ECLI:NL:GHDHA:2020:1124
Gerechtshof Den Haag
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Incident ex artikel 351 Rv betreffende huurrecht en schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad
In deze zaak gaat het om een incident ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat is ingesteld door de appellant, die huurder is van een woning. De appellant, die samen met zijn minderjarige dochter in de woning woont, heeft een huurachterstand opgelopen en is door de verhuurder, de geïntimeerden, gedagvaard voor de kantonrechter. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden en de appellant veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van achterstallige huur. De appellant heeft in hoger beroep de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de kantonrechter aangevochten en verzocht om schorsing van deze uitvoerbaarheid totdat in de hoofdzaak is beslist.
De appellant heeft aangevoerd dat hij en zijn dochter zeer aan de woning zijn gehecht en dat ontruiming hen in een kwetsbare positie zou brengen, vooral gezien de huidige coronamaatregelen. Hij vreest dakloos te worden en heeft aangegeven dat hij de huurachterstand bijna volledig heeft ingelopen en hoopt in de toekomst de huur te kunnen betalen. De geïntimeerden hebben verweer gevoerd en stellen dat de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
Het hof heeft in zijn beoordeling overwogen dat het belang van de appellant om in de woning te blijven, zwaarder weegt dan het belang van de geïntimeerden bij de uitvoerbaarheid van het vonnis. Het hof heeft daarom besloten de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen totdat in de hoofdzaak is beslist. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de uitkomst van de hoofdzaak.