ECLI:NL:GHDHA:2019:568

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
200.214.409/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzekeringsovereenkomst en administratieverplichting na overval op juwelierszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen HDI-Gerling Verzekeringen N.V. inzake een verzekeringsovereenkomst na een overval op een juwelierszaak. De rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat het recht van [appellant] op schadevergoeding was vervallen omdat hij niet voldeed aan de administratieverplichting zoals vastgelegd in de polisvoorwaarden. De feiten zijn als volgt: de ex-echtgenote van [appellant] had een juwelierswinkel geopend en een verzekering afgesloten bij Nassau Verzekering Maatschappij N.V. Na een overval op de winkel deed [appellant] aangifte en claimde schadevergoeding. HDI, de rechtsopvolger van Nassau, weigerde de schadevergoeding omdat er geen deugdelijke voorraadadministratie was, wat essentieel was voor het vaststellen van de schade. In hoger beroep betoogde [appellant] dat hij wel degelijk schade had geleden en dat de administratie niet zo gebrekkig was als HDI stelde. Het hof oordeelde echter dat [appellant] onvoldoende bewijs had geleverd van een goede administratie en dat HDI in haar redelijk belang was geschaad door het ontbreken daarvan. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.214.409/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/487932 / HA ZA 15-1103

arrest van 19 maart 2019

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H.A.M.J. Loeffen te Geldrop,
tegen

HDI-Gerling Verzekeringen N.V.,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: HDI,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 20 februari 2017 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 23 november 2016. Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] één grief aangevoerd en zijn eis aangevuld. Bij memorie van antwoord met producties heeft HDI de grief bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

De feiten

1. De door de rechtbank in het vonnis van 23 november 2016 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan. Het gaat om het volgende.
1.1
De ex-echtgenote van [appellant], [ex-echtgenote appellant], vestigde op 23 oktober 2009 een
juwelierswinkel te [plaats]. Ten behoeve van deze winkel heeft [ex-echtgenote appellant] met ingang
van 18 december 2009 bij de rechtsvoorganger van gedaagde, Nassau Verzekering
Maatschappij N.V. (hierna: Nassau) een verzekering afgesloten, te weten een
juweliersblockpolis.
1.2
Op de juweliersblockpolis zijn onder meer de ‘algemene voorwaarden bij de
juweliersblockpolis’ en de ‘bijzondere voorwaarden bij de juweliersblockpolis’ van
toepassing.
Artikel 3.8.4 van de ‘algemene voorwaarden juweliersblockpolis’ geeft als definitie van het
begrip ‘handelsvoorraad’, voor zover van belang, de volgende omschrijving:

Juwelen, edele metalen (...) welke geacht kunnen worden te behoren tot het bedrijf van
verzekerde, ongeacht of deze zaken het eigendom van de verzekerde zijn, dan wel aan de
verzekerde zijn toevertrouwd ter verkoop of terugzending, in commissie, reparatie,
restauratie, bewerking en taxatie.”
Artikel 1.1 van de ‘bijzondere voorwaarden juweliersblockpolis’ geeft als definitie van het
Begrip ‘verzekerde zaken’ de volgende omschrijving:

De handelsvoorraad, zoals omschreven in artikel 3.8.4 van de Algemene Voorwaarden”.
Artikel 2.1 van de ‘bijzondere voorwaarden juweliersblockpolis’ luidt als volgt:

Verzekerd is plotseling ontstane materiële schade aan of verlies van verzekerde zaken,
onverschillig door welke oorzaak ontstaan en ongeacht of dit is veroorzaakt door de aard of
een gebrek van die verzekerde zaken, met inachtneming van het bepaalde op het polisblad.”
In artikel 8.1 en 8.3 van de ‘bijzondere voorwaarden juweliersblockpolis’ staat, voor zover van belang, het volgende:

8.1 Verzekeringnemer en/of verzekerde zijn verplicht:
(…)
h. te zorgen voor een goed functionerende administratie waarin alle aan- en verkopen worden verwerkt, welke administratie in geval van schade in de zin van deze verzekering beschikbaar moet zijn ter inzage voor verzekeraars of de door hen benoemde expert(s).”
(…)
8.3
Indien verzekeringnemer en/of verzekerde een of meer van de in artikel 8.1 vermelde verplichtingen niet of niet volledig nakomen en hierdoor verzekeraars in een redelijk belang zijn geschaad, kunnen aan deze verzekering geen rechten worden ontleend.
1.3
Op 26 februari 2010 heeft [appellant] aangifte gedaan van een overval op de
bovengenoemde juwelierswinkel.
1.4
Nassau heeft Crawford & Company B.V. (hierna: Crawford) ingeschakeld om een onderzoek in te stellen naar de geleden schade. Op 4 maart 2010 beeft de expert [de expert] van Crawford een rapportage uitgebracht en op 27 oktober 2010 zijn eindrapport. In dit rapport staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:

De boekhouder van verzekerde (...) heeft ons inzage verleend in de administratie. Bij navraag hij de verzekerde en diens boekhouder bleek van de voorraad geen voorraadadministratie voorhanden te zijn. Er was enkel sprake van een financiële administratie.
De sieraden werden per gram verkocht. De verkopen werden (...) middels een formulier ‘Administratie van de omzet’ bijgehouden, welk formulier (...) aan verzekerde zou zijn uitgereikt.
De inkopen van de goederen werden middels inkoopfacturen geadministreerd. Tevens heeft de verzekerde volgens zijn verklaring een deel van de goederen in consignatie verkregen en zou een deel van de goederen voorraad uit een privé-collectie afkomstig zijn.
Goederen in consignatie € 54.952,00
Privé-inbreng sieraden € 50.017.50
Inkoop (...)
Tussen 17 december 2009 en 25 februari 2010 zou zijn verkocht€ 5.350.00
Vermeende voorraad op schadedatum € 370. 739.07
(...)
Opmerkingen:
(…).-De privé ingebrachte sieraden zouden door verzekerde zijn gekocht. (...). Verzekerde kon geen aankoopnota’s verstrekken.
-De totaal op de balans geactiveerde waarde van de goederenvoorraad wijkt af van onze berekening. (...). Het verschil ad EUR 724,62 kon niet worden verklaard door de boekhouder.
(...).
-Zoals uit de hiervoor vermelde blijkt resteren ons, zelfs na meerdere gesprekken met verzekerde en diens boekhouder, onduidelijkheden omtrent de gevoerde boekhouding en derhalve omtrent, de omvang van de vermeende schade.
1.5 Nassau heeft bij brief van 25 november 2010 kenbaar gemaakt dat de
juweliersblockpolis geen dekking biedt voor de gestelde schade. Nassau stelt in deze brief,
voor zover van belang:

Gezien het feit dat als het gevolg van het ontbreken van een deugdelijke administratie niet mogelijk is de omvang van de schade vast te stellen, alsmede in aanmerking genomen de hiervoor genoemde onregelmatigheden rondom de overval, biedt de onderhavige polis geen dekking voor de door verzekerde gestelde schade.

Het geschil in eerste aanleg

2.1
[appellant] heeft - samengevat - gevorderd HDI te veroordelen tot betaling van
€ 192.500,00, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2
[appellant] heeft daartoe nakoming gevorderd van de verzekeringsovereenkomst. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat schade is ontstaan door de diefstal van goud en juwelen tijdens de overval op de juwelierswinkel en dat HDI gehouden is die schade te vergoeden. [appellant] heeft verder gesteld dat deze schadevergoeding aan hem toekomt, omdat [ex-echtgenote appellant] haar vordering uit de verzekeringsovereenkomst aan hem heeft gecedeerd.
2.3
HDI heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.4
De rechtbank heeft in het vonnis van 23 november 2016 geoordeeld dat het recht van [appellant] op een schade-uitkering door HDI op grond van artikel 8.3 van de ‘algemene voorwaarden juweliersblockpolis’ is vervallen, omdat geen sprake is van een goed functionerende voorraadadministratie zoals bedoeld in artikel 8.1 van die algemene voorwaarden. Door het ontbreken van een deugdelijke administratie is HDI in een redelijk belang geschaad. HDI heeft er immers belang bij om te verifiëren of de door de verzekerde opgegeven schade juist is. HDI heeft voldoende onderbouwd dat zij de schade door het ontbreken van een deugdelijke administratie niet kan vaststellen, aldus de rechtbank.

De beoordeling van het hoger beroep

3. In zijn enige grief komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake was van een goed functionerende voorraadadministratie zoals bedoeld in artikel 8.1, aanhef en onder h, van de algemene voorwaarden, dat HDI daardoor in haar redelijk belang om de schade op een onderbouwde wijze te kunnen vaststellen, is geschaad en dat daarom het recht van [appellant] op een schade-uitkering op grond van de verzekeringsovereenkomst is vervallen.
4. De grieft faalt. Het hof overweegt daartoe het volgende.
4.1
Omdat HDI zich beroept op de artikelen 8.1, aanhef en onder h, en 8.3 van de algemene voorwaarden en betoogt dat op grond daarvan [appellant] geen rechten aan de verzekering kan ontlenen, rusten de stelplicht en (zonodig) bewijslast terzake van de stelling dat geen sprake is van een goed functionerende administratie als bedoeld in artikel 8.1 van de polisvoorwaarden op HDI. HDI heeft in eerste aanleg, onder verwijzing naar het rapport van Crawford van 27 oktober 2010, gesteld dat van een goed functionerende administratie, waarin alle aan- en verkopen zijn verwerkt en kunnen worden geverifieerd, geen sprake was.
4.3
[appellant] heeft daar in eerste aanleg onderbouwd, onder verwijzing naar aankoopnota’s en bankafschriften tegen ingebracht dat [appellant] en zijn echtgenote in 2009 een voorraad aan goud en sierraden hebben ingekocht voor een totaalbedrag van € 147.499,20, en in 2010 voor een totaalbedrag van € 123.620,55. Verder heeft [appellant] onder verwijzing naar een consignatie-overeenkomst gesteld dat zij daarnaast op 10 februari 2010 sieraden in consignatie hebben ontvangen met een waarde van € 54.952,-. Daarmee is dat deel van de aankoop of totstandkoming van de voorraad weliswaar voldoende geadministreerd, maar [appellant] heeft zowel in eerste aanleg als in appel erkend dat hij van de gestelde inbreng van een eigen voorraad aan goud en sierraden ter waarde van € 50.017,50 geen bewijsstukken heeft. Naar het oordeel van het hof is daarmee van een volledige aankoopadministratie als bedoeld in de polisvoorwaarden geen sprake. Dat sprake is van een inbreng van eigen sieraden in plaats van aankoop daarvan, maakt dit niet anders.
4.4
Bij het voorgaande komt dat [appellant] zowel in eerste aanleg als in appel ook heeft erkend dat hij niet beschikt over verkoopbonnen met betrekking tot de verkopen die sinds de start van de onderneming in 2009 en 2010 zijn gedaan. Daarnaast heeft [appellant] niet weersproken dat ook anderszins geen voorraadadministratie voorhanden was, zoals geconstateerd in het rapport van Crawford.
4.5
[appellant] heeft onder verwijzing naar een overzicht van de goudvoorraad, in euro’s en in gewicht, over de periode vanaf de opening van de juwelierszaak tot na de gestelde overval, bank- en kasmutaties, de balans van de onderneming per 31 december 2009 en per 25 februari 2010 en de aangiften inkomstenbelasting over 2009 en 2010, betoogd dat in elk geval sprake was van een financiële administratie, aan de hand waarvan kan worden vastgesteld wat op 31 december 2009 en op 25 februari 2010, de dag van de gestelde overval, de voorraad was. Ter nadere onderbouwing daarvan heeft [appellant] in appel nog exploitatieoverzichten overgelegd, opgesteld door zijn boekhouder [de boekhouder] van […], over de periode vanaf de start van de onderneming in 2009 tot en met 31 december 2009 en de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010.
Deze stellingen leiden niet tot een ander oordeel. HDI heeft terecht naar voren gebracht dat de onderliggende administratie van met name de verkopen voorafgaande aan de gestelde overval ontbreekt, zodat de juistheid van de financiële administratie van de voorraad, en daarmee van de werkelijke omvang van de voorraad goud en sierraden ten tijde van de gestelde overval, niet kan worden vastgesteld.
4.6
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] onvoldoende gemotiveerd de stelling van HDI heeft weersproken dat hij, althans [ex-echtgenote appellant], niet heeft voldaan aan zijn verplichting op grond van artikel 8.1, aanhef en onder h, van de algemene voorwaarden bij de verzekeringsovereenkomst om te zorgen voor een goed functionerende administratie, waarin alle aan- en verkopen zijn verwerkt.
4.7
Naar volgt uit artikel 8.3 van de polisvoorwaarden (die aansluiten bij het bepaalde in artikel 7:941 lid 2 jo. lid 4 BW) moet vervolgens beoordeeld worden of HDI in een redelijk belang is geschaad doordat niet is voldaan aan de in artikel 8.1 onder h van de polisvoorwaarden neergelegde administratieverplichting. Anders dan [appellant] heeft betoogd, geldt dus niet dat beoordeeld moet worden of [appellant] opzettelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt met kennelijke doel om HDI te misleiden.
4.8
HDI heeft in dat verband gesteld dat als gevolg van de gebrekkige administratie niet duidelijk is of, en zo ja, welke juwelen in de kluis aanwezig waren ten tijde van de gestelde overval, zodat de schade niet kan worden begroot en/of vastgesteld. Dat [appellant] alle administratieve bescheiden waarover hij wel de beschikking had, aan HDI ter beschikking heeft gesteld, zoals hij heeft betoogd, biedt geen grond voor het oordeel dat HDI aan de hand daarvan de schade heeft kunnen vaststellen, en dus niet in een redelijk belang is geschaad. Zoals hiervoor is overwogen kon op basis van de financiële administratie, zoals [appellant] die heeft ingebracht, niet de werkelijke omvang van de voorraad goud en sierraden ten tijde van de gestelde overval worden vastgesteld, bij gebreke aan met name een administratie van hetgeen voorafgaande aan de gestelde overval is verkocht.
4.9
Het betoog van [appellant] dat hij en zijn ex-echtgenote de juwelierszaak ten tijde van de gestelde overval nog maar korte tijd exploiteerden (anders dan [appellant] stelt niet vijf weken, maar vier maanden, uitgaande van de vestiging van de juwelierswinkel op 23 oktober 2009), en dat het daarom voor de hand ligt dat in die periode nog geen aanzienlijke verkopen hadden plaatsgevonden, biedt evenmin grond voor het oordeel dat HDI niet in een redelijk belang is geschaad. Dat betoog is immers gebaseerd op een niet, dan wel onvoldoende onderbouwde aanname. Het belang van HDI is erin gelegen dat zij de omvang van de schade op deugdelijke en onderbouwde wijze kan vaststellen, opdat zij schade vergoedt die ook daadwerkelijk is geleden. Juist bij een verzekering van kostbaarheden is het van groot belang dat de schade kan worden vastgesteld aan de hand van een betrouwbare, sluitende, administratie. Het beroep van [appellant] in dit verband op artikel 6:97 BW, op grond waarvan de rechter de omvang van de schade kan schatten, slaagt niet. Deze bepaling mist in dit geval toepassing, omdat het in deze zaak niet gaat om een wettelijke verplichting tot schadevergoeding, waarop die bepaling ziet, maar om nakoming van een verzekeringsovereenkomst.
4.1
Voor zover [appellant] in hoger beroep stelt dat hij het bedrag van de door hem gestelde schade vermindert met de gestelde waarde van € 50.017,50 van de door hem en zijn echtgenote ingebrachte eigen sieraden waarvan hij geen aankoopbonnen kan overleggen, leidt dat niet tot het oordeel dat HDI niet langer in een redelijk belang is geschaad. Die vermindering doet er niet immers niet aan af dat HDI bij gebreke van een deugdelijke voorraadadministratie, van in het bijzonder de verkopen, ook de omvang van de overige gestelde schade niet heeft kunnen vaststellen. Daarnaast heeft de rechtbank er nog - terecht - op gewezen dat ook de uitgangspositie van de voorraad niet duidelijk is (rov. 4.7 van het bestreden vonnis).
4.11
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat HDI in een redelijk belang is geschaad doordat [appellant], althans [ex-echtgenote appellant], niet heeft voldaan aan de verplichting uit de verzekeringsovereenkomst om te zorgen voor een goed functionerende administratie, waarin alle aan- en verkopen zijn verwerkt. Gelet op het hiervoor in rov. 4.9 bedoelde - grote - belang van een goed functionerende voorraadadministratie met het oog op het kunnen vaststellen van de schade (overeenkomstig de polisvoorwaarden), is het hof van oordeel dat de benadeling van HDI voldoende klemmend is. HDI kon en mocht daarom onder verwijzing naar de artikelen 8.1, aanhef en onder h, en 8.3 van de algemene voorwaarden aan [appellant] een recht op uitkering onder de verzekeringsovereenkomst ontzeggen. Er is geen grond voor het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is te achten dat [appellant] op grond van de polis zijn schade in het geheel niet vergoed krijgt, zoals hij onder verwijzing naar de omvang van de door hem gestelde schade heeft betoogd, juist nu door de gebreken in de administratie die omvang van de schade niet kan worden vastgesteld.
5. Het voorgaande brengt mee dat de overige verweren van HDI tegen de vordering van [appellant] onbesproken kunnen blijven. Bij gebreke van ter zake dienende en voldoende geadstrueerde stellingen, komt bewijsvoering in hoger beroep niet aan de orde. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de door HDI in hoger beroep gemaakte kosten.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2016;
- veroordeelt [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van HDI begroot op € 5.200,- voor griffierecht, € 3.161,- aan salaris voor de advocaat en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan;
- wijst af het anders of meer gevorderde;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. van der Kluit, P.M. Verbeek en D.A. Schreuder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2019 in aanwezigheid van de griffier.