Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 30 juni 2020
Stedin Meetbedrijf B.V.,
Het geding
De beoordeling in hoger beroep
begrijpt dat [[geïntimeerden]] het beëindigen van de overeenkomst niet zelf in de hand hebben gehad” (nr. 5 akte uitlaten Joulz). Joulz betoogt echter dat het feitelijk beëindigen van de overeenkomst door UHK (als huurder van het pand aan de Taag 27) al dan niet op grond van art. 6:76 BW (analoog) voor rekening en risico van [geïntimeerden] komt. In ieder geval rustte op [geïntimeerden] een zorgplicht dat de huurders van het pand de met Joulz gesloten overeenkomst zouden respecteren.
namens[geïntimeerden] werd beëindigd. In november 2016 heeft huurder UHK Kenter B.V. gemachtigd voor het adres Taag 27 om contractinformatie op te vragen en de overeenkomst voor meetdiensten op te zeggen (vgl. de machtiging in prod. 4 en de brief van januari 2017 in prod. 5 bij conclusie van antwoord). Joulz heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan zij redelijkerwijze het vertrouwen mocht hebben dat [geïntimeerden] (de vennoten van Sunda, de contractspartner van Joulz) de overeenkomst wilden beëindigen. De enkele stelling dat – na het beëindigen van de overeenkomst in maart 2017 – contact is geweest met [geïntimeerden] en dat zij hebben verzocht om de overeenkomst weer voort te zetten, is onvoldoende om (zoals Joulz betoogt) hieruit af te leiden dat [geïntimeerden] zelf ook van mening waren dat de overeenkomst
door henwas beëindigd. Naar het hof begrijpt waren partijen slechts met elkaar in overleg over een oplossing naar aanleiding van de ontstane situatie.