikt - motorblok in gezet. De kosten bedroegen zo'n € 1.000,= aldus [de verzekerde]. Toch nog een behoorlijk bedrag. Wij bleven even bij de auto staan praten. Ik zei [de verzekerde] dat ik wel even onder de motorkap wilde kijken naar deze nieuwe motor. [de verzekerde] zei dat hij de sleutels van de auto even zou pakken vanuit de berging. [de verzekerde] is via de buitendeur van de schuur naar de naastgelegen berging gegaan. Vanuit de kleine woonkamer heb je zicht op dit deel van het erf, tussen de woning en de weg. Kennelijk had [echtgenote verzekerde] - de vrouw van [de verzekerde] - ons zien staan, want zij kwam op dat moment naar buiten via de voordeur.
Na de begroeting vertelde ik haar dat ik even de motor van hun Opel zou bekijken en dat [de verzekerde] de sleutels uit de berging haalde. Ook aan het gedrag van [echtgenote verzekerde] heb ik op dat moment niets bijzonders gemerkt. Gelijk daarop zei [echtgenote verzekerde] dat zij geknetter hoorde. Ik hoorde echter nog niets. Aansluitend aan haar opmerking over het geknetter keek zij omhoog naar het schuine pannendak van de woning. Ik volgde haar blik en zag – vrijwel gelijktijdig met [echtgenote verzekerde] – dat er rookslierten vanonder de pannen boven in de nok van het dak kwamen. Ik had gelijk in de gaten dat er brand op zolder was, maar ik stond perplex daar het voor mijn gevoel niet waar kon zijn, gezien het feit dat deze familie al twee keer eerder brand heeft gehad.
Ook [echtgenote verzekerde] stond perplex. Ik zei dat er brand was en dat de brandweer gebeld moest worden. [echtgenote verzekerde] ging gelijk naar binnen maar kwam kort daarop weer naar buiten met de mededeling dat de vaste telefoonlijn dood was. Achteraf bleek dat de zekering van de groep waarop de router was aangesloten gesprongen was. Onderwijl had ook [de verzekerde] zich bij mij gevoegd en stond ook overdonderd te kijken naar de rookslierten die vanonder de dakpannen kwamen. Ik heb hierop gelijk mijn mobiel gepakt en heb 112 gebeld. (…)
[de verzekerde] is toen gelijk de woning binnen gegaan nadat hij mij op mijn vraag naar een
brandblusser had verteld waar deze zich in de schuur bevond. Ik ben naar de schuur
gerend en heb daar de brandblusser gepakt; hierop naar de woning gerend. Daarna ben ik samen met [de verzekerde] door de kamer, de hal, via de trap naar de overloop op de eerste verdieping gelopen. Daar aangekomen trok [de verzekerde] de vlizotrap naar beneden. Op dat moment was er geen rook op de eerste verdieping. De separate rookmelders in de woning waren nog niet geactiveerd.
Ik ben via de vlizotrap met de brandblusser in de hand naar de zolder gegaan. Toen ik boven kwam zag ik rechts van het trapgat op de voorste zolder pikzwarte zeer dichte rook. Ik heb geen vlammen kunnen zien. Ik heb dan ook niet geblust daar. Ik niet wist waar de brandhaard zich bevond. Ik vond het te gevaarlijk om zonder enig zicht de voorste zolder te betreden. Ik ben de vlizotrap afgelopen en via de naastgelegen slaapkamer het plat dak opgelopen om te kijken of er al een brandweer kwam. (…) Ik was ondertussen weer naar beneden gegaan met [de verzekerde].
Kort daarop kwam de eerste brandweerwagen al het erf op rijden. De brandweer was er supersnel. Naar schatting binnen 6 à 7 minuten. (…) De brandweer heeft de
brandhaard snel kunnen lokaliseren en blussen. Hierdoor is de brand beperkt gebleven tot de voorste zolder. De restanten die op de plaats van de brandhaard door de brandweer zijn aangetroffen zijn door hen naar buiten gebracht en liggen onder het zeildoek naast de woning. Ik ben naderhand nog op de zolder geweest. Het is mij een raadsel hoe deze brand is ontstaan.
Zowel [de verzekerde] als zijn vrouw [echtgenote verzekerde] waren geheel van slag en gedesoriënteerd. We
hebben geluk gehad dat de brand zo snel door [echtgenote verzekerde] werd ontdekt en wij niet binnen zaten te koffiedrinken. Immers dan waren wij niet eerder gewaarschuwd dan op het moment dat de bovenste rookmelder was afgegaan. (…).
5 ONDERZOEK NAMENS VERZEKERDE
Op 27 januari 2017 is door [onderzoeker 2] van Overtoom Brandexpertise telefonisch contact opgenomen met I-TEK B.V. [onderzoeker 2] liet weten dat hij door verzekerde en diens assurantietussenpersoon verzocht was een onderzoek in te stellen naar de oorzaak voor het ontstaan van de brand.
(…)
5.1
Gesprek met [onderzoeker 2]
Op 8 februari 2017 is van [onderzoeker 2] vernomen dat hij zijn technisch onderzoek naar de oorzaak voor het ontstaan van de brand had afgerond. (…) Op 9 februari 2017 is door rapporteurs met [onderzoeker 2] gesproken. Tijdens dit gesprek liet hij (…) weten:
• Hij heeft bij zijn technisch onderzoek het restant aangetroffen van een speelgoed treintje dat werkte op D cell batterijen.
(…)
• Volgens hem is de onderhavige brand ontstaan als gevolg van een chemische reactie in die batterijen of in één van die batterijen.
• Die brand had zich vervolgens uitgebreid naar de matrassen, als gevolg waarvan de bewuste, voornoemde mate van aantasting aan de matrassen zou zijn ontstaan.
(…)
[onderzoeker 2] heeft foto's aan rapporteurs toegezonden van het restant van het bewuste treintje met daarin de restanten van de bijbehorende D cell batterijen. (…)
5.2
Batterijen
Gelet op de uitkomsten van het technisch onderzoek van [onderzoeker 2], (…), is onderzoek verricht op het internet, waarbij diverse technische rapporten van studies zijn geraadpleegd.
Op het internet is geen informatie verkregen waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de onderhavige brand zou zijn ontstaan als gevolg van een chemische reactie in dergelijke D cell batterijen.
In het verlengde van het bovengenoemde onderzoek op het internet is gesproken met meerdere gerenommeerde en ervaren technisch (brand)-onderzoekers en een elektrotechnisch deskundige. Geen van hen was bekend met het fenomeen dat een chemische reactie in dergelijke D cell batterijen brand zou kunnen veroorzaken.
Los van bovenstaande leerde een bestudering van deze foto's (…) dat de mate en wijze van aantasting van het kunststof van dit treintje wijst op een brand die niet hierin zijn oorsprong vond. Immers, het direct daarnaast gelegen kunststof speelgoed in casu, een trein-railtje en een belletje dat kennelijk bij het treintje zelf behoorde, zijn niet of nagenoeg niet aangetast door vuur. Daarbij ligt het in de lijn der verwachting dat indien de brand zou zijn ontstaan door een chemische reactie in één van die batterijen, zich hierover geen versmolten en door vuur aangetast kunststof bevindt. Een en ander nog los van de mate van verbranding van de matrassen en de hoeveelheid materiaal van die matrassen die volledig is weggebrand.
5.3
Aantreffen licht ontvlambare vloeistof
Door rapporteurs is telefonisch gesproken met een chemisch deskundige. Deze
chemisch deskundige liet weten dat een thinner, die in het verre verleden op enigerlei wijze in/op een matras terecht was gekomen, na jaren volledig is vervluchtigd en niet meer zal worden aangetroffen.
(…)
8 RESUMÉ
Aan de hand van het hierboven omschreven onderzoek is het navolgende vastgesteld:
• De brand op de zolder van de woning is ontstaan op of in de directe nabijheid van matrassen die op die zolder lagen.
• Een natuurkundige, chemische, biologische en/of (elektro)technische oorzaak voor het ontstaan van de brand is uitgesloten.
• In één van de matrassen zijn de residuen van een licht ontvlambare vloeistof aangetroffen, namelijk producten die samen voorkomen in thinners, verdunners, nagellakverwijderaar, vlekkenverwijderaar, enzovoort.
• De brand op de zolder is ontdekt in het bijzijn van de buurman, [de buurman], terwijl die onaangekondigd bij verzekerden op bezoek kwam.
• Voorafgaand aan de ontdekking van de brand waren verzekerde en diens echtgenote als enigen aanwezig bij en/of in de woning.
• De bewuste matrassen die op de zolder lagen, waarop of in de directe nabijheid waarvan de brand ontstond, waren aldaar reeds ruim 20 jaar aanwezig.
• Volgens verzekerden waren er op de zolder geen licht ontvlambare (vloei)stoffen aanwezig.
• De zoon van verzekerde is vóór oud en nieuw als laatste van het gezin op de zolder geweest om een kerstboompje en een lang snoer op de zolder neer te leggen en het gevelraampje aan de achterzijde van de zolder te sluiten.
9 CONCLUSIE
Op grond van het hierboven omschreven onderzoek is het navolgende geconcludeerd:
• De brand op de zolder van de woning op het risicoadres is ontstaan als gevolg van
het opzettelijk bijbrengen en achterlaten van open vuur, waarbij gebruik is gemaakt
van een licht ontvlambare vloeistof als brandversnellend middel.
• Verzekerde en/of zijn echtgenoot lijken negatief betrokken te zijn bij het ontstaan
van de onderhavige brand, daar zij, blijkens hun eigen verklaring, voorafgaand aan
de ontdekking van de brand, als enigen aanwezig waren bij en/of in de woning."
2.7
Bij brief van 20 februari 2017 schreef Aegon aan [de verzekerde] dat de door hem gemelde brandschade van 19 januari 2017 niet door haar zou worden vergoed op basis van de verzekering. Aegon schreef onder meer:
"(…) Zoals bekend hebben n.a.v. uw schademelding Onafhankelijk Onderzoeksburau I-tek ingeschakeld om een onderzoek in te laten stellen naar de oorzaak en de omstandigheden waaronder de brand plaatsvond. Wij beschikken inmiddels over de onderzoeksresultaten, zodat wij u nu ons definitieve standpunt aan u kunnen mededelen.
(…)
Conclusie
Op grond van (…) het plaatsgevonden onderzoek wordt de volgende conclusie getrokken.
De brand op de zolder is ontstaan als gevolg van het opzettelijk bijbrengen en achterlaten van open vuur, waarbij gebruik is gemaakt van een licht ontvlambare vloeistof als brandversnellend middel.
Aangezien u en uw echtgenote als enigen aanwezig waren bij en/of in de woning voorafgaand aan de ontdekking van de brand in de woning, kan het niet anders zijn dat u en/of uw echtgenote negatief betrokken zijn bij het ontstaan van deze brand. Dit is dan ook de reden dat wij de door u geclaimde schade afwijzen.
Beëindiging verzekering(en)
Gezien het bovenstaande zal de Woon- & Vrijetijdpakket Verzekering met onmiddellijke ingang worden beëindigd. Daarnaast wordt de autoverzekering, gesloten onder polisnummer (…), zo spoedig mogelijk beëindigd zoals omschreven in de van toepassing zijnde polisvoorwaarden. (…)
Terugvordering gemaakt onderzoekskosten
Door uw onrechtmatig handelen hebben wij (onderzoeks)kosten gemaakt om de ware toedracht tot de omstandigheden waaronder de brand heeft plaatsgevonden vast te stellen. Deze kosten worden begroot op € 8.385,30 volgens de hierbij gevoegde factuur. Dit bedrag dient door u uiterlijk 4 weken na dagtekening van deze brief aan ons te worden betaald (…)"
Opname van persoonsgegevens in waarschuwingssystemen
Opname in Incidentenregister Veiligheidszaken
Het hiervoor omschreven incident en uw (persoons)gegevens hebben wij opgenomen in ons incidentenregister. (…)
Opname in het Externe Verwijzingsregister
Wij hebben uw persoonsgegevens tevens opgenomen in het Extern Verwijzingsregister. Financiële instellingen in Nederland kunnen toetsen of u hierin voorkomt. (…)"
2.8
Op 20 maart 2017 heeft [onderzoeker 2], de door [de verzekerde] ingeschakelde deskundige, een viertal monsters afgenomen van het matras waarvan [onderzoeker 1] en [naam 1] eerder een monster hadden afgenomen, van welk monster door Oleotest was vastgesteld dat het residuen bevat van Aceton en n-Propylacetaat, die samen voorkomen in thinners, verdunners, nagellakverwijderaar, vlekkenverwijderaar enzovoort. [onderzoeker 2] heeft deze monsters bewerkt, in die zin dat twee monsters deels (in een verschillende mate) werden verbrand, één monster werd besprenkeld met thinner en vervolgens deels verbrand, en één monster werd blanco gehouden. [onderzoeker 2] heeft de monsters ook aan Oleotest gestuurd met als onderzoeksvraag: "Welke ontvlambare vloeistoffen kunnen middels gaschromatografie (GC) in het brandmonster worden aangetoond?"
2.9
In zijn op 29 mei 2017 gedateerd rapport schrijft [onderzoeker 2], voor zover hier relevant:

"11 Vaststellen plaats van ontstaan van de brand

(…)
Inbrandingen in de eiken vloerdelen op de zolder bevonden zich op een afstand van ongeveer 4 meter van de opgang van de vlizotrap. De grootste en laagste mate van verbranding bevond zich ter hoogte van de plaats waar kennelijk een plastic zak met speelgoed, zoals een spoorbaan en een treintje, opgeslagen lagen. De mate van inbranding in de vloerdelen wordt in belangrijke mate bepaald door de wijze waarop materalen kunnen verbranden en zijn gepositioneerd voor het ontstaan van de brand. De exacte positie van de plastic zak met speelgoed kan niet anders worden bepaald dan dat deze op een gegeven moment in contact met het vloerhout is gekomen. Bij het verbranden van de plastic zak zal de positie van het speelgoed kunnen verplaatsen dan wel van positie veranderen. De matrassen hebben een
aanzienlijk hoger brandvermogen dan het speelgoed in de plastic zak, hetgeen betekent dat deze sneller en met een hogere mate van warmteafgifte zullen verbranden. Gelet op de stapeling van de matrassen zullen deze voor een toename van warmteafgifte hebben gezorgd, waardoor de asbestplaten door een toenemende mate van warmte dan wel door direct vlamcontact zijn gesprongen, hetgeen door mevrouw [de verzekerde] in eerste aanleg werd opgemerkt. De brand werd omstreeks 16.13 uur ontdekt en omstreeks 16.20 uur was de brandweer ter plaatse om vervolgens de brand te blussen. De mate van branduitbreiding komt overeen met mate waarin de korte zijde van de matrassen is verbrand. De mate van
inbranding in de vloerdelen zal hoogstwaarschijnlijk meer tijd vergen.
Op basis van vorenstaande is het zeer waarschijnlijk dat het ontstaansgebied is gesitueerd ter hoogte van de plastic zak met speelgoed.
12 Analyse oorzaak
(...)
Uit het onderzoek zijn geen aanwijzingen verkregen dat de schade het gevolg is van het 'opzettelijk’ bijbrengen en/of achterlaten van vuur. (...). Het brandverloop in samenhang met het bijbrengen van een ontvlambare vloeistof, zoals gesuggereerd thinner, geeft een dermate snelle branduitbreiding die in zeer korte tijd zal hebben geleid tot het hoorbaar vernield raken van het met asbestplaten afgewerkt dakbeschot. Indien daar al sprake van zou zijn geweest, zou een dermate snelle branduitbreiding en hitte-inwerking op het dakbeschot plaatsvinden zodat het niet aannemelijk is dat in het geval van bijvoorbeeld brandstichting door
mevrouw [de verzekerde], zij op een rustige manier van de zolder zou komen, de vlizotrap
af te sluiten, de huishoudtrap in te klappen en deze vervolgens mee naar beneden te
nemen en op te bergen in de bijkeuken om vervolgens zonder enige inspanningsverschijnselen en enige emotie rustig buiten de buurman aan te
spreken.
Buiten de aanwezige batterijen en de daarmee verbonden elektrische bedrading en
componenten werd geen verklaarbare oorzaak voor het ontstaan van de brand aangetroffen.
Op basis van de verkregen informatie en analyse van de aangetroffen brandsporen is het zeer aannemelijk dat de oorzaak voor het ontstaan van de brand is gelegen in het ontstaan van een (elektro)technisch/chemische onvolkomenheid in relatie tot de aanwezige ernstig aangetaste twee D-cell batterijen. (...)
14 Aanvullend onderzoek brandmonster
14.1
Vraagstelling
Na bestudering van de uitslag van de brandmonster analyse door het Laboratorium Oleotest te Antwerpen zoals vermeld in de rapportage Itek beproevingsverslag (…) is nader onderzoek ingesteld.
Aan Oleotest werd volgens het beproevingsverslag onder andere verzocht het veiliggestelde brandmonster voorzien van anti-fraudezegel: (...) te onderzoeken op de aanwezigheid van ontvlambare vloeistoffen.
De vraagstelling is suggestief. Men vraagt feitelijk aan een laboratorium de aanwezigheid van ontvlambare vloeistoffen te bevestigen zonder te vragen of betreffende stoffen ook producteigen stoffen kunnen zijn. In dit kader is het opmerkelijk dat hoewel voldoende materiaal aanwezig was, door Itek geen referentie/blanco monster werd veiliggesteld en aangeboden aan het laboratorium.
14.2
Onderzoeksmethodiek en uitslag
De analyse werd volgens Oleotest onder andere uitgevoerd conform de richtlijnen beschreven in de ASTM E1618 "Standard Test Method for Ignitable Liquid Residues in Extracts from Fire Debris Samples by Gas Chromatography-Mass Spectrometry"
In de uitslag rapporteert Oleotest bevestigend op de vraagstelling en beschrijft dat de aangetroffen stoffen zoals Aceton en n-Propylacetaat samen voorkomen in thinners, verdunners, nagellakverwijderaar, vlekkenverwijderaar, enzovoort.
Het feit dat Oleotest met 'enzovoort' eindigt, vormt voor Itek kennelijk geen reden om navraag te doen of de vastgestelde producten ook mogelijke residuen vanuit het product kunnen zijn.(…)
De opsomming van de aanwezigheid van verschillende mogelijke soorten ontvlambare vloeistoffen zegt dan ook niets over de mate van zekerheid waarmee de familie [de verzekerde] in tactische zin wordt voorgehouden dat thinner op het matras is bijgebracht. (…)
14.4
Reconstructie
Om de juistheid van deze classificatie vast te stellen en mogelijke misinterpretatie van de brandmonsteranalyse uit te kunnen sluiten, is besloten van hetzelfde matras die in de schuur van de heer [de verzekerde] is opgeslagen brandmonsters voor te bereiden en veilig te stellen en voor onderzoek aan te bieden aan Oleotest. Op 20 maart 2017 heeft ondergetekende na het uitvoeren van een nulmeting met een gasdetector (miniRay) enkele stukken uit hetzelfde matras als waaruit door Itek een brandmonster was genomen, gesneden en voorbereid voor onderzoek. Het door Itek veiliggestelde brandmonster betrof een deel van het matras dat deels was verbrand. Om tot een gedegen vergelijkende analyse te komen, werd besloten twee brandmonsters deels te verbranden, één brandmonster te besprenkelen met thinner en één blanco brandmonster te bemonsteren. Na het branden van de verschillende brandmonsters werden met een gasdetctor (miniRay) metingen verricht. (…)
Brandmonster (1)
Een stuk matras van ongeveer 10 x 10 x 10 werd met de vlam van een gasaansteker tot ontbranding gebracht. De brand werd na enige tijd geblust met schoon leidingwater. Na de blussing werd met de detector variërende waarde gemeten van ongeveer 12 – 15 PPM. (…)
Brandmonster (2)
Een stuk matras van ongeveer 10 x 10 x 10 werd besprenkeld met thinner (Gamma) en vervolgens met de vlam van een gasaansteker tot ontbranding gebracht. Opgemerkt wordt dat de verbranding van het met thinner besprenkelde deel veel sneller en met hogere vlammen verbrandde. De brand werd na enige tijd geblust met schoon leidingwater. Na de blussing werd met de detector variërende waarde gemeten oplopend tot 5000 PPM. (…)
Brandmonster (3)
Een stuk matras van ongeveer 10 x 10 x 10 werd veiliggesteld als brandmonster 3 en verzegeld (…)
Brandmonster (4)
Een stuk matras van ongeveer 10 x 10 x 10 werd met de vlam van een gasaansteker tot ontbranding gebracht. Opgemerkt wordt dat deze aanvullende test werd uitgevoerd om mogelijke verschillen te kunnen aantonen als gevolg van de mate van verbranding. De brand werd na enige tijd (de mate van verbranding 4 was groter dan het geval was met brandmonster 1) geblust met schoon leidingwater. Na de blussing werd met de detector variërende waarde gemeten variërend tussen 15 en 28 PPM. (…)
14.5
Uitslag reconstructie
Door Oleotest werden de brandmonsters conform de referenties van de ASTM E1618 - Standard Test Method for Ignitable Liquid Residues in Extracts from Fire Debris Samples by Gas Chromatography – Mass Spectrometry onderzocht en Oleotest kwam tot de volgende uitslag:
Monster
Aanwezigheid van:
Klasse
Subklasse
Triviale omschrijving (voorbeelden)
Nr. 1
Oplosmiddelen
Licht
(Alifatische ketonen)
Aceton
(zie opmerking)
Nr. 2
Oplosmiddelen
Licht/Medium
(Alifatische ketonen + Alcoholen + Aromaten)
Thinner (Cellulosethinner)(voornamelijk op basis van Ethylacetaat, Aceton, Butanol en Xylenen)
Nr. 3
-
-
-
nr. 4
Oplosmiddelen
Licht/Medium
(Alifatische ketonen + Alcoholen + Aromaten)
Thinner (Cellulosethinner)(voornamelijk op basis van Ethylacetaat, Aceton, Butanol en Xylenen)
Als noot wordt opgemerkt:
Mogelijk bevat Monster Nr. 1 hetzelfde oplosmiddel als Monster nr. 2 en nr. 4. De hoeveelheid in monster nr. 1 is echter zeer beperkt, waardoor niet alle componenten detecteerbaar zijn.
14.6
Conclusie na reconstructie
Op basis van het door Overtoom Brand Expertise aangeleverde referentiemateriaal waaronder een blanco referentiemonster en de uitslag na analyse van deze referentie-brandmonsters moet worden vastgesteld dat uitsluitend brandmonster 2 overeenkomstig aan het gecontroleerd toegevoegde product is geanalyseerd.
De brandmonsters 1 en 4 zijn niet met toegevoegde ontvlambare vloeistoffen geleverd hetgeen impliceert dat moet worden vastgesteld dat pyrolyse producten ten onrechte zijn geïnterpreteerd als residuen van ontvlambare vloeibare vloeistoffen zoals aanwezig in aceton en thinner. In de noot wordt daarbij nog opgemerkt dat brandmonster 1 ook thinner zou kunnen zijn. Bij de analyse van de 4 referentie-brandmonsters werd kennelijk geen visueel en olfactorisch onderzoek ingesteld. Althans in de rapportage is daar geen beschrijving van gegeven. Ten tijde van de analyse van het brandmonster van Itek werd dit onderzoek kennelijk wel uitgevoerd, waarbij door Oleotest wordt opgemerkt dat daaraan een overheersende brandgeur werd vastgesteld. (…)
14.8
Conclusie brandmonsteranalyse
Op basis van de onderlinge vergelijking wordt vastgesteld dat het brandmonster veiliggesteld door Itek niet anders kan worden geïnterpreteerd als een op thinner gelijkend product. De analyse betreft een samenspel van pyrolyseproducten dat is vrijgekomen na verbanding van de matras. Bij de meting door Itek op de matras werd een verhoging variërend tussen 12 en 15 ppm gemeten. Een soortgelijke geringe meting werd eveneens bij de meting na verbranding van de referentie-proefstukken gemeten die niet waren besprenkeld met thinner. Het met thinner besprenkelde proefstuk gaf na verbranding een waarde van 5000 PPM. Tevens werd aan het brandmonster genomen door Itek, slechts een overheersende brandgeur geroken, terwijl aan het brandmonster 2 dat was besprenkeld met thinner een overheersende thinnergeur werd waargenomen. (...)
16 Samenvatting
(…) In het belang van de heer [de verzekerde] werd met de onderzoekers van Itek contact
opgenomen en werden onderzoeksresultaten uitgewisseld. Tijdens deze informatie-uitwisseling werd duidelijk dat bepaalde zaken niet waren onderzocht dan wel op voorhand als oorzaak waren uitgesloten. (...). Op basis van de bevindingen van het door ondergetekende ingestelde onderzoek worden de volgende zaken vastgesteld:
• Binnen het ontstaansgebied bevinden zich twee batterijen in een speelgoedtreintje die door brand ernstig zijn beschadigd.
• De batterijen in het verbrande speelgoed tonen inwendig in vergelijking met ongeveer even oude batterijen die onder gelijke klimatologische omstandigheden op de zolder hebben gelegen, aan dat deze zijn aangetast.
• In eveneens langdurig op zolder opgeborgen batterijen nog stroom werd gemeten.
• De restanten van het verbrande speelgoed centraal ter hoogte van de grootste mate van inbranding van de vloerdelen hebben gelegen ten tijde van de brand.
• (…)
• Door Itek niet wordt gesproken over de aantasting van de aangetroffen batterijen in het verbrandde speelgoed.
• Door Itek geen onderzoek werd gedaan naar de aanwezigheid van reststroom in batterijen.
• Door diverse internationale officiële instanties onderzoek is gedaan naar het ontstaan van brand als gevolg van batterijen.
• (…)
• Wereldwijd incidenten met batterijen zijn gerapporteerd waaronder batterijen die waren geplaatst in speelgoed terwijl dit niet werd gebruikt.
• Incidenten bij de batterij zijn gemeld tijdens het gebruik, tijdens opslag en tijdens het opladen van de batterijen
• Anders dan door Itek wordt gesteld er wel degelijk onderzoek is gedaan naar D-cell batterijen zoals vermeld in het boek Battery Hazards and Accident Prevention.
• (…)
• Op basis van de bestudeerde informatie moet worden vastgesteld dat op verschillende manieren als gevolg van een (elektro)technische /chemische onvolkomenheid warmte kan ontstaan in en rond een batterij en als ontstekingsbron een brand kan initiëren.
• Door Itek geen referentie-brandmonster werd veiliggesteld.
• Onduidelijk is wanneer het door Itek op de schadelocatie veiliggestelde brandmonster met een anti-fraude zegel is verzegeld.
• Aan het laboratorium Oleotest uitsluitend werd verzocht het brandmonster op de aanwezigheid van ontvlambare vloeistoffen te onderzoeken zonder te vragen of betreffende stoffen ook producteigen stoffen kunnen zijn.
• Door Itek aan Oleotest niet wordt nagevraagd of vaste stof producten na verbranding ook mogelijke residuen in de samenstelling van Aceton en n-Propylacetaat kunnen vrijgeven.
• (…)
17 Conclusie
Gelet op de resultaten van het technisch onderzoek en de ingewonnen informatie wordt gesteld dat het ontstaansgebied van deze brand is gelegen ter hoogte van het op de zolder opgeslagen speelgoed voorzien van twee D-cell batterijen. Er geen aanwijzingen zijn verkregen dat deze brand het gevolg is van het 'opzettelijk' bijbrengen en of achterlaten van vuur. De verkregen informatie uit research en analyse van de aangetroffen brandsporen maken het waarschijnlijk dat de oorzaak voor het ontstaan van de brand is gelegen in het ontstaan van een (elektro)technisch / chemische onvolkomenheid in relatie tot de aanwezige ernstige aangetaste twee D-cell batterijen."
2.1
Na ontvangst van het rapport van [onderzoeker 2] heeft I-Tek de heer ir. [onderzoeker 3],
werkzaam bij "Hagens Consult, Chemisch technologisch onderzoek en advies, Schadeonderzoek en schade-expertise" (verder: [onderzoeker 3]) verzocht zijn visie op dat rapport te geven. Op 7 juli 2017 laat [onderzoeker 3] aan I-Tek weten dat hij de conclusie van [onderzoeker 2] verwerpt dat batterijen een rol kunnen hebben gespeeld bij het ontstaan van de brand. Zijn conclusie luidt:
"- onderzoeker [onderzoeker 2] heeft een uitgebreide literatuurstudie uitgevoerd naar de gevaren en brandrisico's welke zijn verbonden aan het gebruik van batterijen;
- in zijn onderzoek heeft hij studies aangehaald die in veel gevallen en soms volledig betrekking hadden op andere typen batterijen dan waarop zijn onderzoek feitelijk was gericht. Hij had er beter aan gedaan zich te beperken tot publicatie en studies welke uitsluitend betrekking hebben op primaire batterijen Hiervan zijn er na enig zoeken zeker een aantal te vinden;
- onderzoeker [onderzoeker 2] claimt zich bij de uitvoering van zijn onderzoek te baseren op de werkwijzen zoals aangegeven in NFPA 921. In zijn overwegingen onder hoofdstuk 13 en de daaruit voortvloeiende gevolgtrekkingen laat hij meermaals de voorgeschreven terugkoppeling naar en toetsing aan de feiten achterwege;
- toetsing van de omstandigheden waaronder 1,5 V-batterijen aanleiding kunnen zijn van het ontstaan van een brand, aan de omstandigheden, zoals deze heersten in de periode tot aan het ontstaan van de brand, leidt tot verwerping van de hypothese dat bedoelde batterijen daarbij een rol hebben gespeeld. Naar mijn oordeel is onderzoeker [onderzoeker 2] dan ook niet geslaagd in zijn bewijsvoering dienaangaande."
2.11
In een op 21 december 2017 gedateerd "Technisch Advies" reageert Oleotest op het
op 28 juni 2017 ontvangen verzoek van [onderzoeker 1] om zich te buigen over het door [onderzoeker 2]
gestelde in hoofdstuk 14 van zijn rapport en op de interpretatie van de analyseresultaten van het door [onderzoeker 1] genomen monster en van de door [onderzoeker 2] gestuurde proefmonsters. Oleotest schrijft aan I-Tek en [onderzoeker 2], voor zover hier relevant:

"Bespreking van het verslag OBEG - [onderzoeker 2] van 29-05-2017

Als voorafgaande opmerking wens ik te stellen dat ik het betreur dat de discussie met betrekking tot de interpretatie van de analyseresultaten niet van meet af aan op een transparante en directe wijze gevoerd is geweest. Temeer dat zowel [onderzoeker 2] als de heer [onderzoeker 1], die beiden regelmatig beroep doen op onze diensten, goed weten dat ons laboratorium steeds open staat voor opbouwend wetenschappelijk overleg.
Een dergelijke meer pragmatische aanpak had veel tijd en kosten kunnen besparen.
(…)
Paragraaf 14.1
Ik wil meteen aangeven dat ik mij zal beperken tot het strikt wetenschappelijke en niet zal reageren op semantische opmerkingen in de aard van “De vraagstelling is suggestief." Dergelijke opmerkingen brengen weinig bij en leiden enkel maar de aandacht af van de hoofdzaak.
De opmerking m.b.t. het niet aanbieden van een referentiemonster is terecht. Niettegenstaande is het polyether matrasvullingsmateriaal ons uit ervaring welbekend en weten wij welke mogelijke pyrolyseproducten kunnen worden gevormd.
Paragraaf 14.2
De vermelding “enz. - enzovoort" wordt vanuit het “voorzorgsprincipe" gebruikt omdat de lijst van opgegeven producten nooit volledig kan zijn. Indien een aantal producten zou worden vermeld, zonder voorbehoud op eventueel nog bijkomende producten, en in praktijk zou blijken dat er misschien ergens nog een product bestaat waarin dergelijke combinatie voorkomt, dan zou die wijze van formulering op haar beurt aanleiding geven tot discussie.
Indien beide producten samen door pyrolyse zouden kunnen worden gevormd dat zou dit vanzelfsprekend worden vermeld.
Verder wens ik duidelijk te stellen dat op basis van de analyseresultaten Oleotest enkel maar een interpretatie doet naar de aan- of afwezigheid van residuen van ontvlambare vloeistoffen en de identificatie ervan. Nooit wordt door Oleotest een verband gelegd met de toedracht van de zaak.
(…)
Paragraaf 14.4
Bij de proefomstandigheden wordt niet beschreven welk maatregelen werden genomen om contaminatie tussen de verschillende monster tegen te gaan.
Deze opmerking is niet onbelangrijk omdat uit een grondige interpretatie van de gaschromatogrammenmet 100% zekerheidblijkt dat monster nr. 4 resten van dezelfde Thinner bevat die werd aangewend bij brandproef 2 (monster nr. 2).
Hier kan geen enkele discussie over bestaan.
Ik argumenteer dit aan de hand van onderstaande geëxtraheerde ionchromatogrammen:
(…)
De overeenkomst is duidelijk en onweerlegbaar. Het enige verschil is de intensiteit (~concentratie) die veel groter is bij monster 2 dan bij monster 4. Hoe de Thinner in monster 4 terecht is gekomen (zeer zeker niet bij ons in het laboratorium) laten wij in het midden. Kruiscontaminatie is een mogelijkheid. Men mag niet vergeten dat de hedendaagse analysetechnieken bijzonder gevoelig zijn en de minste aanwezigheid kunnen meten.Hieruit volgt dat de conclusie vermeld in het verslag 17-1062-01.04_01 voor monster 4 wel degelijk correct is.
Polyether matrasvulling kan door pyrolyse inderdaad aanleiding geven tot de vorming van Aceton. (…) N-Propylacetaat staat echter niet bekend als pyrolyseproduct van polyether. Dit product wordt dan ook niet aangetoond in de proefmonsters bezorgd door [onderzoeker 2] maar was duidelijk wel aanwezig in het monster aangeboden door de heer [onderzoeker 1].
Bij nadere chromatogramstudie blijken tevens bijkomend in het monster “[onderzoeker 1]' de producten 1-Propanol (prominent), Ethanol (in mindere mate) en Ethylacetaat (in mindere mate) aanwezig te zijn. Deze zijn afwezig in monster “Nr 1-[onderzoeker 2]". 1-Propanol en Ethylacetaat komen net als Propylacetaat voor in bepaalde thinner-formulaties.
(…)
Geen van de vier producten aangeduid bij het chromatogram "[onderzoeker 1]" komt voor op het chromatogram "Nr. 1 –[onderzoeker 2]".
De afwezigheid van deze producten kan niet worden verklaard door variërende brandomstandigheden (tijd, temperatuur, ventilatie…).
Op basis van decombinatievan Aceton en n-Propylacetaat werd aanvankelijk besloten tot de aanwezigheid van resten van een thinner. Thans wordt door de bijkomende aanwezigheid van n-Propanol en Ethylacetaat dit besluit nog versterkt.
Besluit
De uitgediepte studie van de verschillende chromatogrammen die in deze zaak voorliggen heeft de aanvankelijk geformuleerde besluiten bevestigd en wat betreft het monster aangeboden door de heer [onderzoeker 1] zelfs nog versterkt."
2.12
In een op 2 februari 2018 gedateerd rapport reageert [onderzoeker 2] op het rapport van
Oleotest en dat van [onderzoeker 3]. [onderzoeker 2] herziet in de conclusie zijn standpunt niet ten aanzien van het ontstaansgebied van de brand ter hoogte van het opgeslagen speelgoed voorzien van twee D-cell batterijen. Hij schrijft:

"2 Rapport Oleotest

(…)
Oleotest bevestigt dat door Itek geen blanco /referentiemonster veiliggesteld werd, waardoor Oleotest niet in de gelegenheid werd gesteld een vergelijkend onderzoek in te stellen. Er wordt door Oleotest opgemerkt dat niettegenstaande het polyether matrasvulling uit ervaring bekend is en weet welke mogelijke pyrolyse producten kunnen worden gevormd.
Uit de opmerking wordt opgemaakt dat in de analyse kennelijk uitsluitend is gekeken naar producten die voortkomen bij de verbranding van de betreffende matras. Dit is echter kort door de bocht. Bij de verbranding waren veel meer producten betrokken, zoals daar waren hout van de vloer, kunststof speelgoed verpakt in een plastic zak en verschillende soorten matrassen die op elkaar waren gestapeld. Daarnaast dient
rekenschap te worden gehouden met het onbekende gegeven dat mogelijk niet meer kon worden aangetroffen omdat het geheel verbrand was. Bij de verbranding zullen de pyrolyse producten zich vermengen en zullen materialen contamineren. Vervolgens zijn de brandrestanten geblust met water en verplaatst van de zolder naar buiten. Ook als gevolg van de blussing en het verplaatsen zal het bewuste matras, waar het brandmonster van werd genomen, verder zijn gecontamineerd.
Door Oleotest wordt terecht aangegeven dat zij enkel een interpretatie doet naar de aan- of afwezigheid van residuen van ontvlambare vloeistoffen en de identificatie daarvan. De opmerking maakt duidelijk dat het bij de analyse van verbrande producten veelal gaat om onvolledige profielen. (…)
Met interesse wordt kennisgenomen van de opmerking dat de (…) veiliggestelde brandmonsters 2 en 4 kennelijk zijn gecontamineerd. De proeven werden op een afzonderlijke houten ondergrond uitgevoerd en conform de forensische norm 100.04: Veiligstellen van monsters voor chemisch brandonderzoek zorgvuldig bemonsterd. De proefbrandmonsters 2 en 4 werden op een verschillende houten ondergrond verbrand en zijn afzonderlijk veiliggesteld. Van contaminatie van onze zijde kan ons inzien geen sprake zijn geweest. Bij het veiligstellen van de proefbrandmonsters waren drie getuigen aanwezig. Tussen de testen 2 en 4 werd proefbrandmonster 3 veiliggesteld waarin geen sporen van thinner werden aangetroffen. De proefbrandmonsters 2 en 4 werden niet bij elkaar verpakt, waardoor van kruiscontaminatie tijdens transport geen sprake kan zijn geweest. (…)
Ten aanzien van het brandmonster Itek wordt door Oleotest aangegeven dat in tegenstelling tot het proefbrandmonster no. 1 (…), Ethanol (in mindere mate ) en Ethylacetaat (in mindere mate) aanwezig te zijn. Deze zijn afwezig in monster "Nr. 1 - [onderzoeker 2]". 1 - Propanol en Ethylacetaat komen net als Propylacetaat voor in bepaalde thinner - formulaties. Op basis van de combinatie van Aceton en n-Propylacetaat werd aanvankelijk besloten tot de aanwezigheid van resten van een thinner. Thans wordt door Oleotest de bijkomende aanwezigheid van n-Propanol en Ethylacetaat dit besluit nog versterkt.
Dat Oleotest beschrijft dat op basis van het aantreffen van de aanwezigheid van n-Propanol en Ethylacetaat haar besluit wordt versterkt, geeft eens en te meer aan dat sprake is van een sterk gedevalueerd profiel waarvan op basis een met aan zekerheid grenzende analyse van een eenduidig product (Thinner) wordt gesuggereerd.
De stoffen n-Propanol en Ethylacetaat betreffen echter ook producten die voorkomen in plastics, hetgeen door Oleotest onvermeld blijft. Zoals vermeld, was plastic betrokken bij het verbrandingsproces in de directe nabijheid van het matras waarvan het brandmonster werd genomen door Itek. De brandproefmonsters werden genomen aan de uiterste zijde van het matras die niet in contact kwam met de pyrolyseproducten van de aanwezige verbrandende materialen.
Samenvattend wordt gesteld dat vergeefs wordt getracht de aanwezigheid van thinner in het onvolledige gaschromatografische profiel te bevestigen en dat onterecht de aanwezigheid van aceton/thinner in het proefmonster werd geanalyseerd. Het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat thinner in het door Itek
veiliggestelde brandmonster aanwezig is.
3 Rapport Hagen Consult
(…)
Ten aanzien van de research batterijen wordt door [onderzoeker 3] aangegeven dat (…) een internetfilmpje en publicaties over verschillende soorten batterijen worden aangehaald, terwijl het in deze zaak primair handelt om niet herlaadbare alkaline batterijen, celtype D. Ondanks dat aan de batterijen niet meer kan
worden vastgesteld of het daadwerkelijk alkaline batterijen betreffen, is dit kennelijk voor [onderzoeker 3] al duidelijk.
Waarop deze vaststelling berust en dat het geen oplaadbare batterijen zijn, wordt niet toegelicht.
(…)
Door [onderzoeker 3] wordt ten onrechte aangegeven dat een Thermal Runaway zich uitsluitend kan voordoen in Lithium batterijen. Op welke literatuur [onderzoeker 3] zich baseert is onduidelijk. In de SP Technical Research Institute of Sweden rapportage wordt duidelijk omschreven dat Thermal runaway zich kan voordoen in loodzuur
batterijen, nikkel-cadmium batterijen, nikkel-metaalhydride batterijen, alkaline en nikkel-ijzer batterijen alsmede in alle soorten lithium batterijen.
Ten aanzien van het document “Battery Hazards and Accident Prevention" wordt ondanks alle nuttige en terzake dienende beschreven informatie door Hagen feitelijk maar één passage van belang geacht. Volgens [onderzoeker 3] is het belangrijk om op te merken dat de beschreven incidenten zich voordeden in de gebruiksfase en niet in een rustfase na een stilstandsperiode van meerdere jaren. Wat [onderzoeker 3] beoogt te presenteren, wordt niet begrepen. De tekst in het boek beschrijft (vertaald):“Het
merendeelvan de gerapporteerd ongevallen als gevolg van oververhitting vond plaats bij primaire batterijen in speelgoed. Hoewel de rapporten onduidelijk
waren over de oorzaken van oververhitting, blijkt dat defecte schakelingen de dominante oorzaak van de ongevallen waren.
Veel van de oververhittingszaken betroffen ook batterijlekkage."
Door de vetmarkering wordt het ongelijk van [onderzoeker 3] aangetoond en wordt het ontstaan van oververhitting als gevolg van batterijlekkage benadrukt.
Samenvattend (…) Literatuur beschrijft duidelijk de gevaarzetting. Dat batterijen na een geruime periode nog spanningvoerend kunnen zijn, is middels metingen aangetoond. In welke mate de betreffende batterijen voorafgaande aan de brand nog
spanning in zich hadden, kon helaas mede als gevolg van de brand niet meer worden vastgesteld. Dat batterijen onderhevig aan lekkage een potentieel gevaar voor oververhitting zijn, is omschreven. Dat de batterijen geen(het hof leest: een)
potentiële ontstekingsbron kunnen zijn, kan op basis van de onderzoeksbevindingen niet worden uitgesloten. Het verwerpen door [onderzoeker 3] van de batterijen als ontstekingsbron is niet onderbouwd.
4 Conclusie
(…) Er zijn geen aanwijzingen verkregen dat deze brand het gevolg is van het 'opzettelijk’ bijbrengen en of achterlaten van vuur. De geanalyseerde brandmonsters zijn kennelijk onjuist geïnterpreteerd op basis van een onvolledig en verstoord profiel. De verkregen informatie uit research en analyse van de aangetroffen brandsporen maken het waarschijnlijk dat de oorzaak voor het ontstaan van de brand is gelegen in het ontstaan van een (elektro)technisch / chemische onvolkomenheid in relatie tot de twee aanwezige ernstig aangetaste D-cell batterijen.
(…)
2.13
Op 22 juni 2018 volgt een reactie van [onderzoeker 3] op laatstgenoemd bericht van
[onderzoeker 2]. Volgens [onderzoeker 3] geeft geen van de door [onderzoeker 2] aangevoerde argumenten
aanleiding de eerdere zienswijzen van Oleotest of hemzelf te herzien of aan te passen. In zijn rapport staat onder meer:

"2.7. Mogelijke herkomst n-propanol en ethylacetaat l-Tek monster

[onderzoeker 2] noemt als mogelijke bron voor de aanwezigheid in het l-Tek monster van de bestanddelen n-propanol en ethylacetaat de bij de brand betrokken plastics. Waar hij zich daarop baseert blijft in het ongewisse. Beide stoffen betreffen vluchtige vloeistoffen, beide met een kookpunt van 97 °C en relatieve verdampingssnelheden (verdampingsratio's) van respectievelijk 16 (n-propanol) en 2,9 (ethylacetaat) (referentie: diethyl ether = 1) en vinden industrieel toepassing als oplosmiddel voor
intermediairs bij de vervaardiging van kunststoffen en daarmee vergelijkbare producten. In de gerede kunststoffen en de door warme extrusie daaruit vervaardigde objecten en gebruiksvoorwerpen zijn deze oplosmiddelen dus allang niet meer aanwezig."
Procedure in eerste aanleg
3.1
Bij inleidende dagvaarding vorderde [de verzekerde] – zakelijk weergegeven –
I. een verklaring voor recht dat Aegon is gehouden op grond van de woonhuis en inboedelverzekering dekking te verlenen voor de gemelde brandschade;
II. de veroordeling van Aegon, op straffe van verbeurte van een dwangsom, om alle personalia van [de verzekerde] te verwijderen uit het Incidentenregister Veiligheidszaken, het Extern Verwijzings Register en het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit;
III. de veroordeling van Aegon om aan [de verzekerde] de onderzoekskosten van [onderzoeker 2] te vergoeden, vermeerderd met rente;
IV de veroordeling van Aegon in de proceskosten.
3.2
Aegon vorderde op haar beurt in reconventie de veroordeling van [de verzekerde] tot vergoeding van haar onderzoekskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en proceskosten.
3.3
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank – kort samengevat – de vorderingen van [de verzekerde] toegewezen en die van Aegon afgewezen.
Procedure in hoger beroep
4.1
In hoger beroep vordert Aegon – zakelijk weergegeven en na wijziging van eis – de vernietiging van het bestreden vonnis, afwijzing van de conventionele vorderingen van [de verzekerde], toewijzing van haar (vermeerderde) reconventionele vordering, de veroordeling van [de verzekerde] tot terugbetaling van hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [de verzekerde] heeft voldaan, en de veroordeling van [de verzekerde] in de proceskosten van beide instanties.
4.2
Aegon heeft daarbij een aanvullend rapport van I-Tek van 15 augustus 2019 overgelegd. In dit rapport gaat I-Tek opnieuw in op alle feiten en omstandigheden met betrekking tot het ontstaan van de brand. Vastgesteld wordt dat aan de hand van het technisch onderzoek en het daardoor kunnen uitsluiten van een mogelijke (elektro) technische, natuurkundige, biologische of chemische oorzaak voor het ontstaan van de brand, de brand is ontstaan als gevolg van het bijbrengen en achterlaten van open vuur.
4.3
De erven [de verzekerde] hebben daar weer op geregeerd door overlegging van een reactie van [onderzoeker 2] van 19 november 2019. [onderzoeker 2] concludeert dat het aanvullende I-Tek rapport geen feitelijke nieuwe informatie heeft geboden, en dat er geen redenen zijn om de eerdere door hem ingenomen standpunten en conclusies te herzien.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1
De stellingen van Aegon in hoger beroep komen er op neer dat Aegon niet tot vergoeding van de schade van de brand in de woning is gehouden, omdat deze een gevolg is van opzet, dan wel bewuste of ernstige mate van eigen schuld van [de verzekerde]. Tevens stelt Aegon dat [de verzekerde] een op hem rustende plicht tot informatieverstrekking niet is nagekomen met het opzet Aegon te misleiden. Zij beroept zich daarbij op de uitsluitingen in de polisvoorwaarden en op de artikelen 7:941 en 7:952 BW.
5.2
Het hof overweegt dat Aegon (terecht) geen grieven heeft geformuleerd tegen het oordeel van de rechtbank dat voorop staat dat Aegon op grond van de polisvoorwaarden Woonhuis in beginsel gehouden is de schade te vergoeden die [de verzekerde] als gevolg van de brand aan zijn woning en inboedel heeft geleden, omdat brand in beginsel is te beschouwen als een gebeurtenis die "van buiten komend, onverwacht en onvoorzien is". Dit wordt pas anders als de brand "door bewuste of ernstige mate van eigen schuld" van [de verzekerde] is ontstaan. In dat geval behoeft Aegon geen dekking te verlenen. Dat geldt ook als moet worden geoordeeld dat [de verzekerde] onjuiste informatie heeft verstrekt/informatie heeft achtergehouden met het opzet Aegon te misleiden.
5.3
Aegon erkent ook dat, nu zij stelt dat [de verzekerde] de brand heeft gesticht en zij zich daarmee beroept op een uitsluiting in de polisvoorwaarden, de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot de brandstichting op haar rusten. Aegon meent dat zij door overlegging van en verwijzingen naar (concrete passages uit) de rapporten van de onafhankelijk deskundigen van I-Tek, Oleotest en Hagens zowel de oorzaak van de brand als de negatieve betrokkenheid van [de verzekerde] en/of zijn echtgenote heeft bewezen, althans voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Aegon wijst ten aanzien van de oorzaak van de brand en de negatieve betrokkenheid van [de verzekerde] en/of zijn echtgenote met name op de volgende omstandigheden:
  • uit het onderzoek van l-Tek is gebleken dat de brand is ontstaan aan de rechterzijde van de zolder, en dat de brand zijn oorsprong heeft gevonden aan de bovenzijde van de houten vloerplanken van de zolder op of in de directe nabijheid van drie matrassen die zich op de bovenzijde van die houten vloerplanken bevonden;
  • uit het onderzoek van l-Tek is tevens gebleken dat bij metingen aan de matrassen na de brand in één van de matrassen indicaties van residuen van een licht ontvlambare vloeistof zijn aangetroffen, waarna van het betreffende matras een brandmonster is afgenomen. Deze indicaties en het monster zijn verkregen direct naast de inbranding van de matrassen.
  • door onderzoek van Oleotest is komen vast te staan dat in het afgenomen monster residuen zijn aangetroffen van onder meer Aceton/n-Propylacetaat, stoffen die samen voorkomen in thinners, verdunners, nagellakverwijderaar, enz. Bij nadere chromatogramstudie is tevens de aanwezigheid van 1-Propanol, Ethanol en Ethylacetaat vastgesteld, welke stoffen net als n-Propylacetaat voorkomen in bepaalde thinner-formulaties.
  • Oleotest heeft tevens vastgesteld dat deze stoffen niet door verbranding/pyrolyse van het (polyether) matras kunnen zijn ontstaan en/of niet producteigen zijn. Bovendien heeft [de verzekerde] aan I-Tek verklaard dat er geen licht ontvlambare vloeistoffen aanwezig waren op zolder, en is uit het onderzoek van I-Tek gebleken dat er noch op zolder noch bij de restanten van de inboedelgoederen die op zolder lagen ten tijde van de brand (en door de brandweer naar buiten waren gebracht) restanten van verpakkingsmateriaal en/of producten zijn aangetroffen die de vastgestelde aanwezigheid van een licht ontvlambare (vloei-)stof kunnen verklaren. Tot slot is door I-Tek vastgesteld dat het onmogelijk is dat deze vloeistof langere tijd (dan op de dag van de brand) geleden kan zijn aangebracht en op het moment dat het brandmonster is veiliggesteld nog op het matras zou kunnen worden aangetroffen. Dit betekent dat er slechts één mogelijkheid resteert, te weten dat de brandbare vloeistof door een persoon op de matrassen is uitgesprenkeld korte tijd voordat de brand is ontstaan/ veroorzaakt.
  • uit het onderzoek door I-Tek bovendien is komen vast te staan dat de enige personen die dit besprenkelen van de matrassen met de brandbare vloeistof gedaan kunnen hebben [de verzekerde] en zijn echtgenote zijn, nu zij zich op de dag van de brand als enigen in de woning hebben bevonden en het uitgesloten is dat derden het huis zouden hebben kunnen betreden.
  • uit het onderzoek door I-Tek is voorts gebleken dat het bijbrengen of achterlaten van
open vuur de enig mogelijke oorzaak is voor de brand. Er zijn geen sporen en/of aanwijzingen voor een natuurkundige of chemische oorzaak voor de brand, zodat die mogelijkheid moet worden uitgesloten.
Volgens Aegon resteert slechts één mogelijkheid, te weten dat door [de verzekerde] en/of zijn echtgenote inboedelgoederen (althans in ieder geval een matras) zijn besprenkeld met brand versnellende vloeistof en dat vervolgens vuur is bijgebracht en/of is achtergelaten. Zowel [de verzekerde] als zijn echtgenote waren praktisch gezien de enigen die in de gelegenheid waren voormelde handelingen te verrichten. De door [onderzoeker 2] geopperde mogelijke oorzaak van de brand, te weten een (elektro)technische/chemische onvolkomenheid van de twee D-cell batterijen uit het speelgoedtreintje, is – aldus nog steeds Aegon – door de door haar ingeschakelde deskundigen uitgesloten.
5.4
Het hof is van oordeel dat Aegon met genoemde stellingen weliswaar heeft onderbouwd dat het
mogelijkis dat de brand is veroorzaakt door het bijbrengen van vuur door [de verzekerde] en/of zijn echtgenote, maar gelet op het eveneens onderbouwde verweer van [onderzoeker 2], kan op dit moment echter niet bewezen worden geacht dat dit de enig mogelijke oorzaak is. [onderzoeker 2] heeft tegen de stellingen van Aegon (en de bevindingen van haar deskundigen) ingebracht dat niet is uit te sluiten dat de door Oleotest aangetroffen chemische verbindingen die duiden op de aanwezigheid van thinner op het matras kort voor de brand, feitelijk het resultaat zijn verbrand plastic in de directe nabijheid van de matras waarvan het brandmonster werd genomen door I-Tek. [onderzoeker 2] heeft verder een alternatieve mogelijke oorzaak van de brand geschetst die – op grond van hetgeen Aegon (en de door haar ingeschakelde deskundigen) heeft (hebben) gesteld – hoewel deze wellicht niet het meest voor de hand ligt, vooralsnog toch niet geheel valt uit te sluiten.
5.5
Daaraan kan niet afdoen dat het opmerkelijk is te noemen dat [de verzekerde] zo vaak met brand te maken heeft gehad. Dit feit maakt niet, zelfs niet in combinatie met de overige door Aegon genoemde omstandigheden, dat Aegon voorshands geslaagd kan worden geacht in het bewijs dat [de verzekerde] en/of zijn echtgenote de hand heeft gehad in de brand op 19 januari 2017.
5.6
Het hof oordeelt dat Aegon wel geslaagd moet worden geacht in dit bewijs indien voldoende zou komen vast te staan dat de door Oleotest aangetroffen n-propanol en ethylacetaat in het monster van I-Tek slechts zouden zijn te herleiden tot (de brandversnellende vloeistof) thinner, zoals Aegon – daarin gesteund door haar deskundigen – meent, en niet het gevolg kunnen zijn van verbranding/verhitting van andere materialen (de andere matrassen en/of de plastic zak met speelgoed) in de directe nabijheid van het matras waarvan het brandmonster werd genomen door I-Tek, zoals de erven – daarin gesteund door [onderzoeker 2] – menen. Ter zake van de vraag wie het gelijk aan zijn zijde heeft, heeft het hof behoefte aan deskundige voorlichting.
5.7
Het hof realiseert zich dat mogelijk niet meer met zekerheid is te herleiden welke materialen zich ten tijde van de brand hebben bevonden in de directe omgeving van de matras waaruit de monsters (over en weer) zijn genomen. Zo zal mogelijk niet meer met zekerheid zijn vast te stellen uit welk materiaal de andere twee matrassen precies bestonden, en welke materialen waren verwerkt in de plastic zak met speelgoed. Dit dient, indien en voor zover relevant, voor risico van Aegon te blijven, in die zin dat de deskundige zal worden gevraagd uit te gaan van de – met inachtneming van de uit de diverse rapporten bekende gegevens – diverse gangbare mogelijkheden.
5.8
Het hof ziet daarom aanleiding een deskundigenonderzoek te gelasten ten einde antwoord te verkrijgen op de volgende (concept)vragen:
i. Kunt u, op basis van de stukken van dit dossier (waaronder de diverse deskundigenrapporten), voor zover mogelijk aangevuld met eigen onderzoek naar de materialen die zich ten tijde van de brand bevonden in de omgeving van de matras waaruit de door Oleotest onderzochte monsters zijn genomen, gemotiveerd de vraag beantwoorden of (en zo ja met welke mate van zekerheid) kan worden aangenomen dat thinner in het door I-Tek veiliggestelde brandmonster aanwezig was?
ii Kunt u motiveren of (en zo ja met welke mate van zekerheid) de door Oleotest in het monster van I-Tek aangetroffen chemische verbindingen te herleiden zijn tot andere materialen die zich ten tijde van de brand (waarschijnlijk) in de omgeving van de matras hebben bevonden?
iii. Heeft u nog andere op- of aanmerkingen welke voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
5.9
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de persoon van bedoelde deskundige en de aan hem/haar te stellen vragen. Het hof verzoekt partijen zich voorafgaand aan de aktewisseling met elkaar te verstaan, en het hof – waar mogelijk eenstemmig – een voorstel te doen ten aanzien van een te benoemen deskundige. Daar op Aegon in deze de bewijslast rust, zal zij met de betaling van het voorschot voor de deskundige worden belast.
5.1
Bij het opnieuw vragen van arrest, kan worden volstaan met de overlegging van een aanvullend dossier.
5.11
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

Het hof:
- verwijst de zaak naar de rol van vier weken na heden voor het nemen van een akte aan beide zijden (indien niet een gezamenlijke akte, dan eerst akte Aegon) met het doel zoals vermeld in rechtsoverweging 5.9 van dit arrest;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, J.M.T. van der Hoeven-Oud en P.M. Verbeek en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 25 augustus 2020 in aanwezigheid van de griffier.