3.3De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis van 19 april 2017 de vordering van Aegon in conventie toegewezen en de vordering van [appellante] in reconventie afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
4. In hoger beroep concludeert [appellante] tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing van de vorderingen in conventie en tot toewijzing van haar vorderingen in reconventie, met veroordeling van Aegon in de kosten van beide instanties. Aegon concludeert in hoger beroep tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en tot veroordeling van [appellante] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
5. Aegon heeft in hoger beroep haar standpunt gedeeltelijk herzien (memorie van antwoord, onder 37). Aegon betwist mede op grond van een aanvullende rapportage van [onderzoeker] van 31 augustus 2018 (alsnog) dat op 10 februari 2014 een aanrijding heeft plaatsgevonden, althans een authentieke aanrijding. Met authentieke aanrijding doelt Aegon, zo begrijpt het hof, op een niet-opzettelijke aanrijding die heeft plaatsgevonden overeenkomstig de verklaringen van de betrokken bestuurders. Het hof heeft met dit gedeeltelijk herziene standpunt van Aegon rekening gehouden bij de vermelding van de vaststaande feiten, hiervoor onder 2.1.
6. Met
grief Ikeert [appellante] zich tegen het oordeel van de rechtbank (rov. 6.2) dat Aegon haar stellingen deugdelijk gemotiveerd heeft onderbouwd, gelet op de inhoud van het (tweede) rapport van [onderzoeker] en op de door Aegon overgelegde verklaring van [betrokkene] d.d. 18 juni 2014.
7. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat Aegon met de in rov. 6.2 van het bestreden vonnis aangehaalde passage uit het tweede rapport van [onderzoeker] en de overgelegde verklaring van [betrokkene] een voldoende motivering en onderbouwing heeft gegeven voor de stelling dat zich op 10 februari 2014 niet een noemenswaardige aanrijding heeft voorgedaan tussen de Audi en de Toyota en dat daardoor niet alle schade aan de gehele rechterzijde van de Audi veroorzaakt kan zijn. Daarmee heeft Aegon eveneens voldoende gemotiveerd dat [appellante], door niettemin ten onrechte aanspraak te maken op vergoeding van deze schade aan de Audi, jegens Aegon onrechtmatig heeft gehandeld.
8. In de toelichting op grief I heeft [appellante] deze gevolgtrekking uit het rapport van [onderzoeker] en de verklaring van [betrokkene] in enige opzichten nader betwist. Zo heeft zij betwist dat OAN kan gelden als deskundig en onafhankelijk, heeft zij de inhoud van het rapport betwist door erop te wijzen dat [onderzoeker] de Audi en de Toyota niet zelf heeft onderzocht doch heeft volstaan met het beoordelen van foto’s, waarvan niet duidelijk is wie deze heeft gemaakt. Ook heeft zij de metingen aan de Audi en de Toyota ter discussie gesteld. Verder betwist zij dat uit het schadebeeld van de Audi en het schadebeeld van de Toyota kan worden afgeleid dat de schade aan de Audi niet door de Toyota kan zijn veroorzaakt. Ten slotte betwist [appellante] dat uit de interviews met haar en met [betrokkene] argumenten vallen te putten tegen haar lezing van de gebeurtenissen.
9. Bij memorie van antwoord is Aegon gemotiveerd ingegaan op de betwistingen door [appellante], onder andere onder verwijzing naar een gedetailleerde nadere reactie van [onderzoeker] d.d. 31 augustus 2018 (productie 9 bij memorie van antwoord). [appellante] heeft deze nadere motivering en vooral de nadere reactie van [onderzoeker] bij haar akte van 30 oktober 2018 slechts summier besproken. Gelet op deze nadere en onderbouwde motivering door Aegon, overigens nog aangevuld bij haar antwoordakte van 27 november 2018, heeft zij ook in hoger beroep haar stellingen voldoende gemotiveerd.
Grief Ifaalt derhalve.
10.
Grief IIkeert zich tegen rov. 6.3 van het bestreden vonnis, waar de rechtbank heeft overwogen dat [appellante] tegen de onderbouwing van de stellingen van Aegon onvoldoende heeft ingebracht. Voor zover [appellante] met deze grief heeft willen betogen dat de rechtbank uit de in rov. 6.3 genoemde bewijsmiddelen – te weten het aanrijdingsformulier, de op verzoek van (de rechtsbijstandverzekeraar van) [appellante] opgestelde schriftelijke begroting van de reparatiekosten, de overgelegde getuigenverklaringen van diverse familieleden van [appellante] – had moeten concluderen dat de schade aan de Audi wel degelijk is veroorzaakt zoals door [appellante] gesteld, faalt de grief. Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het aanrijdingsformulier onvoldoende duidelijkheid verschaft over de precieze toedracht van de aanrijding, dat de overgelegde getuigenverklaringen van familieleden van [appellante] slechts betrekking hebben op de toestand van de Audi enige tijd vóór de gestelde aanrijding met de Toyota en ook uit de begroting van de reparatiekosten niet kan worden afgeleid of de schade is ontstaan door de gestelde aanrijding.
11. Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde rapporten van [onderzoeker] en de verklaring van [betrokkene], gelet ook op de diverse door Aegon benoemde inconsistenties tussen de verklaring van [betrokkene] en de door [appellante] afgelegde verklaring, voorshands bewezen is te achten dat tussen de Audi en de Toyota op 10 februari 2014 geen, althans geen noemenswaardige, aanrijding heeft plaatsgevonden zodat de schade aan de Audi niet, althans niet geheel, is ontstaan door de gestelde aanrijding met de Toyota.
12. Hetgeen [appellante] tot nu toe naar voren heeft gebracht, acht het hof onvoldoende om dit voorshands bewezen geachte te ontzenuwen. Uit de verklaringen van familieleden van [appellante] dat de Audi kort voor de aanrijding nog geen schade vertoonde, volgt als zodanig niets over de aanrijding en de gevolgen daarvan. De verklaringen die [appellante] en [betrokkene] hebben afgelegd zijn op onderdelen tegenstrijdig en laten onverklaard hoe met het schadebeeld aan de Audi te rijmen valt dat [onderzoeker] aan de Toyota geen schade van betekenis heeft geconstateerd. Dat de Toyota vóór de inspectie door [onderzoeker] al zou zijn gerepareerd, zoals [appellante] nog heeft gesteld, acht het hof, ook na bestudering van de ter onderbouwing van deze stelling overgelegde foto’s, voorshands niet aannemelijk gemaakt.
13. Wel zal [appellante] overeenkomstig haar aanbod toegelaten te worden tot het leveren van tegenbewijs, nu haar – ter betwisting van de stellingen van Aegon aangevoerde – stelling dat de schade aan de Audi wel degelijk door de gestelde aanrijding is veroorzaakt, op zichzelf voldoende concreet en duidelijk is, zodat een uitwerking of nadere motivering daarvan in het licht van de bevindingen van [onderzoeker] niet kan worden verlangd (HR 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1846). 14.
Grief IIIkeert zich tegen rov. 6.4 en 6.5 van het bestreden vonnis, waar de rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering in conventie toewijsbaar is en [appellante] in de kosten zal worden veroordeeld. Deze grief zal het hof pas beoordelen nadat aan [appellante] gelegenheid is geboden voor het leveren van tegenbewijs.
15. De
vierde grief(door [appellante] per abuis eveneens als grief III aangeduid) bestrijdt rov. 7.1 tot en met 7.4 van het bestreden vonnis, waar de rechtbank de vorderingen in reconventie bespreekt en niet-toewijsbaar oordeelt. Ook voor de beoordeling van de vorderingen in reconventie dient te worden vastgesteld of de aanrijding heeft plaatsgevonden op de wijze en met de gevolgen als door [appellante] gesteld. Het verschil met de vorderingen in conventie is dat bij [appellante] de stelplicht en de bewijslast ligt van de feiten op grond waarvan zij Aegon aansprakelijk houdt voor haar schade aan de Audi.
16. Voor de vordering tot verwijdering van haar gegevens uit het CIS-register ligt bij Aegon de stelplicht en de bewijslast dat [appellante], kort gezegd, heeft gefraudeerd door van Aegon vergoeding van haar schade aan de Audi te vorderen hoewel zij wist dat deze geheel of gedeeltelijk op andere wijze dan door de gestelde aanrijding is veroorzaakt.
17. Ook in reconventie acht het hof het voorshands bewezen dat tussen de Audi en de Toyota op 10 februari 2014 geen, althans geen noemenswaardige, aanrijding heeft plaatsgevonden zodat de schade aan de Audi niet, althans niet geheel, is ontstaan door de gestelde aanrijding met de Toyota. Het hof zal [appellante] ook in reconventie toelaten tot bewijslevering. Voor zover het de vordering tot schadevergoeding betreft, gaat het daarbij derhalve niet om tegenbewijs maar om het alsnog leveren van (gewoon) bewijs dat de schade aan de Audi op 10 februari 2014 is veroorzaakt op de door haar gestelde wijze. Voor zover het de vordering tot verwijdering van gegevens uit het CIS-registers betreft, gaat het evenals in conventie om het leveren van tegenbewijs.
18. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.