Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding in beide zaken
2.Feiten, vordering en oordeel kantonrechter in beide zaken
Gebruik maken van de huidige of vergelijkbare auto van de werkgever;
Telefoon;
Visacard voor het tanken.”
Vanaf november 2018 gaat de levensloop in en duurt tot en met november 2019. Na inhouding van loonbelasting en premie volksverzekeringen zal [Y1] dit bedrag maandelijks uitkeren.
. Uit overzichten van [Y2] en [Y1] in de periode tussen januari 2011 en januari 2018 blijkt dat er voor ruim EUR 34.000,- getankt is op dit kenteken, waarbij de vraag is of deze brandstof inderdaad getankt is ten behoeve van deze auto, Opvallend is namelijk dat er regelmatig getankt is in de buurt van Haarlem, waar de dochter van [B (alg.dir.2)] woont. Daarbij komt dat [B (alg.dir.2)] beschikt over een elektrische auto (Tesla) hetgeen op zichzelf al de vraag rechtvaardigt of het juist is dat met de Jaguar zoveel is gereden dat de hoeveelheid brandstof die is getankt daadwerkelijk voor die auto is gebruikt. Op vragen die u daarover gesteld zijn, heeft u geantwoord dat u niet heeft opgemerkt dat er zoveel brandstof op dit kenteken getankt is, dat het bedrag wel “erg hoog” is maar dat u niet steeds de overzichten van de brandstof heeft bekeken, en dat het niet aan u is om de directie van het bedrijf aan te spreken. Desgevraagd heeft u laten weten dat het inderdaad juist kan zijn dat de heer [C] die verantwoordelijk is voor de resultaten van [Y2], u hierover concrete vragen heeft gesteld - aangezien deze kosten op het resultaat drukken waarvoor hij verantwoordelijk was - maar dat dit voor u geen aanleiding is geweest om naar de brandstofkosten van deze auto te kijken.
zijn. Daarmee staat vast dat de gemaakte kosten voor brandstof eenvoudigweg niet kunnen zijn gemaakt met de Jaguar hetgeen leidt tot de conclusie dat er zonder dat daarvoor toestemming is gevraagd, laat staan gegeven, op kosten van [Y1] en/of [Y2] getankt is ten behoeve van een andere auto of andere auto’s dan die welke op naam van deze vennootschappen stonden terwijl die kosten niet gemaakt werden ten behoeve van deze onderneming(en). Dit kwalificeert als fraude/diefstal. U heeft dit als controller kennelijk niet opgemerkt dan wel heeft u dit wel opgemerkt maar u heeft met die informatie niets gedaan.
van EUR 1.200,- was gebaseerd. Op vragen of deverkoopprijs
naar uw oordeel niet te laag was, gegeven de hoogte van de reparatiekosten, moest u het antwoord schuldig blijven. Ook op dit punt heeft u derhalve uw taken en verantwoordelijkheden verzaakt. Dergelijke opvallende zaken hadden u niet mogen ontgaan, of had u moeten melden, indien u deze wel opgevallen zijn.
een salarisverhoging van EUR 150,- netto per maand zou ontvangen vanaf 1 januari 2014en
met ingang van die datum 26 vakantiedagen per jaarextrazou krijgen. Deze regeling is heimelijk gesloten: nimmer heeft [B (alg.dir.2)] of uzelf daarvan melding gemaakt bij de Raad van commissarissen. Deze afspraak
- [X] ex art. 7:677 lid 2 jo lid 3 sub a BW te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 30.669,95 binnen 14 dagen na de te dezen te wijzen beschikking, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag berekend vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd, tot de dag der algehele voldoening;
- voor recht te verklaren dat [X] schade heeft veroorzaakt door zijn opzet of bewuste roekeloosheid bij de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst met [Y1] , althans dat [X] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Y1] ;
- [X] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan [Y1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen 14 dagen na de in deze te wijzen beschikking, en aan [Y1] de volgende bedragen te voldoen:
3.Beoordeling van het hoger beroep
ultimum remedium)dat, gelet op de verstrekkende gevolgen ervan, slechts bij uitzondering aan de werknemer mag worden gegeven. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. De werkgever die een arbeidsovereenkomst om een dringende reden heeft opgezegd, dient in geval van betwisting van de dringende reden door de werknemer, te stellen en zo nodig te bewijzen dat de door hem meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan en is aan te merken als dringende reden.
nieuwefeiten en omstandigheden aan het ontslag ten grondslag te leggen. [Y1] betoogt dat nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen die de in de ontslagbrief genoemde gedragingen aanvullen en “eenvoudigweg meer voorbeelden van de in de brief genoemde ontslaggronden” zijn (par. 3.2. van het verweerschrift in eerste aanleg). Het hof volgt [Y1] daarin niet omdat het wel degelijk gaat om nieuwe aantijgingen tegen [X] , zoals dat [X] actief heeft meegewerkt aan fraude bij de levering van vlonderhout aan [B (alg.dir.2)] op kosten van [Y1] . Om die reden kan dit verwijt bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden geen rol spelen. Hetzelfde geldt voor de door [Y1] (in par. 4.15 t/m 4.21 van het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep) genoemde omstandigheden met betrekking tot de acquisitie- en representatiekosten van [B (alg.dir.2)] (zeilen en oldtimer-rally’s), creditcard-afschrijvingen voor auto-onderdelen door [B (alg.dir.2)] en de gestelde zelfverrijking door [X] middels het uitlenen van zijn tankpas, declareren van diners en parkeerkosten, alsook onterechte deelname aan het fietsenplan. De eerste grief in het incidenteel appel slaagt dan ook niet.
“Jaguar tankpas”gebruikte en dat hij dat
“een keer [heeft] geopperd aan Jan [X].
Ik heb gekscherend ook weleens gezegd dat bij mijn juiste vermoeden de dochter van [B (alg.dir.2)] de enige was die hier elk jaar een bonus kreeg.”[Y1] heeft niet onderbouwd waarom juist [X] (en niet [C] ) melding had moeten doen, temeer omdat [Y1] zelf heeft gesteld dat [C] alle brandstofgegevens voor [Y2] controleerde. [X] heeft daarnaast aangevoerd dat hij die kosten niet heeft opgemerkt; het gewraakte brandstofgebruik door [B (alg.dir.2)] over een periode van 10 jaar uitgesmeerd leidt immers niet tot een excessief bedrag, namelijk € 385 (zie onder meer de verklaring van [X] , overgelegd als productie D bij verweerschrift in eerste aanleg). [X] heeft verder toegelicht dat zijn afdeling de administratie van acht [Y1] -vennootschappen uitvoerde en van hem kon niet worden verwacht dat hij alle afzonderlijke nota’s controleerde. De financiële administratie kreeg een verzamelfactuur van ESSO voor de brandstof voor alle voertuigen, en die verzamelfactuur werd na controle door de afdelingsmanager [Y2] en na akkoord door de directeur [B (alg.dir.2)] door de administratie geregistreerd en ingeboekt. Het had veeleer op de weg van [C] als afdelingsmanager gelegen om dit op te pakken. Uit de kwartaaloverzichten die [X] wél ontving, bleken geen opvallende afwijkingen. [Y1] heeft dit alles niet voldoende betwist. Dat de opvolger van [X] , [naam], met “een enkele druk op de knop” de overzichten van alle brandstofkosten voor bijvoorbeeld de Jaguar heeft uitgedraaid, en alle informatie aldus gemakkelijk voorhanden kreeg, maakt dit niet anders. Met de wetenschap van achteraf valt dit inzicht gemakkelijk te verkrijgen. Het gaat er juist om naar het oordeel van het hof dat van [X] geen controlerende taken konden worden verlangd en dat bovendien, in het licht van hetgeen hiervoor in ro. 3.8 is overwogen, op dit punt (de brandstof) tijdens zijn dienstverband geen aanleiding voor [X] bestond om te twijfelen over de juistheid van de kosten.
offertesindertijd nooit heeft gezien, terwijl op de uiteindelijke
facturenweliswaar 2 systemen stonden vermeld, maar geen specifieke locatie of adres. Dat [X] op dit punt een verwijt valt te maken heeft [Y1] niet aannemelijk gemaakt.
4.De beslissing in beide zaken
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikkingvan de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 20 november 2018, voor zover daarbij de verzochte transitievergoeding, billijke vergoeding en uitkering van vakantiedagen zijn afgewezen en voor zover de proceskosten tussen partijen zijn gecompenseerd;
opnieuw rechtdoende:
billijke vergoedingex artikel 7:681 lid 1 en onder a BW van € 133.000 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente daarover te rekenen vanaf twee weken na de datum van deze beschikking;
transitievergoedingtoe van € 84.779,08 bruto;
vakantietoeslagvan 1 juni 2017 tot en met 18 juni 2018;
13e maand;
proceskosten in eerste aanleg, aan de zijde van [X] tot de datum van de beschikking van 20 november 2018 begroot op € 476 aan griffierechten en € 600 aan salaris advocaat;
proceskosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 1.684 aan griffierecht en € 2.148 (2 punten x tarief II appel à € 1.074) aan salaris advocaat;
bekrachtigthet vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 november 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
proceskosten van het incidenteel appel, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 537 (1 punt x de helft van tarief II à € 1.037) aan salaris advocaat;
bekrachtigtde tussen partijen gewezen beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 20 november 2018;
proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 741 aan griffierecht en € 3.414 (2 punten x tarief VI à € 1.707) aan salaris advocaat; en