In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schending van een geheimhoudingsbeding door een advocaat-medewerker, [geïntimeerde], die misstanden meldde aan de Deken en de Raad voor de Rechtsbijstand. De appellant, [appellant], had [geïntimeerde] in dienst en beschuldigde haar van het overtreden van de geheimhoudingsplicht uit de arbeidsovereenkomst. De zaak begon met een arbeidsovereenkomst waarin geheimhouding was vastgelegd, en er ontstonden problemen tussen de partijen over de werkwijze binnen het kantoor en de aanvragen van toevoegingen op naam van [geïntimeerde]. Na een aantal conflicten en een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, meldde [geïntimeerde] misstanden bij de Deken, wat leidde tot een onderzoek door de Raad voor de Rechtsbijstand. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig had gehandeld door deze misstanden te melden, aangezien zij als advocaat verplicht was om dergelijke misstanden te rapporteren. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die de vorderingen van [appellant] had afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerde] had toegewezen. De kosten van het geding in hoger beroep werden aan [appellant] opgelegd.