Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het verloop van de procedure
- het procesdossier van de eerste aanleg,
- het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam (hierna: de kantonrechter) van 21 december 2018,
- de dagvaarding in hoger beroep van 20 maart 2019,
- het tussenarrest van 16 april 2019 waarbij een comparitie na aanbrengen is gelast (comparitie niet gehouden),
- de memorie van grieven van Parking,
- de memorie van antwoord van de VvE,
- de akte na memorie van antwoord van Parking,
- de antwoordakte van de VvE.
2.Feiten
3.De vordering van de VvE en de beslissing van de kantonrechter
primairaangevoerd dat het besluit (partieel) nietig is op grond van artikel 5:129 lid 1 in samenhang met artikel 2:14 BW voor zover het een betalingsverplichting schept voor alle eigenaren. Dat is namelijk strijdig met artikel 3 sub a van het modelreglement, dat inhoudt dat de kosten die zijn gemaakt in verband met het gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten alleen voor rekening van de appartementseigenaars komen die daarvan daadwerkelijk gebruik maken. De kosten voor de waterleidingen komen daarom niet voor rekening van Parking, die feitelijk geen gebruik kan maken van deze leidingen.
Subsidiairheeft Parking betoogd dat toepassing van het besluit op Parking in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is omdat zij op geen enkele wijze gebruik kan maken van de waterleidingen waarvoor zij volgens de VvE moet betalen.
4.De beoordeling in hoger beroep
uitvoeringvan het besluit door de VvE, waarbij de VvE haar aanslaat voor een deel van de kosten voor het herstel van de waterleidingen. De kantonrechter heeft, door de verkeerde kwalificatie van het subsidiaire verweer, ten onrechte geen inhoudelijk oordeel gegeven over het verweer van Parking dat toepassing van het besluit op Parking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Volgens Parking is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid als zij zou moeten bijdragen aan de kosten van waterleidingen waar zij geen gebruik van kan maken. In de parkeergarage is geen aansluiting op de waterleiding, zodat die op geen enkele wijze enig nut of voordeel oplevert voor Parking. In hoger beroep verwijst Parking in dit verband naar de bij 2.4. weergegeven bepaling in de splitsingsakte die inhoudt dat kosten verbonden aan gemeenschappelijke zaken gedragen moeten worden door de eigenaars van de appartementsrechten aan wie die zaken dienstbaar zijn. De VvE had eenvoudig een andere, redelijke verdeelsleutel kunnen vaststellen waarbij de eigenaars van de appartementsrechten van de parkeerplaatsen niet zouden bijdragen. De kosten voor de andere eigenaars die wel gebruik maken van de waterleidingen zouden dan slechts in zeer beperkte mate stijgen.