Rolnummer: 22-005080-18
Parketnummer: 10-960251-17
Datum uitspraak: 10 juli 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
zitting houdende in de extra beveiligde zittingszaal van de rechtbank Amsterdam te Amsterdam
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 1994,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Vught, Nieuw Vosseveld Bijzondere Afdeling, te Vught.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
30 augustus 2019 (regie), 29 juni 2020 (inhoudelijk) en 10 juli 2020 (sluiting van het onderzoek in Den Haag).
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de teruggave aan de verdachte gelast van de voorwerpen zoals vermeld onder de nummers 1 tot en met 9 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 januari 2012 tot en met 01 juni 2015 te Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, Jabhat al-Nusra (JaN) en/of Al Qaida, althans een daaraan gelieerde organisatie, althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie);
2.
hij
in of omstreeks de periode van 27 september 2017 tot en met 16 oktober 2017 te Diemen en/of Arnhem en/of Bergen op Zoom en/of Amsterdam en/of één of meer andere plaats(en) in Nederland en/of te Heraklion en/of Kreta en/of één of meer andere plaats(en) in Griekenland, althans (een) ander(e) land(en) dan Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een persoon van Syrische nationaliteit/afkomst, althans met een buitenlandse nationaliteit, te weten [naam persoon 1]
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of Griekenland en/of Italië en/of Frankrijk en/of België, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of die [naam persoon 1], daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft
verschaft, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging, althans alleen (daartoe),
- ( al dan niet telefonisch) afspraken gemaakt en/of contact onderhouden met zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en), over onder meer (de wijze van) reizen en/of smokkel van die [naam persoon 1] en/of
- ( een hoeveelheid) geld ter beschikking gesteld aan en/of via één of meer mededader(s) en/of aan en/of ten behoeve van perso(o)n(en) met een buitenlandse nationaliteit, te weten aan [naam persoon 1] en/of
- één of meer ticket(s)(op een andere naam gesteld dan de naam van die [naam persoon 1])gekocht/aangeschaft en/of (vervolgens) ter beschikking gesteld aan die [naam persoon 1] teneinde daarmee naar Nederland te reizen en/of
- een reisdocument, te weten een Syrisch paspoort, niet zijnde op naam gesteld van die [naam persoon 1] ter beschikking gesteld/laten stellen aan die [naam persoon 1], teneinde die [naam persoon 1] in de gelegenheid te stellen (daarmee) naar Nederland te reizen en/of
- vanuit en/of door en/of in Nederland en/of Griekenland die [naam persoon 1] opgehaald en/of geleid en/of begeleid en/of
- die [naam persoon 1] gedurende één of meer dag(en) en/of nacht(en) onderdak (in een woning in Nederland) verschaft;
terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis wederrechtelijk was.
Bij requisitoir heeft het Openbaar Ministerie het standpunt ingenomen dat er rechtsmacht bestaat voor de aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven met een terroristisch oogmerk voor alle, te weten van A tot en met E, tenlastegelegde onderdelen.
Bij pleidooi heeft de raadsvrouw namens de verdachte bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ten aanzien van onderdeel E van het onder 1 tenlastegelegde wegens – kort gezegd – het ontbreken van dubbele strafbaarheid en verwijst hiertoe naar een uitspraak van dit hof d.d.
Het hof is, met het Openbaar Ministerie, van oordeel dat het hof rechtsmacht heeft ten aanzien van onderdeel E in het onder 1 tenlastegelegde. Immers, uit het rapport van de deskundige Jolen ‘Bron wapenwetgeving Syrië’ van
25 oktober 2018 blijkt dat Syrië een strenge wapenwetgeving kent, waarbij het bezit van automatische vuurwapens verboden is en het overigens voor personen onder de 25 jaar verboden is een wapen te bezitten.
Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor onderdeel E van het onder 1 tenlastegelegde.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de teruggave zal worden gelast van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde overweegt het hof het navolgende.
De aan verdachte tenlastegelegde gedragingen vinden plaats tegen de achtergrond van het navolgende:
1. Abu Kamal is een provinciestad, die aan de oever van de Eufraat in het oosten van Syrië tegen de grens met Irak ligt. Deze stad ligt in de provincie Deir al-Zor. De stad Deir al-Zor is de hoofdstad van die provincie.
2. Op vreedzame protesten tegen het Syrische regime onder het bewind van president Assad reageerde het regime door repressie en escalerend (disproportioneel) geweld, waarbij veel slachtoffers vielen door de Syrische veiligheidstroepen. In reactie hierop organiseerde zich een gewapend verzet tegen het Syrische regime.
Het Vrije Syrische Leger (verder: VSL) werd op
29 juli 2011 opgericht. In november 2011 werd melding gemaakt van gewapende activiteiten van het VSL in heel Syrië, waaronder ook in Deir al-Zor en Abu Kamal. In juli 2012 werd Abu Kamal ingenomen door het VSL. In de zomer van 2012 werd duidelijk dat naast het VSL ook Jabhat al-Nusra stevig voet aan de grond kreeg in de regio Deir al-Zor. In de zomer van 2012 werd nauw samengewerkt tussen het Vrije Syrische leger en Jabhat al-Nusra en andere onafhankelijke gewapende groeperingen in de provincie Deir al-Zor. Anti-regime groepen hadden de controle over grote delen van de provincie Deir al-Zor. Vanaf de zomer van 2012 verloor het VSL manschappen aan Jabhat al-Nusra, omdat deze een meer gedisciplineerde groep en tactisch beter zou zijn dan het VSL en Jabhat al-Nusra ook zou beschikken over meer middelen dan het VSL. Het regeringsleger voerde in die periode met helikopters en gevechtsvliegtuigen aanvallen uit op woonwijken in Deir al-Zor.
3. In februari 2013 was het merendeel van de
provincie Deir al-Zor niet meer onder controle van het Syrische regeringsleger.
4. Rond midden 2013 had Jabhat al-Nusra een dominante positie in Deir al-Zor. In december 2013 zou Jabhat al-Nusra inmiddels de invloedrijkste strijdgroep in Abu Kamal zijn.
5. In februari 2014 vonden in de provincie Deir
al-Zor gevechten plaats tussen Jabhat al-Nusra en IS. Jabhat al-Nusra wist de controle over eerder aan IS verloren hoofdkwartieren en posities te verkrijgen. In maart 2014 begon IS een offensief in het hart van de provincie Deir al-Zor. Op dat moment waren Jabhat al-Nusra en IS de belangrijkste strijdgroepen in de provincie.
6. In april 2014 vonden meerdere aanvallen door IS
op Abu Kamal plaats. Onder de strijdgroepen waren op dat moment lokale strijdgroepen, het Islamitisch Front en Jabhat al-Nusra.
7. Abu Kamal was van juli 2014 tot augustus 2015 in
handen van IS. Op 9 november 2017 claimde het Syrische regeringsleger de stad van IS te hebben heroverd.
Het hof stelt voor wat betreft verdachte de volgende feiten en omstandigheden vast:
A. Verdachte, geboren in [geboortemaand] 1994, is opgegroeid in [stad in Syrië]. Hij heeft van oktober 2011 tot december 2013 in [stad A in Syrië] verbleven om een opleiding te volgen. In december 2013 is hij teruggekeerd naar [stad in Syrië].
B. Halverwege het jaar 2014 heeft hij zodanige
ernstige verwondingen opgelopen, dat hij gedurende ongeveer acht maanden heeft moeten herstellen en revalideren. Tot op heden heeft hij nog restklachten. Ook in Nederland heeft verdachte in verband hiermee operaties ondergaan.
C. Op 31 juli 2015 nam de daadwerkelijke vlucht van
de verdachte uit Syrië een aanvang.
In het dossier bevinden zich diverse gesprekken, waaraan verdachte deelneemt. Deze gesprekken houden, voor zover relevant, onder meer het navolgende in:
Op 22 november 2016 heeft via WhatsApp een gesprek plaats tussen de verdachte en [naam 1 kennis]. Het Hof begrijpt dat dit [naam 2 kennis] is, een kennis van de verdachte uit [stad in Syrië]. In dit gesprek zegt [naam 1 kennis] tegen de verdachte: ‘Ik kan me herinneren dat je een mujahid [opmerking verbalisant: strijder] was. Verderop in dit gesprek zegt verdachte tegen [naam 1 kennis]: ‘Ik heb gestreden. En jij, wat heb jij gedaan?’
In de periode van 30 januari 2017 tot en met 4 februari 2017 heeft een WhatsApp gesprek plaatsgevonden tussen de verdachte en [naam broer verdachte]. Het hof begrijpt dat dit de jongere broer van de verdachte is die thans in [stad A in Syrië] woont. In dit gesprek zegt de verdachte tegen [naam broer verdachte] op 30 januari 2017 (audiobestand in chat): “Er zijn foto’s van mij toen ik gewond was, in het ziekenhuis en in dinges. Stuur ze naar me toe als je die hebt, de oude foto’s. Stuur me alle oude foto’s toe, maar niet met iets erop of zo. Wees op je hoede. Alleen dat ik bedlegerig ben en gewone foto’s. Snap je, stuur ze naar me toe, niet vergeten.”
Op 6 mei 2017 vindt een WhatsApp gesprek plaats tussen onder meer de verdachte en [naam jeugdvriend verdachte], een jeugdvriend van de verdachte die in de zomer van 2011 Syrië verlaten heeft. In dit gesprek zegt [naam jeugdvriend verdachte] tegen de verdachte (audiobestand in chat):
“Jij schoen, de zoon van 60 schoenen, je gaat nog creatief door met “er gaat je weet ik veel wat overkomen, en je wordt door weet ik veel wat overreden.” Waarom hoerenbroer, waarvoor, waarvoor? Wat heb ik je misdaan. Heb ik soms iemand van je familieleden verkracht, heb ik iets misdaan wat ik niet weet? Jij hoerenbroer, mensen zeggen goede gebeden en verwensingen op, maar bij jou zodra ik met je praat begin jij over “een auto overrijdt jou, en weet ik veel wat, en jouw vliegtuig stort neer.” Waarom hoerenbroer, heb ik soms het geld van je familie achterover gedrukt? Daarnaast “slechte daden”, waarom zijn mijn daden slecht? Godzijdank … wat dan? Ik drink, en jij drinkt ook. Wat heb ik dan verder voor slechte daden? Maar mijn intentie is misschien zuiverder dan jouw intentie. Jij schoen. Jij… jij…. Ik draag tenminste geen één mens om mijn nek*. Wees op je hoede dat jij niet dood gaat. Als jij dood gaat, staan Naker en Nakier je op te wachten**.”
Opmerking tolk Arabisch:
* Om de nek dragen betekent verantwoordelijk zijn voor de dood.
Opmerking verbalisant:
**Met Naker en Munkar wordt waarschijnlijk verwezen naar Nakir en Munkar, twee engelen die onderzoek doen en zo nodig de doden in hun graven straffen.
Op 20 mei 2017 vindt een chatgesprek plaats via Facebook Messenger tussen de verdachte en [naam persoon 2]. Er ontstaat een ruzie. Vervolgens wordt het volgende gezegd:
“Verdachte: Als je opgevoed was geweest had je niet zo gepraat.
[naam persoon 2]: Je mag me niet uitschelden.
Verdachte: Als ik je bereik onthoofd ik je.
Verdachte: En onthoofd die je verwekt hebben.
[naam persoon 2]: Moge Allah je vergeven.
Verdachte: Moge Allah je niet vergeven.
Verdachte: Oprotten van hier.
[naam persoon 2]: Je bent gewend aan onthoofden.
[naam persoon 2]: Je bent van het vrije leger.
Verdachte: Het strontleger.
Verdachte: Oprotten je mag niet met mij praten.
[naam persoon 2]: Ik ken jou jij bent van Jabhat Al-Nusra
Verdachte: Ik zeg jou toch oprotten
[naam persoon 2]: Ga slapen smerige
[naam persoon 2]: Ik zweer het je op je leven ik weet alles over jou
[naam persoon 2]: Hallooo
[naam persoon 2]: Geef antwoord waarom ben je verstomd
Verdachte: Ik heb geen tijd voor je.”
Daarnaast bevindt zich in het dossier een chatbericht tussen [naam persoon 3] en de medeverdachte [naam medeverdachte] van 19 januari 2017. Het gesprek gaat onder meer over de verdachte. De verdachte neemt niet deel aan dit gesprek. Sprekend over de verdachte zegt [naam medeverdachte]: “Maar ook omdat hij niet zo gevochten heeft als wij gevochten hebben. En wij zijn verknocht geraakt aan vechten.”
Bovengenoemde gesprekken bevatten zonder meer aanwijzingen dat de verdachte in de eerste helft van 2014 in Syrië gevochten heeft. Het hof heeft deze gesprekken in onderling verband en samenhang bezien. Deze gesprekken zijn echter naar het oordeel van het hof onvoldoende om wettig en overtuigend bewezen te achten hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, kort gezegd deelname aan Jabhat al-Nusra, Al Qaida of een terroristische organisatie die de gewapende Jihad-strijd voorstaat.
Het gesprek van 30 januari 2017 met [naam broer verdachte] roept zonder meer vragen op als gevolg van de zinsneden “niet met iets erop” en “wees op je hoede”. Dit levert echter geen bewijs op van lidmaatschap van een terroristische organisatie.
Het hof begrijpt het gesprek van 6 mei 2017 met [naam jeugdvriend verdachte] aldus dat naar iets anders verwezen wordt dan een motor ongeluk van ongeveer 10 jaar daarvoor, zoals door zowel de verdachte als getuige [naam jeugdvriend verdachte] is verklaard. Het gesprek lijkt te gaan over een persoon die door toedoen van verdachte overleden is. Dit overlijden is, zo begrijpt het hof, kennelijk geen ongeval geweest, want de verdachte dient op zijn hoede te zijn dat hij niet dood gaat. Bij zijn dood staan immers Nakir en Munkar te wachten op de verdachte om onderzoek te doen. Ook voor dit gesprek geldt naar het oordeel van het hof dat dit evenmin bewijs van lidmaatschap van een terroristische organisatie oplevert.
Het gesprek van 20 mei 2017 met [naam persoon 2] levert in het geheel geen bewijs op. Het gesprek als geheel overziende is het de vraag of [naam persoon 2] de verdachte wel kent. Aan het slot van het gesprek zegt [naam persoon 2] eerst dat de verdachte van het Vrije Leger is en vervolgens, nadat de verdachte dat het ‘strontleger’ heeft genoemd, dat hij van Jabhat al-Nusra is. Het gesprek bevat geen aanwijzingen van redenen van wetenschap voor deze uitspraken en wekt veeleer de indruk dat maar wat gezegd wordt in aansluiting op een voorafgaande scheldpartij.
Ook de inhoud van de gesprekken van 22 november 2016 met [naam 1 kennis] en van 19 januari 2017 tussen [naam persoon 3] en de medeverdachte [naam medeverdachte], is dermate onbepaald dat hierop geen bewezenverklaring van lidmaatschap van een terroristische organisatie kan worden gestoeld.
Het hof overweegt dat de zich in het dossier bevindende foto’s waarop de verdachte met een vuurwapen poseert, evenmin aanwijzingen bevatten dat de verdachte met Jabhat al-Nusra dan wel Al Qaida of een soortgelijke terroristische organisatie sympathiseert. Het op de foto staan met een zwart-kleurige muts met daarop de Shahada, de Islamitische geloofsbelijdenis, maakt dit niet anders, aangezien vast staat dat ook bijvoorbeeld strijders van het Vrije Syrische Leger dergelijke mutsen dragen.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (verder: AIVD) of MIVD in beginsel tot het bewijs mag worden gebezigd. De strafrechter zal echter van geval tot geval met de nodige behoedzaamheid moeten beoordelen of het materiaal, gelet op de soms beperkte toetsbaarheid, tot het bewijs kan meewerken.
Het hof stelt vast dat het ambtsbericht dat zich in het dossier bevindt, uitsluitend in zeer algemene zin informatie verschaft. De enkele stelling dat ‘verdachte sympathiseerde met het gedachtengoed van Jahbat al-Nusra en van ISIS en dat hij gewelddadige handelingen goedkeurt’ kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden getoetst.
Onder deze omstandigheden kan dit ambtsbericht niet meewerken aan het bewijs van het tenlastegelegde.
Dit alles brengt mee dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Voorts is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd. Immers, de verdachte heeft vanaf het begin consequent verklaard dat zijn behulpzaamheid/betrokkenheid bij de doorreis van [naam persoon 1], nadat deze al enkele dagen in Nederland verbleef, alleen heeft bestaan uit het – met geld van de medeverdachte [naam medeverdachte] - kopen van een treinkaartje naar Amsterdam en sigaretten voor [naam persoon 1]. Nu deze gedragingen blijkens de tenlastelegging niet aan de verdachte worden verweten en op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat hij bij het onder feit 2 tenlastegelegde betrokken is geweest, behoort hij ook van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze vermeld zijn onder de nummers 1 tot en met 9 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart
niet bewezendat de verdachte het
onder 1 en 2ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.