In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] B.V. tegen E-Logistics Control B.V. inzake aansprakelijkheid voor schade aan een lading tijdens het vervoer. De zaak is ontstaan na een ongeval op 9 december 2012 waarbij een vrachtwagen met een lading van 40 assen en een brutogewicht van 22.500 kg kantelde. E-Logistics had het vervoer uitbesteed aan [appellante], die op haar beurt het vervoer weer had uitbesteed aan een eenmanszaak. E-Logistics stelde [appellante] aansprakelijk voor de schade aan de lading, maar [appellante] betwistte deze aansprakelijkheid en stelde dat zij geen opvolgend vervoerder was in de zin van de CMR.
In eerste aanleg heeft de rechtbank Den Haag de vordering van E-Logistics toegewezen, waarbij werd geoordeeld dat artikel 37 CMR geen exclusief vorderingsrecht inhoudt. [appellante] ging in hoger beroep en vorderde vernietiging van het vonnis, maar het hof oordeelde dat de grieven van [appellante] niet slagen. Het hof bevestigde dat de CMR van toepassing is en dat E-Logistics, als papieren vervoerder, recht heeft op verhaal op [appellante]. Het hof concludeerde dat de uitleg van de CMR in lijn is met de versterking van de verhaalspositie van de ladingbelanghebbende en dat de schade uiteindelijk door de partij die deze heeft veroorzaakt, moet worden gedragen. Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis en veroordeelde [appellante] in de kosten van het hoger beroep.