In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de waarde van een onroerende zaak in Rotterdam is vastgesteld op € 159.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam had deze waarde vastgesteld voor de onroerendezaakbelastingen van het jaar 2017. Belanghebbende betwistte deze waardering en stelde dat de waarde te hoog was. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarop belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Den Haag. Tijdens de zitting bij het Hof op 14 december 2018 werd de zaak behandeld, waarbij belanghebbende zijn standpunt wijzigde en stelde dat de waarde lager dan € 159.000 moest zijn. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep ongegrond was, en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde en dat belanghebbende niet in staat was geweest om tegenbewijs te leveren. De uitspraak van het Hof werd op 22 februari 2019 openbaar gemaakt.