De procedure in hoger beroep
3. [appellant] is van de beschikking van de kantonrechter in hoger beroep gekomen en heeft tegen het oordeel van de kantonrechter twee grieven gericht. Met deze grieven beoogt [appellant] dat het hof de Consumentenbond zal veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht per 1 oktober 2018 en tot betaling van loon vanaf die datum, en tot betaling van het loon vanaf 17 november 2017 tot en met 3 januari 2018. Subsidiair heeft [appellant] om toekenning van een billijke vergoeding van EUR 150.000 bruto verzocht.
Herstel arbeidsovereenkomst
4. Met grief A en de toelichting daarop stelt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Hij vindt dat oordeel bovendien te summier gemotiveerd. Hij wijst daarbij op wat hij als de kern van de discussie beschouwt, namelijk dat hij naar zijn stelling in de functie van Adviseur Public Affairs binnen de Consumentenbond een onafhankelijke positie bekleedt en de kantonrechter deze bijzondere positie heeft miskend.
5. Het hof stelt voorop dat partijen verschillen in opvatting over de vraag hoe de functie van [appellant] moet worden ingevuld. Partijen zijn het er over eens dat de adviesfunctie van [appellant] een functie is die hij in hoge mate zelfstandig mag – ja zelfs moet – invullen. [appellant] meent dat zijn functie met zich brengt dat het hem vrij staat zijn visie op interne en externe zaken “ongezouten” uit te dragen op de wijze zoals hij dat – onder andere – in het hierna onder 6 aan te duiden geschil heeft gedaan. Hij stelt bovendien dat de door hem gehanteerde toon en bewoordingen altijd binnen de te respecteren grenzen zijn gebleven. De Consumentenbond meent dat [appellant] weliswaar zelfstandig, maar niet onafhankelijk van de Consumentenbond mag opereren, en dat hij als werknemer van de Consumentenbond gehouden is het door de Consumentenbond bepaalde beleid c.q. de door de Consumentenbond bepaalde standpunten te vertegenwoordigen, te ondersteunen en naar buiten toe uit te dragen. De Consumentenbond stelt bovendien dat [appellant] in het na te duiden geschil in zijn communicatie en gedrag bepaald over de schreef is gegaan.
6. Het verschil in opvatting tussen partijen over de invulling van de rol en functie van [appellant] , dat blijkens de stukken al langer speelde, is naar het oordeel van het hof onoverkomelijk gebleken in de kwestie rondom de overzichtsnotitie naar aanleiding van het Regeerakkoord van 2017. [appellant] heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat de directeur van de Consumentenbond hem heeft geïnstrueerd de verhoging van de BTW niet op te nemen in een notitie, die was bedoeld om aan de Raad van Toezicht van de Consumentenbond een overzicht te geven van de door de regering in het Regeerakkoord voorgenomen, voor consumenten relevante maatregelen. Of de stelling van [appellant] dat [de directeur] hem aldus heeft geïnstrueerd juist is, heeft het hof op basis van de stukken niet kunnen vaststellen. [de directeur] heeft dit steeds ontkend. Ook als het hof er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat dit wel is gebeurd, dan nog heeft [appellant] met de wijze waarop hij zich met betrekking tot dit voorval en in de periode nadien heeft opgesteld miskend welke verplichtingen er op hem als werknemer van de Consumentenbond rusten. De leiding van de Consumentenbond bestaat uit de zogeheten ‘Top 15’. De Top 15 bestaat uit het MT, waarvan de directeur ook deel uitmaakt, en de afdelingshoofden van de negen afdelingen. [appellant] maakt geen deel uit van deze Top 15. [appellant] kan dan ook niet worden gevolgd in zijn redenering dat het hem uit hoofde van zijn functie vrij stond zijn rol volledig zelfstandig (en naar eigen goeddunken) in te vullen. Het is de Consumentenbond, en niet [appellant] , die de uiteindelijke zeggenschap heeft over de wijze waarop de functie van [appellant] moet worden ingevuld, en de mate van zelfstandigheid en onafhankelijkheid die daarin van hem gevraagd wordt.
7. Het hof is van oordeel dat [appellant] weliswaar een in vergaande mate zelfstandige adviesrol vervulde, en hem in die context een ruime beoordelingsvrijheid toekwam met betrekking tot de wijze waarop hij die rol inrichtte, maar dat dit niet een vrijbrief met zich meebrengt zich op te stellen zoals [appellant] heeft gedaan. Als werknemer van de Consumentenbond heeft [appellant] zich uiteindelijk te voegen naar de beleidskeuzes die de Consumentenbond maakt en de standpunten die zij verkiest in te nemen en uit te dragen. Vanzelfsprekend mag hij uit hoofde van zijn zelfstandige rol in de discussies die tot die beleidskeuzes leiden kritiek uiten en de Consumentenbond gevraagd en ongevraagd van (opbouwend) advies dienen. Maar uiteindelijk is [appellant] , als werknemer van de Consumentenbond, gehouden de door de Consumentenbond gemaakte beleidskeuzes en gekozen standpunten te ondersteunen en uit te dragen.
8. Tegen deze achtergrond heeft te gelden dat zelfs als [appellant] er van overtuigd was dat de directeur hem had geïnstrueerd om een bepaald onderwerp niet in de overzichtsnotitie op te nemen, dit nog niet rechtvaardigt dat [appellant] de discussie zo scherp heeft gevoerd als hij heeft gedaan. Door direct op zeer verwijtende toon de aanval te kiezen, heeft [appellant] het ontstane arbeidsconflict zelf gecreëerd. Hij heeft de discussie zelf al in een heel vroeg stadium gekwalificeerd als een “ernstig arbeidsrechtelijk geschil” (r.o. 2.9). Daar komt bij dat hij vervolgens dat arbeidsgeschil in hoge mate heeft verergerd, door – zoals de kantonrechter in zijn beschikking terecht heeft vastgesteld – te blijven volharden in zijn onverzoenlijke en onverzettelijke houding en toon, door anderen binnen de organisatie (zoals de bedrijfsjurist en de voorzitter van de Raad van Toezicht) bij het conflict te betrekken, ondanks herhaalde instructies dat niet te doen, en door lange tijd de bij herhaling door de Consumentenbond uitgestoken hand te negeren. Daarbij heeft [appellant] jegens de Consumentenbond en diverse bij de Consumentenbond werkzame of betrokken personen bepaald de fatsoensnormen overschreden. Dat is zeker het geval met de onverholen dreiging met schade aan de reputatie van de Consumentenbond, “
affaires” met het UWV, FNV en het Openbaar Ministerie, en met een “
record aantal rechtszaken in 2018” in zijn e-mailbericht van 11 januari 2018, dat hij nota bene schreef nadat op 3 januari 2018 na herhaald aandringen van de Consumentenbond voor het eerst na het ontstaan van het geschil een gesprek tussen partijen was gevoerd en de – zoals hierna zal worden geoordeeld, terecht opgelegde – loonstop was opgeheven.
9. Het hof deelt niet het standpunt van [appellant] dat niet hij, maar de Consumentenbond het conflict heeft laten escaleren. Het tegendeel is naar het oordeel van het hof het geval. Hoewel de wijze waarop de Consumentenbond in het begin van het conflict een (mogelijk) ontslag op staande voet heeft aangekondigd niet de schoonheidsprijs verdient, had [appellant] daarvoor de zaak ook al op scherp gezet en heeft de Consumentenbond daarna op alle mogelijke manieren getracht om het gerezen geschil op te lossen. Meer dan eens heeft zij [appellant] uitgenodigd voor een gesprek, en toen [appellant] mediation voorstelde heeft zij dat voorstel direct aanvaard. Tussen partijen is niet in geschil dat de mediationpoging van beide zijden serieus is geweest, maar niet heeft geleid tot een oplossing. De stukken vormen geen aanleiding te concluderen dat de Consumentenbond steeds heeft ingezet en toegewerkt naar een exit, zoals [appellant] stelt, maar veeleer dat de Consumentenbond vooral bij herhaling geprobeerd heeft te komen tot een de-escalatie van het door [appellant] veroorzaakte conflict.
10. Al met al kan noch het ontstaan van het conflict zelf, noch het escaleren daarvan, noch het feit dat het niet is gelukt om de verstoorde arbeidsverhouding te herstellen aan de Consumentenbond worden verweten, laat staan dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de Consumentenbond.
11. Voor het hof staat vast dat tussen partijen een ernstig en onoverbrugbaar verschil van inzicht is ontstaan, dat door toedoen van [appellant] hoog is opgelopen. Dit heeft geleid tot een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. De arbeidsovereenkomst is op grond daarvan terecht door de kantonrechter op de g-grond ontbonden.
12. [appellant] heeft in hoger beroep nog aangevoerd dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een voldragen g-grond betekenis moet worden toegekend aan de omstandigheid dat [de directeur] per 1 februari 2019 niet langer als directeur aan de Consumentenbond verbonden is, en [de direct leidinggevende] inmiddels een andere interne functie heeft gekregen en in geval van herstel van de arbeidsovereenkomst niet langer zou fungeren als de leidinggevende van [appellant] . Naar zijn stelling zou daarom – ex nunc beoordeeld – geen sprake zijn van een verstoorde arbeidsrelatie.
13. Dit betoog gaat niet op. Het hof is van oordeel dat de vraag of de kantonrechter terecht de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden op de g-grond, in hoger beroep ex tunc dient te worden getoetst. Het toetsingskader is of op grond van de feiten en omstandigheden die ten tijde van de procedure in eerste aanleg aan de orde waren, terecht is geoordeeld of sprake was van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Nadien intredende omstandigheden kunnen in aanmerking worden genomen voor zover zij aanwijzingen opleveren voor wat niet later dan op voormeld tijdstip kon worden verwacht. Voor zover ten tijde van de procedure in eerste aanleg voor de Consumentenbond voorzienbaar zou zijn geweest dat degene met wie [appellant] een conflict had, binnen afzienbare tijd een andere functie zou gaan vervullen ( [de direct leidinggevende] ) respectievelijk de Consumentenbond zou verlaten ( [de directeur] ), dient daarmee bij de beoordeling van vraag of de kantonrechter terecht de arbeidsovereenkomst op de g-grond heeft ontbonden in beginsel rekening te worden gehouden.
14. Echter, ook als het hof er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat een en ander binnen de Consumentenbond bekend was ten tijde van de procedure in eerste aanleg, dan nog kan dat in de gegeven situatie niet leiden tot het oordeel dat geen sprake is van een voldragen g-grond. [appellant] miskent met zijn betoog namelijk dat de verstoorde arbeidsrelatie zich niet (alleen) voordoet tussen hem en de beide heren, maar tussen hem en de Consumentenbond als zodanig, waarbij hij bovendien zelf buiten [de directeur] en [de direct leidinggevende] een aantal andere personen heeft betrokken (zoals de bedrijfsjurist, de manager P&O en de voorzitter van de Raad van Toezicht). In dit verband wijst het hof nog op het e-mailbericht dat [appellant] op 10 mei 2018 aan de voorzitter van de Raad van Toezicht heeft toegezonden, waarin hij stelt dat de voorzitter zich verwerpelijk heeft gedragen en zich kennelijk een bevoegdheid toekende die hij niet had. Door zijn opstelling en gedrag heeft [appellant] de voortzetting van zijn arbeidsrelatie met de Consumentenbond zelf onmogelijk gemaakt. Ten overvloede wordt overwogen dat uit niets is gebleken dat [appellant] inziet dat en waarom van hem jegens de Consumentenbond een andere houding en opstelling hadden mogen worden gevraagd. [appellant] heeft bij herhaling, en ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, gezegd dat hij het een volgende keer op precies dezelfde manier zou aanpakken.
15. Een en ander leidt tot de conclusie dat, gelet op al hetgeen is voorgevallen, de verwachting niet gerechtvaardigd is dat de tussen [appellant] en de Consumentenbond verstoord geraakte arbeidsrelatie nog kan worden hersteld, ook niet in het contact met een andere leidinggevende of een andere directeur.
16. Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan een beoordeling van de door de Consumentenbond in eerste aanleg tevens aangevoerde d-grond.
17. Van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de Consumentenbond is geen sprake, zoals blijkt uit al hetgeen hiervoor is overwogen, zodat de verzochte billijke vergoeding zal worden afgewezen.
18. De slotsom is dat de grief tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst faalt en het hof de door [appellant] verzochte veroordeling tot herstel van de arbeidsovereenkomst en betaling van het loon na de ontbindingsdatum zal afwijzen.
De loonvordering over de periode van de loonstop
19. [appellant] heeft met grief B en de toelichting daarop verzocht dat het hof de Consumentenbond zal veroordelen tot betaling van het loon over de periode 17 november 2017 tot en met 3 januari 2018. Dit is de periode waarin de Consumentenbond het loon heeft gestaakt met een beroep op artikel 7:629 lid 3 BW, omdat [appellant] heeft geweigerd gehoor te geven aan de oproep van de Consumentenbond om met haar (tenminste) een gesprek te voeren over de gerezen situatie.
20. Het hof is van oordeel dat [appellant] geen recht heeft op loon over voornoemde periode. [appellant] heeft geen enkel bewijs geleverd waaruit blijkt dat hij (om psychische dan wel fysieke redenen) niet in staat moest worden geacht om in de periode van de loonstop in gesprek te gaan met de Consumentenbond. De bedrijfsarts heeft in al zijn adviezen vastgesteld dat er geen medische belemmeringen voor [appellant] bestonden om op kantoor te komen en zijn (aangepaste) werkzaamheden deels daar uit te voeren. De aanpassing van de bedrijfsarts van het eerste advies zag niet op dat onderdeel van het advies. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] meegedeeld dat de door hem ter zake aangevraagde second opinion dezelfde uitkomst had als het aangepaste advies van de bedrijfsarts. Het nadien door het UWV afgegeven deskundigenoordeel zag – gelet op de vraagstelling van [appellant] aan het UWV – uitsluitend op de vraag of [appellant] op 17 november 2017 in staat was om zijn eigen werk te doen en niet op de vraag of hij in staat was om een gesprek te voeren met de Consumentenbond.
21. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] nog gesteld dat hij niet zou hebben begrepen dat de Consumentenbond het loon had stopgezet omdat [appellant] geen gehoor gaf aan de uitnodiging voor een gesprek. Voor zover al sprake is van een dergelijk misverstand aan de zijde van [appellant] , moet dat naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van [appellant] blijven, nu de berichtgeving van de Consumentenbond daarover volstrekt duidelijk is geweest. Overigens blijkt ook uit correspondentie van [appellant] zelf (onder andere zijn e-mail van 16 november 2017 om 21:12 uur, r.o. 2.13) dat [appellant] begreep dat de Consumentenbond hem opriep voor een gesprek, en dat bij zijn niet-verschijnen loonmaatregelen zouden volgen. Daarna heeft de Consumentenbond op 17 november 2017 nogmaals aan [appellant] geschreven dat de loonsanctie ongedaan zou worden gemaakt, als de second opinion zou uitwijzen dat [appellant] zodanig ongeschikt was dat hij in het geheel niet naar kantoor kon komen, zelfs niet voor een gesprek.
22. De Consumentenbond heeft naar het oordeel van het hof terecht tot de loonstop kunnen komen en heeft de loonbetaling direct hervat toen [appellant] alsnog aan de (herhaalde) oproep voor een gesprek gehoor had gegeven. Het verzoek van [appellant] om de Consumentenbond te veroordelen om deze loonbetalingen alsnog aan hem te doen wordt dan ook afgewezen.
23. Wat partijen verder nog hebben gesteld behoeft geen bespreking meer, aangezien dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
24. Gelet op al het vorenstaande is nadere bewijslevering niet aan de orde en wordt evenmin toegekomen aan tegenbewijs, nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen kunnen leiden.
25. Nu [appellant] op alle onderdelen in het ongelijk is gesteld, zal het hof hem veroordelen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van de Consumentenbond.