ECLI:NL:GHDHA:2020:1179
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake onbetaalde zorgverzekeringspremies en verjaringseisen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van onbetaalde zorgverzekeringspremies aan Zorg en Zekerheid. De vordering betreft premies over de periode van 1 december 2007 tot en met 1 februari 2009, inclusief rente en kosten. [appellant] heeft in eerste aanleg verschillende verweren gevoerd, waaronder dat hij zich begin 2007 telefonisch heeft afgemeld bij Zorg en Zekerheid, dat de vordering onvoldoende gespecificeerd is en dat deze is verjaard. De kantonrechter heeft deze verweren verworpen en [appellant] veroordeeld tot betaling van € 2.769,24, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
In hoger beroep heeft [appellant] één grief aangevoerd, die uitsluitend betrekking heeft op de stelling dat de stuitingsbrieven van Zorg en Zekerheid hem niet hebben bereikt. Het hof heeft vastgesteld dat Zorg en Zekerheid de verjaring van de vordering heeft gestuit door middel van drie sommatiebrieven die in 2010, 2012 en 2017 zijn verzonden. Het hof oordeelt dat [appellant] niet voldoende heeft aangetoond dat de brieven niet zijn ontvangen, en dat Zorg en Zekerheid voldoende bewijs heeft geleverd dat de brieven zijn verzonden naar het juiste adres.
Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 2 juni 2020 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.