6.5In zijn uitspraak van 7 april 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA5405) heeft de Hoge Raad overwogen dat de enkele verandering in de constructie of de omgrenzing van een appartement niet voldoende is om aan te nemen dat wijziging van de akte van splitsing en de daarbij behorende tekening is vereist. Dat is pas het geval, indien er in de constructie of de omgrenzing van het appartement een verandering wordt aangebracht die gevolgen heeft voor de goederenrechtelijke situatie. Het gaat er immers blijkens de strekking van de wettelijke bepaling ter zake om dat de akte van splitsing een juist beeld geeft van de omvang van de rechten (en verplichtingen) van de appartementsgerechtigden. Daaruit volgt dat alleen feiten die voor de goederenrechtelijke toestand van het appartement van belang zijn, tot wijziging van de akte van splitsing en de daarbij behorende tekening kunnen noodzaken. 7. In het tot de splitsingsakte behorende reglement van de VVE is bepaald dat raamkozijnen en daken gemeenschappelijk zijn en dat de kosten van het onderhoud daarvan ook gemeenschappelijk worden gedragen. Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat voor het plaatsen van een dakkapel een wijziging van de splitsingsakte vereist is. Met de plaatsing van een dakkapel wordt immers het gemeenschappelijk dak doorbroken (verwijderd) en wordt de omvang van het appartement ten behoeve waarvan de dakkapel dient, uitgebreid. Tot de gemeenschappelijke gedeelten gaat een nieuwe opbouw met nieuwe kozijnen, gevels en dakbedekking behoren die bovendien mogelijk nieuwe kosten met zich brengt. Aldus brengt een dakkapel een verandering in de constructie en omgrenzing van het appartement mee. Het besluit om deze dakkapel toe te staan, is dus in strijd met de huidige splitsingsakte en daarmee nietig.
8. De kantonrechter heeft zijn oordeel mede gebaseerd op artikel 14 van het modelreglement en de VVE heeft zich daarop in hoger beroep ook beroepen. Het oordeel van de kantonrechter moet evenwel worden begrepen in het licht van zijn oordeel dat een wijziging van de splitsingsakte niet vereist is. Daarvan uitgaande kon de vergadering volgens de kantonrechter binnen de grenzen van artikel 14 van het Modelreglement toestemming geven voor het plaatsen van een dakkapel. Het uitgangspunt dat wijziging van de splitsingsakte niet nodig is, is evenwel onjuist, terwijl uit artikel 14 van het modelreglement geen bevoegdheid van de vergadering voortvloeit om wijzigingen in het gebouw die in strijd zijn met de splitsingsakte, toe te staan. Het artikel heeft slechts betrekking op (ondergeschikte) wijzigingen die niet in strijd zijn met de splitsingsakte.
9. De VVE heeft aangevoerd dat zij de medewerking van [verzoeker] aan wijziging van de splitsingsakte zou kunnen bemachtigen via een machtiging van de kantonrechter. Ook als dat juist is, doet dat niet af aan de nietigheid van het thans voorliggende besluit. Dat besluit strekte immers niet tot wijziging van de splitsingsakte, maar juist tot aanpassing van een gemeenschappelijk deel zonder wijziging van de splitsingsakte.
10. De VVE heeft in eerste aanleg nog aangevoerd dat zij de goedkeuring niet kon weigeren omdat eerder aan een ander lid ook toestemming is verleend om een dakkapel te plaatsen. Die eerdere toestemming kan evenwel de huidige strijd met de splitsingsakte niet opheffen of rechtvaardigen.
11. De VVE heeft in haar verweerschrift opmerkingen opgenomen over de derdenwerking van een besluit van de VVE, “inclusief de afspraken omtrent de kosten van de dakkapel.” Het is het hof echter niet gebleken dat er enige afspraak over de kosten van de dakkapel is gemaakt, anders dan het geval was in de parallelle zaak (met nummer 200.267.619) over de kosten van dakramen.
12. Het hof verwerpt ook het betoog van de VVE dat er sprake is van een onevenredigheid tussen het belang van [verzoeker] en het belang van de VVE en dat toepassing van de relevante bepalingen uit de splitsingsakte en het reglement naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De wens om een individuele eigenaar tegemoet te komen in zijn voornemen een dakkapel te plaatsen kan op zichzelf begrijpelijk zijn, maar daarvoor dient de geëigende procedure te worden gevolgd. Dat [verzoeker] een “onwerkbare houding” aanneemt ten aanzien van allerlei andere besluiten van de VVE laat daarbij onverlet dat hij in dit geval het gelijk aan zijn zijde heeft. Het zou zonder twijfel doelmatiger zijn indien hij zijn standpunten ter vergadering van de VVE uiteen zet en niet voor het eerst bij de kantonrechter, maar dat brengt niet mee dat een uitzondering moet worden aanvaard op het wettelijk stelsel ten aanzien van de waarde van de splitsingsakte en het reglement.
13. De grief slaagt dan ook en de beschikking van de kantonrechter moet ten aanzien van de dakkapel worden vernietigd. Het hof zal de gevraagde verklaring voor recht uitspreken. De VVE dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof ziet geen aanleiding de kostenveroordeling in eerste aanleg aan te tasten nu partijen in eerste aanleg onverminderd als over en weer in het ongelijk gesteld hebben te gelden. De beschikking wordt bekrachtigd ten aanzien van de compensatie van die proceskosten.