Rolnummer: 22-001481-17
Parketnummer: 09-139403-15
Datum uitspraak: 10 april 2019
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 15 december 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1943,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 27 maart 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 850,--, subsidiair 17 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 7 maanden en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde tot een geldboete van € 350,--, subsidiair 7 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 oktober 2014 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,66 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
subsidiair, indien voorgaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op 1 oktober 2014 in Den Haag als bestuurder van een voertuig (auto), dit voertuig heeft bestuurd terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
2.
hij op of omstreeks 1 oktober 2014 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Schoutenstraat, de controle over het door hem bestuurde voertuig is verloren, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 7 maanden en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 14 uren, subsidiair 7 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte het verweer gevoerd dat hem het recht op tegenonderzoek is ontnomen, nu het schrijven over de uitslag van het bloedonderzoek op 13 oktober 2014 is verzonden naar het adres [adres], terwijl hij op 1 oktober 2014 bij zijn verhoor bij de politie heeft verklaard dat hij met ingang van 1 oktober 2014 was verhuisd naar het adres [adres 2].
Artikel 20 van het destijds geldende Besluit alcoholonderzoeken luidde als volgt:
“Het resultaat van het onderzoek wordt zo spoedig mogelijk aan de verdachte medegedeeld.”
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier vast dat het ervoor moet worden gehouden dat de verdachte niet zo spoedig mogelijk is geïnformeerd over de uitslag van het bloedonderzoek, aangezien de uitslag naar een inmiddels (voor de autoriteiten kenbaar) achterhaald adres van de verdachte is gestuurd, waardoor hij pas geruime tijd na het bloedonderzoek over de uitkomst daarvan is geïnformeerd.
Het hof is van oordeel dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (waaronder ECLI:NL:HR:2010:BM4412) blijkt dat een zo spoedig mogelijke mededeling van het resultaat van het bloedonderzoek behoort tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 is omringd. De omstandigheid dat het resultaat van het bloedonderzoek in strijd met artikel 20 van het Besluit niet zo spoedig mogelijk aan de verdachte is medegedeeld, brengt dan ook mee dat dat resultaat niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Dat leidt ertoe dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: