7.10.Gelet op vorenstaande is het hoger beroep ongegrond en moet worden beslist als hierna vermeld.
16. De Hoge Raad heeft op 12 augustus 2016, nr. 15/04048, ECLI:NL:HR:2016:1915, het beroep in cassatie tegen de hiervoor vermelde uitspraak van het hof, met toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, ongegrond verklaard. 17. De rechtbank ziet in hetgeen [belanghebbende] met betrekking tot het jaar 2011 heeft
aangevoerd geen reden af te wijken van het oordeel van het hof over 2010. Feitelijk heeft [belanghebbende] geen nadere onderbouwing van zijn stellingen gegeven. [Belanghebbende] herhaalt (in de conclusie van repliek) vooral hetgeen in de procedure voor 2010 reeds aan de orde is gekomen. In het bijzonder heeft [belanghebbende] niet doen blijken, dat met de activiteiten niet alleen een voordeel werd beoogd, maar ook redelijkerwijs was te verwachten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de activiteiten in 2011 ook al weer zijn beëindigd, [belanghebbende] eerder al tot de ontdekking was gekomen geen 825 m², maar 725 m² kantoorruimte te hebben aangeschaft welke schade al niet meer was te verhalen en in 2011 de huurprijs per m² inmiddels was gezakt van € 200 (2008) naar € 140. [Belanghebbende] heeft op 14 juli 2017 nog een overzicht van kennelijk 1.194 elektronische postberichten gestuurd, waarvan de omvang naar de mening van [belanghebbende] te omvangrijk is om uit te printen. Dit een en ander maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Met inachtneming van het oordeel in overweging 14 ziet de rechtbank daarom geen aanleiding de impliciete verliesvaststellingsbeschikking tot een hoger bedrag vast te stellen dan € 13.141.
18. Ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de AWR, kan aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning tot het doen van aangifte gestelde termijn heeft gedaan (hierna: het aangifteverzuim), een verzuimboete worden opgelegd. Naar vaste jurisprudentie wordt bij afwezigheid van alle schuld (avas) geen boete opgelegd.
19. De rechtbank heeft vastgesteld dat [belanghebbende] niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, van de AWR gestelde termijn aangifte heeft gedaan, zodat dat een verzuimboete rechtvaardigt van € 226 ingevolge artikel 21, tweede lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
20. Nu gesteld noch gebleken is dat sprake is van avas, is de verzuimboete terecht aan [belanghebbende] opgelegd. Ook zijn geen omstandigheden aangevoerd die de rechtbank aanleiding geven om de verzuimboete te matigen.
Heffingsrente
21. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. [Belanghebbende] heeft hiertegen geen zelfstandige gronden aangevoerd. De beschikking heffingsrente dient echter - gelet op de vermindering van de aanslag tot nihil te worden vernietigd.
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard.