ECLI:NL:GHDHA:2020:1254

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
200.277.822
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot plaatsing van een minderjarige in een gesloten accommodatie op grond van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot plaatsing van een minderjarige in een gesloten accommodatie. De minderjarige, vertegenwoordigd door haar advocaat, had in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 30 april 2020 aangevochten, waarin een machtiging was verleend voor haar gesloten plaatsing. De minderjarige was op 6 mei 2020 in hoger beroep gekomen, en de gecertificeerde instelling had op 4 juni 2020 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2020 waren de minderjarige, haar advocaat, de gecertificeerde instelling en de pleegmoeders aanwezig, maar de raad voor de kinderbescherming was niet verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 22 april 2020 in een gesloten accommodatie verblijft op basis van verleende machtigingen. De kinderrechter had eerder de moeder van de minderjarige ontheven van het ouderlijk gezag en de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes. De minderjarige heeft in het verleden in een pleeggezin gewoond, maar na een relatiebreuk tussen de pleegmoeders is zij in een gesloten setting geplaatst vanwege zorgen over haar veiligheid en gedrag.

Het hof heeft overwogen dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen, gezien de zorgen over haar sociale netwerk en eerdere hulpverleningspogingen die niet succesvol waren. Hoewel de minderjarige positieve stappen heeft gezet in haar ontwikkeling, is het hof van oordeel dat de gesloten plaatsing op dit moment nog steeds gerechtvaardigd is. De beslissing van de kinderrechter is bekrachtigd, en het hof heeft benadrukt dat de duur van de gesloten plaatsing zo kort mogelijk moet zijn, met de nadruk op het opstellen van een veiligheids- en perspectiefplan voor de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.277.822/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 20-946
zaaknummer rechtbank : C/09/591843
beschikking van de meervoudige kamer van 8 juli 2020
inzake
[appellante] ,
verblijvende in een gesloten instelling van [naam instelling] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. T. Dreiling te Leiderdorp,
tegen
Stichting Jeugdbescherming West Regio Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [naam 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [pleegmoeder 1] ,
2. [naam 2] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: [pleegmoeder 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de pleegmoeders.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Haaglanden,
locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 30 april 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De minderjarige is op 6 mei 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 4 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de minderjarige van 18 mei 2020 met bijlagen, ingekomen op 20 mei 2020;
-een faxbericht van de zijde van de minderjarige van 11 juni 2020 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 18 juni 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [naam 3] ;
- de pleegmoeders.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten:
  • de rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 27 augustus 2014 de moeder van de minderjarige ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige en de gecertificeerde instelling (toen: Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden) benoemd tot voogdes;
  • de minderjarige heeft in het gezin van de pleegmoeders gewoond totdat de relatie tussen de pleegmoeders in mei 2019 werd beëindigd, waarna zij haar hoofdverblijf had bij [pleegmoeder 2] ;
  • de minderjarige verblijft, op grond van daartoe verleende machtigingen, sedert 22 april 2020 in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter een machtiging verleend om de minderjarige met ingang van 2 mei 2020 tot uiterlijk 2 augustus 2020 te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet (hierna: Jw).
4.2
In hoger beroep verzoekt de minderjarige het hof primair:
  • de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de machtiging gesloten plaatsing wordt opgeheven;
  • te bepalen dat de minderjarige weer bij haar pleegmoeder (het hof begrijpt: [pleegmoeder 2] ) woonachtig zal zijn c.q. aldaar geplaatst zal worden;
  • te bepalen dat de gecertificeerde instelling ervoor zorgt dat de minderjarige passende hulp krijgt.
Subsidiair verzoekt de minderjarige het hof:
  • de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de machtiging gesloten plaatsing wordt opgeheven;
  • een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen (artikel 6.1.4. Jw);
  • te bepalen dat de gecertificeerde instelling ervoor zorgt dat de minderjarige passende hulp krijgt.
4.3
De gecertificeerde instelling verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep van de minderjarige af te wijzen.

5.De standpunten

5.1
De minderjarige stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar veiligheid niet gewaarborgd kan worden in het vrijwillig kader. Zij voert aan dat zij al geruime tijd heeft gebroken met de jongens van het filmpje, waarop te zien was dat zij seksuele handelingen verrichte met meerdere jongens tegelijk. Hoewel dit destijds een onverantwoorde en zorgwekkende actie van haar was, vormt haar sociale netwerk op dit moment geen reden meer om haar gesloten te plaatsen. Ook is volgens de minderjarige geen sprake van loverboy problematiek. De minderjarige is bereid mee te werken aan de nodige hulpverlening. De vrees dat zij zich hieraan zal onttrekken is niet (langer) aanwezig.
De minderjarige benadrukt dat de afgelopen twee maanden niet is gewerkt aan een veiligheidsplan, terwijl het garanderen en onderzoeken van de veiligheid volgens de gedragswetenschapper het belangrijkste doel is van de gesloten plaatsing. Ook heeft de gedragswetenschapper aangegeven dat niet eerder andere hulp is gezocht en/of geboden. Een gesloten plaatsing dient een ultimum remedium te zijn. Volgens de minderjarige is sprake van strijd met artikel 8 EVRM.
Volgens de minderjarige is te snel opgeschaald naar een gesloten plaatsing en is zij in strijd met de richtlijn “Problematische gehechtheid” van het Programma Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming plots uit haar vertrouwde omgeving gehaald. Tijdens de scheiding van haar pleegmoeders hield iedereen zich vooral bezig met praktische zaken, in plaats van met het effect van de scheiding op de minderjarige.
Tot slot voert de minderjarige aan dat een gesloten accommodatie geen goede plek is voor haar als kwetsbaar meisje. De setting aldaar laat geen ruimte voor regels die op de minderjarige zijn afgestemd en zij voelt zich er alleen en verdrietig. Het opstellen van een veiligheidsplan kan ook buiten de instelling plaatsvinden met medewerking van de minderjarige.
5.2
De gecertificeerde instelling ziet een positieve verandering in het gedrag van de minderjarige. Hoewel de minderjarige de eerste weken moeite had om haar plek te vinden in de groep, gaat het inmiddels beter. Volgens de gecertificeerde instelling kan de veiligheid van de minderjarige op dit moment niet buiten een gesloten setting worden gewaarborgd. Er is weinig tot geen zicht op het sociale netwerk van de minderjarige en er zijn zorgen over de impact van dit netwerk op haar.
Verder stelt de gecertificeerde instelling dat het afgelopen jaar verschillende hulpverleningsinstanties betrokken zijn geweest bij de minderjarige en haar pleegmoeders, zoals Elance Academy en VUHP. Er is veel geprobeerd voordat is overgegaan tot een gesloten plaatsing. Met name na het opduiken van het filmpje kon de veiligheid van de minderjarige niet meer worden gewaarborgd.
De gecertificeerde instelling werkt ernaar toe om de minderjarige naar een open groep of thuis te kunnen plaatsen, althans dat is het uitgangspunt. Ter terechtzitting heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat samen met de accommodatie waar de minderjarige verblijft aan een perspectiefplan wordt gewerkt, waarin tevens veiligheidsdoelen zijn opgenomen. Ook is er verlof aangevraagd voor de minderjarige. Op het moment dat de ingezette hulpverlening goed verloopt, zal de minderjarige niet langer dan nodig in een gesloten setting behoeven te verblijven.
5.3
[pleegmoeder 1] heeft ter zitting aangegeven dat zij de zorgen rondom de minderjarige herkent. Er was geen zicht meer op de minderjarige en daarom kon haar veiligheid niet meer worden gegarandeerd. Het belangrijkste probleem is de beïnvloedbaarheid van de minderjarige. De stappen die worden gezet in het kader van de gesloten plaatsing gaan traag. Het duurt allemaal erg lang en dat maakt het voor iedereen ingewikkeld. Hoewel er wel iets moet gebeuren om de minderjarige in de toekomst beter te kunnen helpen, geeft [pleegmoeder 1] aan niet te weten of de accommodatie waar de minderjarige verblijft de juiste plek daarvoor is.
5.4
[pleegmoeder 2] geeft aan dat zij graag zou zien dat er sneller stappen worden gezet in de hulpverlening en dat er niet zo lang wordt afgewacht. Op dit moment staat zij achter de gesloten plaatsing, gezien de grote stappen vooruit die de minderjarige zet en vanwege het gebrek aan zicht op haar netwerk. Wel is [pleegmoeder 2] van mening dat de gesloten plaatsing zo kort mogelijk moet duren, omdat zij de minderjarige het liefst in een veilige thuisomgeving ziet.

6.Oordeel van het hof

6.1
Het hof overweegt het volgende. Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2, eerste lid Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Op grond van artikel 6.1.2, tweede lid Jw kan een machtiging slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter:
- jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
- de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
6.2
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, kan op grond van artikel 6.1.2, derde lid Jw bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
6.3
Ingevolge artikel 6.1.2, vijfde lid Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2, zesde lid Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
6.4
Aangezien de minderjarige de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, is zij op grond van artikel 6.1.1, tweede lid Jw bekwaam om zelfstandig in rechte op te treden en het onderhavige hoger beroep in te stellen.
6.5
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten. Het hof legt dat als volgt uit. Het is positief dat de minderjarige de laatste tijd grote stappen vooruit zet in haar ontwikkeling. Desalniettemin acht het hof een plaatsing in een gesloten accommodatie op dit moment nog noodzakelijk om de veiligheid van de minderjarige te kunnen waarborgen. De combinatie van de zorgen over en het gebrek aan zicht op het sociale netwerk van de minderjarige, de zorgen op seksueel gebied, de onbereikbaarheid van de minderjarige en haar herhaaldelijke afwezigheid ’s nachts, maakt dat er voldoende aanleiding bestond, en nu nog steeds bestaat, om de minderjarige gesloten te plaatsen. Gezien de aard van de zorgen, in het bijzonder de onbereikbaarheid van de minderjarige in de periode voorafgaand aan de gesloten plaatsing en haar beïnvloedbaarheid, en in aanmerking genomen dat eerdere hulpverleningspogingen niet succesvol zijn geweest, is het hof van oordeel dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de jeugdhulp onttrekt dan wel dat zij daaraan door anderen wordt onttrokken. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de pleegmoeders de hiervoor genoemde zorgen herkennen en dat zij zich op zich zelf genomen niet verzetten tegen de gesloten plaatsing.
6.6
Hoewel een gesloten plaatsing een inbreuk vormt op het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven, wordt deze inbreuk in dit geval naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd door de zorgwekkende situatie van de minderjarige. Daarbij overweegt het hof nog dat de minderjarige niet gebaat is bij een langdurige gesloten plaatsing, zodat het belangrijk is dat de resterende tijd van de machtiging heel goed benut wordt om de minderjarige de nodige hulpverlening te (blijven) bieden. Uit de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper komt eveneens naar voren dat de duur van de gesloten plaatsing zo kort mogelijk dient te zijn. Het hof geeft de gecertificeerde instelling mee dat er voortvarend gewerkt dient te worden aan het veiligheids- en perspectiefplan van de minderjarige en dat het verlof voor de minderjarige wordt opgebouwd, zodat de gesloten plaatsing in duur beperkt kan blijven.
6.7
Het hof vertrouwt erop dat de minderjarige met de juiste hulpverlening, in combinatie met de goede zorgen van haar pleegmoeders, in staat zal zijn om de positieve ontwikkeling in haar gedrag voort te zetten.
6.8
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen ruimte voor een voorwaardelijke machtiging tot gesloten plaatsing.
6.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 30 april 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, A.A.F. Donders en G.D. Hoekstra, bijgestaan door mr. L.A.J. Brouwer als griffier, en is op 8 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.