ECLI:NL:GHDHA:2020:1045

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
200.272.939/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake meetovereenkomst tussen Joulz Meetbedrijf B.V. en Stedin Meetbedrijf B.V. met betrekking tot huur en uitlezing van elektriciteitsmeters

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Joulz Meetbedrijf B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Den Haag, waarin de vorderingen van Joulz tegen de geïntimeerden zijn afgewezen. Joulz had een overeenkomst met de vennootschap onder firma Sunda VOF, waarbij het ging om de huur en uitlezing van elektriciteitsmeters. De overeenkomst was aangegaan voor een periode van 60 maanden en was onderworpen aan specifieke algemene voorwaarden. Joulz vorderde betaling van een bedrag van € 2.819,26, € 483,95 en verbeurde rente, maar de kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst niet rechtsgeldig was opgezegd door de geïntimeerden, maar door een gemachtigde van een derde partij, Unie Halal Kip B.V. Joulz heeft in hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij zij betoogde dat de beëindiging van de overeenkomst door UHK voor rekening en risico van de geïntimeerden kwam. Het hof oordeelde dat de geïntimeerden niet verantwoordelijk waren voor de beëindiging van de overeenkomst, aangezien zij niet op de hoogte waren van de handelingen van UHK. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk en veroordeelde de geïntimeerden tot betaling van € 552,25 aan Joulz, bestaande uit het onbetwiste bedrag van € 483,95 en buitengerechtelijke incassokosten van € 68,30, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.272.939/01
Zaaknummer rechtbank : 7681648 RL EXPL 19-8438

arrest van 30 juni 2020

inzake
Joulz Meetbedrijf B.V., voorheen handelende onder de naam
Stedin Meetbedrijf B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Joulz,
advocaat mr. J.W. Hilhorst te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerden],
niet verschenen.

Het geding

1. Bij exploot 20 december 2019 is Joulz in hoger beroep gekomen van een door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, tussen partijen gewezen vonnis van 31 oktober 2019 (hierna: het bestreden vonnis). Tegen [geïntimeerden] is verstek verleend. Bij memorie van grieven heeft Joulz twee grieven aangevoerd. Joulz heeft vervolgens de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

De beoordeling in hoger beroep

2. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 een aantal feiten vastgesteld. Deze zijn door Joulz niet bestreden, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2.
Tussen (de rechtsvoorgangster van) Joulz en de vennootschap onder firma Sunda VOF (hierna: Sunda) is in april 2015 een overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de huur en uitlezing van een elektriciteitsmeter voor drie verschillende aansluitingen, waaronder één op het adres Taag 27 te Den Haag (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst is aangegaan voor de duur van 60 maanden.
2.3.
Ten tijde van het aangaan van de overeenkomst waren [geïntimeerden] vennoten van Sunda.
2.4.
Op de overeenkomst zijn de “Algemene voorwaarden voor huur en verhuur van een comptabele meetinrichting Stedin Meetbedrijf 2009” (hierna: de Algemene Voorwaarden) van toepassing verklaard. In die Algemene Voorwaarden is het volgende, voor zover relevant, bepaald:
“(...)3.3 Door de huurder kan de (oorspronkelijke) overeenkomst tussentijds worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van 2 maanden tegen het einde van een kalendermaand ingeval van verkoop, staking of verhuizing van de onderneming.
3.4
Indien de overeenkomst voortijdig eindigt, zoals bedoeld in lid 3 van dit artikel of in artikel 10 lid 1, wordt elke vordering van verhuurder op huurder onmiddellijk opeisbaar en is huurder aan verhuurder de restwaarde van de comptabele meetinrichting verschuldigd. (...)
10.1
Indien huurder niet (tijdig) voldoet aan enige verplichting, alsmede bij faillissement en (voorlopige) surseance van betaling van huurder of toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem, is verhuurder bevoegd, zonder enige ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst geheel of gedeeltelijk de uitvoering van de overeenkomst op te schorten en/of deze op te zeggen, onverminderd het recht op vergoeding van de schade die het gevolg is van niet nakoming, de opschorting of de opzegging, terwijl tevens elke vordering die verhuurder ten laste van huurder heeft dadelijk opeisbaar is. (…)"
2.5.
Sunda heeft het pand gelegen aan het adres [adres 1] met ingang van 1 november 2015 verhuurd aan Unie Halal Kip B.V. (hierna: UHK).
2.6.
Bij e-mail van 21 november 2016 heeft Kenter B.V. het volgende aan Joulz geschreven:
“(…) De volgende klant heeft besloten om hun aansluitingen bij onze organisatie onder te brengen
Unie Halal Kip B.V.
(…)
Via deze weg willen de meetbedrijfcontracten alvast opzeggen en nemen wij de aansluitingen over op het moment dat het contract bij jullie afloopt.
Graag willen wij weten wat deexacteafloopdatum is waarop wij de aansluitingen boetevrij en zonder opzegvergoedingen kunnen overnemen.
Graag horen wij ook wat de eventuele opzegvergoeding bij vroegtijdig uitswitchen zal zijn. (...)”
2.7.
Hierop is namens Joulz het volgende geantwoord:
“(…) Betreft de aankondiging switch/opzegging voor (…). Uit onze administratie is gebleken dat er nog een actieve overeenkomst is t/m 01-04-2020. Zie bijlage.
Bij het eerder weg switchen dan einddatum overeenkomst bijvoorbeeld per 1-12-2016 is de opzegvergoeding: € 2580,98.
Conform de algemene voorwaarden hanteert [Joulz, toev. Hof] een opzegtermijn van zes maanden. (…)”
2.8.
Vervolgens is de meetapparatuur van Joulz weggehaald en is er een meter van Kenter B.V. geplaatst. Hierop heeft Joulz een factuur d.d. 13 april 2017 wegens voortijdige beëindiging van de overeenkomst aan [geïntimeerden] gestuurd. [geïntimeerden] hebben geweigerd deze te betalen.
3. Joulz heeft bij de kantonrechter hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] gevorderd tot betaling van (i) een bedrag van € 2.819,26, (ii) een bedrag van € 483,95, en (iii) de verbeurde rente tot en met 22 maart 2019 van € 443,58, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2019, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Zij heeft daartoe gesteld dat [geïntimeerden] (als vennoten) de overeenkomst van Sunda met Joulz op het adres Taag 27 te Den Haag hebben opgezegd en dat Joulz conform art. 3.4 van de toepasselijke Algemene Voorwaarden de restwaarde van de meetinrichting van € 2.819,26 terecht heeft opgeëist (productie 3-A dagvaarding). [geïntimeerden] hebben ondanks sommatie het desbetreffende bedrag niet voldaan. Daarnaast hebben [geïntimeerden] de factuur voor verschuldigde huur voor de adressen [adres 2] en [adres 3] over de periode april – juni 2018 niet binnen de daarvoor geldende dertig dagen betaald; het gaat daarbij om een bedrag van € 483,95 (productie 3-B dagvaarding).
3.1.
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en Joulz veroordeeld tot voldoening van de proceskosten van [geïntimeerden] Kort gezegd heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet is gebleken dat de overeenkomst door [geïntimeerden] zelf is opgezegd, maar dat opzegging door een gemachtigde (Kenter B.V.) van huurder UHK heeft plaatsgevonden. De overeenkomst is dus niet rechtsgeldig door de huurder opgezegd als bedoeld in art. 3.3 en 3.4 van de Algemene Voorwaarden. Enige andere juridische grondslag ontbreekt verder, zodat de vorderingen worden afgewezen, aldus de kantonrechter.
3.2.
Joulz heeft bij memorie van grieven twee grieven geformuleerd die zich (grotendeels) voor gezamenlijke behandeling lenen.
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat door toedoen van UHK de overeenkomst tussen [geïntimeerden] met Joulz feitelijk is geëindigd. In de eigen woorden van Joulz: zij “
begrijpt dat [[geïntimeerden]] het beëindigen van de overeenkomst niet zelf in de hand hebben gehad” (nr. 5 akte uitlaten Joulz). Joulz betoogt echter dat het feitelijk beëindigen van de overeenkomst door UHK (als huurder van het pand aan de Taag 27) al dan niet op grond van art. 6:76 BW (analoog) voor rekening en risico van [geïntimeerden] komt. In ieder geval rustte op [geïntimeerden] een zorgplicht dat de huurders van het pand de met Joulz gesloten overeenkomst zouden respecteren.
3.4.
Dit betoog faalt, immers niet is gesteld en evenmin is gebleken dat [geïntimeerden] bij de uitvoering van de overeenkomst met Joulz gebruik hebben gemaakt van de hulp van UHK; UHK is geen hulppersoon van [geïntimeerden], maar haar huurder. Ook volgt het hof Joulz niet in haar stelling dat in dit geval op [geïntimeerden] een zorgplicht rustte dat UHK de overeenkomst met Joulz zou respecteren. Het hof overweegt dat uit de geschetste feiten en omstandigheden rondom de beëindiging niet blijkt dat [geïntimeerden] van het voornemen van UHK tot beëindiging op de hoogte waren, dan wel dat zij enige controle hebben kunnen uitoefenen op die beslissing tot beëindiging. Daar komt bij dat Joulz – tot op zekere hoogte – zelf debet kan zijn geweest aan de beëindiging van de overeenkomst en de overstap naar Kenter B.V. Kenter B.V. ging er in haar e-mail van 21 november 2016 immers van uit dat Joulz een huurovereenkomst met UHK had. Klaarblijkelijk heeft noch Kenter B.V., noch Joulz opgemerkt dat die veronderstelling onjuist was. Dit kan ertoe hebben geleid dat Kenter B.V. is overgegaan tot het verwijderen van de meter van Joulz en het plaatsen van haar eigen meter, zonder dat [geïntimeerden] daarvan op de hoogte waren.
3.5.
Evenmin heeft Joulz er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de overeenkomst (zo begrijpt het hof de stellingen van Joulz) rechtsgeldig
namens[geïntimeerden] werd beëindigd. In november 2016 heeft huurder UHK Kenter B.V. gemachtigd voor het adres Taag 27 om contractinformatie op te vragen en de overeenkomst voor meetdiensten op te zeggen (vgl. de machtiging in prod. 4 en de brief van januari 2017 in prod. 5 bij conclusie van antwoord). Joulz heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan zij redelijkerwijze het vertrouwen mocht hebben dat [geïntimeerden] (de vennoten van Sunda, de contractspartner van Joulz) de overeenkomst wilden beëindigen. De enkele stelling dat – na het beëindigen van de overeenkomst in maart 2017 – contact is geweest met [geïntimeerden] en dat zij hebben verzocht om de overeenkomst weer voort te zetten, is onvoldoende om (zoals Joulz betoogt) hieruit af te leiden dat [geïntimeerden] zelf ook van mening waren dat de overeenkomst
door henwas beëindigd. Naar het hof begrijpt waren partijen slechts met elkaar in overleg over een oplossing naar aanleiding van de ontstane situatie.
3.6.
Ook volgt het hof Joulz niet in haar stelling dat het op de weg van [geïntimeerden] had gelegen om haar huurder aan te spreken en ervoor te zorgen dat de meter weer werd teruggeplaatst en de overeenkomst met Joulz werd hersteld. Enige verplichting daartoe ziet het hof in dit geval niet. [geïntimeerden] zijn pas met de ontvangst van de beëindigingsnota van 13 april 2017 – dus enige tijd na de feitelijke beëindiging van de overeenkomst – op de hoogte geraakt van de feitelijke beëindiging van de overeenkomst. Van enige wetenschap of betrokkenheid van [geïntimeerden] bij de overstap naar Kenter B.V. was geen sprake. Joulz heeft onvoldoende geconcretiseerd welke voorstellen zij aan [geïntimeerden] heeft gedaan om het gerezen probleem (waaraan [geïntimeerden] part noch deel hebben gehad) op te lossen. Dit terwijl Joulz zelf wel had kunnen weten dat Kenter B.V. uitging van de onjuiste veronderstelling dat UHK de contractspartij van Joulz was. Joulz’ stellingen over de (gestelde) gebrekkige medewerking van [geïntimeerden] lijken ook enigszins tegenstrijdig te zijn: in de memorie van grieven stelt zij weliswaar dat zij heeft aangeboden de oude meter te herplaatsen en de overeenkomst voort te zetten, maar bij akte in eerste aanleg heeft zij gesteld dat zij heeft voorgesteld een nieuwe meter te installeren op voorwaarde dat [geïntimeerden] een nieuwe overeenkomst voor vijf jaar zouden aangaan. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerden] voorafgaand aan de feitelijke beëindiging (die hen op zichzelf niet valt toe te rekenen) toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van die overeenkomst.
3.7.
Wel slaagt grief 1 in zoverre, dat Joulz terecht heeft betoogd dat [geïntimeerden] gehouden zijn de onbetwiste factuur terzake de reguliere huurtermijn voor de elektriciteitsmeters op de adressen [adres 2] en [adres 3] van € 483,95 te voldoen. De overeengekomen betalingstermijn van dertig dagen is verstreken, zodat deze vordering opeisbaar is. Het hof zal de vordering in zoverre toewijzen.
Slotsom
3.8.
Het bestreden vonnis zal dan ook gedeeltelijk worden vernietigd, voor zover het de betaling van de energiefactuur betreft. De grieven behoeven voor het overige geen bespreking. Er zijn geen stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
3.9.
Joulz maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het hof stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Joulz vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het hof stelt vast dat Joulz voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Vaststaat dat [geïntimeerden] meerdere sommaties hebben ontvangen, en dat Joulz een incassobureau heeft ingeschakeld ter voldoening van de factuur van € 455,32. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden echter slechts gedeeltelijk toegewezen. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. Het hof zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, namelijk 15% van de toegewezen hoofdsom: € 68,30.
3.10.
Het hof merkt Joulz aan als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij en bepaalt dat Joulz de proceskosten in eerste aanleg dient te dragen. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, is voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep ten laste van [geïntimeerden] geen aanleiding. Joulz dient haar eigen kosten te dragen.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 31 oktober 2019 gedeeltelijk, voor zover het de afwijzing van de vordering tot betaling van € 483,95 betreft;
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling van een totaalbedrag van € 552,25 (€ 483,95 + € 68,30) aan Joulz, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 23 maart 2019 tot aan de dag van algehele betaling;
- verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad; en
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van Cleef-Metsaars, C.A. Joustra en M.D. Ruizeveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2020 in aanwezigheid van de griffier.