ECLI:NL:GHDHA:2019:591

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
22-003652-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging van vreemdeling met vervalste reisdocumenten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een vreemdeling zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor het gebruik van vervalste reisdocumenten. De tenlastelegging betrof het opzettelijk gebruik van een vals Grieks paspoort en identiteitsbewijs bij de grenscontrole voor een reis naar Groot-Brittannië. Tijdens de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij deze documenten in Nederland had gekocht en dat hij asiel wilde aanvragen in Groot-Brittannië.

Het hof heeft vastgesteld dat artikel 31 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van toepassing is, wat inhoudt dat het vreemdelingen niet kan worden tegengeworpen als zij in het kader van hun vlucht niet de juiste reisformaliteiten volgen. Dit betekent dat de bescherming die deze bepaling biedt, niet kan worden ontzegd op de enkele grond dat de verdachte zich niet onverwijld bij de autoriteiten heeft gemeld of geen asielaanvraag heeft gedaan. Gezien deze overwegingen heeft het hof besloten dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en het Openbaar Ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging. Deze beslissing is genomen in het belang van de bescherming van de rechten van de verdachte, zoals vastgelegd in internationale verdragen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003652-18
Parketnummer: 10-169491-18
Datum uitspraak: 20 februari 2019
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 29 augustus 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [plaats] (Iran) op [datum],
adres: [adres] (Iran),
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 20 februari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2018 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst reisdocument te weten een Grieks paspoort met nummer [documentnummer] op naam van [valse naam], welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte, dat reisdocument ter identificatie heeft overhandigd aan de grenswachter bij de grenscontrole voor de uitreis naar Groot-Brittannië;
en/of
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst identiteitsbewijs, te weten een Grieks identiteitsbewijs met nummer [documentnummer] op naam van [valse naam], welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte, dat identiteitsbewijs ter identificatie heeft overhandigd aan de grenswachter bij de grenscontrole voor de uitreis naar Groot-Brittannië.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Het hof stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte zich op 26 augustus 2018 met een vervalst paspoort en een vervalste identiteitskaart heeft gelegitimeerd bij de Koninklijke Marechaussee op het moment dat hij werd gecontroleerd voor zijn reis vanuit Hoek van Holland naar Groot-Brittannië. De verdachte heeft hierover bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat hij deze documenten in Nederland had gekocht, dat zijn paspoort door de Iraanse overheid in beslag was genomen en dat hij per boot naar Groot‑Brittannië wilde reizen, omdat hij dacht daar veilig te zijn. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij voornemens was in Groot‑Brittannië asiel aan te vragen.
Artikel 31 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen brengt – kort gezegd – mee dat het vreemdelingen niet kan worden tegengeworpen als zij in het kader van hun vlucht niet de juiste reisformaliteiten volgen. De bescherming, die deze bepaling beoogt te bieden, kan de verdachte niet worden ontzegd op de enkele grond dat hij zich niet onverwijld bij de autoriteiten heeft gemeld of geen asielaanvraag heeft gedaan (HR 28 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4238). Dit brengt met zich dat het Openbaar Ministerie niet‑ontvankelijk dient worden verklaard in de vervolging van de verdachte.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul,
mr. O.E.M. Leinarts en mr. A.L. Frenkel, in bijzijn van de griffier mr. K. Elema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 februari 2019.