ECLI:NL:GHDHA:2019:464

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
BK-18_00584
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting in Den Haag met betrekking tot tijdstip van betaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag voor parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag is opgelegd. De naheffingsaanslag van € 62,70 werd opgelegd op 17 juli 2017, nadat op 10 juli 2017 om 9:29 uur was vastgesteld dat er geen parkeerbelasting was voldaan voor het geparkeerde voertuig van belanghebbende. Belanghebbende heeft betoogd dat hij de parkeerbelasting om 9:35 uur heeft voldaan, maar het Hof oordeelt dat de belasting bij aanvang van het parkeren verschuldigd is en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het Hof bevestigt dat de heffingsambtenaar de situatie zorgvuldig heeft beoordeeld en dat de naheffingsaanslag niet in strijd is met de geldende regelgeving. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof volgt deze beslissing. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij binnen een redelijke termijn de parkeerbelasting heeft voldaan, en het Hof concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-18/00584

Uitspraak van 5 maart 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.C. Scheermeijer)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de heffingsambtenaar.

(vertegenwoordiger: L.S. Veenstra)
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 28 februari 2018, nummer SGR 17/7465.

Procesverloop

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 17 juli 2017 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag opgelegd ten bedrage van € 62,70. De nageheven parkeerbelasting bedraagt € 1,70 en de kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag bedragen € 61.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 126. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 januari 2019, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 10 juli 2017 zijn auto met het kenteken […] (de auto) geparkeerd aan de [Y] ter hoogte van het perceel met nummer [Y] te [A] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als een parkeerplaats waar slechts mag worden geparkeerd tegen betaling van parkeerbelasting van maandag tot en met vrijdag van 09:00 uur tot 14:00 uur.
2.2.
In de gemeente Den Haag wordt de controle op het betalen van parkeerbelasting (mede) uitgevoerd met behulp van een zogenoemde scanauto, die ‘scans’ maakt van de kentekens van de auto’s die geparkeerd staan. De gescande kentekens worden vergeleken met de kentekens van de auto’s waarvoor parkeerbelasting is voldaan.
2.3.
Tijdens een controle op 10 juli 2017 omstreeks 9:29 uur is met behulp van een door de scanauto gemaakte scan en de hiervoor genoemde vergelijking geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan. Drie minuten later, om 9:32 uur, is wederom vergeleken en geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding hiervan heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag aan belanghebbende bekendgemaakt op 17 juli 2017.
2.4.
De parkeerbelasting is ter zake van het hiervoor genoemde parkeren voldaan om 9:35 uur door middel van een pinbetaling. Belanghebbende heeft een afschrift van de betaling overgelegd.
2.5.
De werkwijze met een scanauto in de gemeente Den Haag wordt omschreven als Deskforce-systeem en is als volgt:
De gemeente Den Haag maakt gebruik van scanauto's om te controleren of parkeerbelasting is betaald voor geparkeerde voertuigen. De scanauto maakt een scan van het kenteken van een voertuig waarvan het vermoeden bestaat dat het geparkeerd staat op een fiscale parkeerplaats. De gps-gegevens van een geparkeerd voertuig worden na de scan geverifieerd in het Nationaal Parkeer Register (NPR) dat is gekoppeld aan een kaart waarop alle fiscale parkeerplaatsen in Den Haag zijn vastgelegd.
De scanauto maakt tijdens het voorbijrijden uit verschillende hoeken ook kleurenfoto’s van het geparkeerde voertuig. Als vijf minuten na de scan geen parkeerbelasting is betaald voor het desbetreffende voertuig, worden de foto's doorgezonden naar de Deskforce. Een medewerker (parkeercontroleur) van de Deskforce beoordeelt vervolgens aan de hand van de foto's en een kaart van de locatie of er aanleiding is om het proces dat leidt tot het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de bekendmaking van de aanslag voort te zetten.
Geen naheffingsaanslag wordt opgelegd als uit de foto's duidelijk blijkt dat sprake is van laden en lossen of van in- of uitstappen. Er wordt ook geen naheffingsaanslag opgelegd als uit de foto's blijkt dat het voertuig niet op een fiscale parkeerplaats staat. Als geen naheffingsaanslag wordt opgelegd, worden de foto's door de medewerker van de Deskforce verwijderd. In geval van twijfel of sprake is van parkeren in de zin van de Verordening parkeerbelastingen kan de medewerker van de Deskforce besluiten om een parkeercontroleur (de zogenoemde 'Fieldforce') naar de desbetreffende locatie te sturen. Er kan bijvoorbeeld twijfel zijn als op de foto's is te zien dat de lampen van het voertuig aanstaan of dat er iemand in het geparkeerde voertuig zit. Ook als de foto's onduidelijk zijn, kan worden besloten tot een nadere controle door een parkeercontroleur ter plaatse. Eventueel kan de medewerker van de Deskforce of de parkeercontroleur ter plaatse ook het kenteken van het voertuig of de locatie aanpassen indien daarvoor aanleiding is. Als de medewerker van de Deskforce op de foto's ziet dat er niemand in het voertuig zit, de lampen niet aan staan, en er ook geen andere redenen tot twijfel zijn, wordt geen parkeercontroleur ingeschakeld, maar wordt het proces dat leidt tot het opleggen en bekendmaken van de naheffingsaanslag voortgezet.
's Nachts volgt er een 'controlerun' waarbij nogmaals wordt gecontroleerd of er parkeerbelasting is betaald voor het betreffende voertuig. Als uit deze controle alsnog blijkt dat binnen een bepaalde (vooraf vastgestelde) korte tijd voor of na de scan parkeerbelasting voor het gescande voertuig is betaald, wordt geen naheffingsaanslag opgelegd. Als na deze nachtelijke controle vaststaat dat binnen een tijdspanne van vijf minuten geen sprake is van een geldig parkeerrecht, wordt een naheffingsaanslag opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe overwogen::
“6. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Verordening parkeerbelastingen 2008 is de parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt mee dat een belastingplichtige een, afhankelijk van de omstandigheden, redelijke tijd moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen tot het voldoen van de parkeerbelasting.
Onder een uitvoeringshandeling wordt in een geval als het onderhavige verstaan het zich onverwijld van het voertuig naar de parkeerautomaat begeven, het eventueel wachten bij de automaat als het druk is en het verrichten van de betalingshandelingen.
7. In hetgeen [belanghebbende] met betrekking tot de tijdregistratie heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond [de Heffingsambtenaar] niet te volgen in diens stelling dat zowel het scansysteem als de parkeerapparatuur dagelijks worden gesynchroniseerd met de juiste tijdwaarneming. Vast staat derhalve dat de scan heeft plaatsgevonden om 09.29 uur en dat om 09.35 uur de verschuldigde parkeerbelasting is voldaan. De rechtbank is voorts ambtshalve bekend met de wijze waarop in de gemeente Den Haag het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door middel van scanapparatuur is geregeld. Deze werkwijze houdt in dat drie minuten na de scan wordt gecontroleerd of de verschuldigde belasting inmiddels is betaald. Indien een betaling heeft plaatsgevonden wordt vanuit de scanauto de registratie niet doorgezet naar de Dienst Stadsbeheer Handhavingsorganisatie Afdeling Parkeren (hierna: Afdeling Parkeren). Bij niet betaling binnen drie minuten na de scan wordt bij de Afdeling Parkeren gecontroleerd of betaling binnen vijf minuten na de scan heeft plaatsgevonden, in welk geval de naheffingsaanslag niet wordt doorgezet en dan ook geen naheffingsaanslag aan de houder van het betreffende motorvoertuig wordt toegezonden. Nog daargelaten de vraag op welk tijdstip onderhavige naheffingsaanslag moet worden geacht te zijn vastgesteld, volgt uit de werkwijze van [de Heffingsambtenaar] dat de naheffingsaanslag uiterlijk om 09.34 uur is opgelegd. [Belanghebbende] kan dan ook niet worden gevolgd in zijn opvatting dat de naheffingsaanslag is opgelegd nadat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
8. [ De Heffingsambtenaar] heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat van het verrichten van een uitvoeringshandeling binnen een redelijke, korte termijn in dit geval geen sprake is. In aanmerking genomen dat de parkeerautomaat zich, naar ook uit Google Street View blijkt, in de onmiddellijke nabijheid - in ieder geval ruim minder dan 50 meter - van de parkeerlocatie bevindt, dient de conclusie te zijn dat met betaling van de verschuldigde parkeerbelasting zes minuten na de scanregistratie geen sprake is van een uitvoeringshandeling. Ter zitting heeft de gemachtigde van [belanghebbende] nog opgeworpen dat [belanghebbende] jegens haar heeft verklaard dat hij bij de parkeerautomaat nog heeft moeten wachten voordat hij aan de beurt was. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, nu [belanghebbende] in bezwaar en beroep heeft verklaard dat hij direct na het parkeren naar de parkeerautomaat is gegaan en daar de betalingshandeling heeft verricht. Van [belanghebbende] had mogen worden verwacht dat hij een zo essentieel aspect in zijn bezwaar-of beroepschrift niet onbesproken had gelaten. De rechtbank merkt hierbij nog op dat [belanghebbende]s opmerking in beroep, dat het overigens niet ongebruikelijk is dat het lopen naar de automaat, het wachten op mogelijke voorgangers en het invoeren van alle gegevens ook enige tijd in beslag neemt, niet kan worden aangemerkt als een verklaring dat hij enige tijd bij de parkeerautomaat heeft moeten wachten. De naheffingsaanslag is derhalve terecht opgelegd.
9. In hetgeen [belanghebbende] overigens heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor een ander oordeel. Aan [belanghebbende]s opvatting dat bij de scan om 09.29 uur niet is gecontroleerd of [belanghebbende] zich nog in de auto bevond gaat de rechtbank voorbij, aangezien [belanghebbende] zowel in bezwaar als in beroep heeft verklaard dat hij zich om 09.29 uur bij de parkeerautomaat bevond. Ook overigens geldt in het geval waarin een parkeerder zich ten tijde van de scan nog in de auto bevindt dat hij direct bij het parkeren de belasting dient te voldoen, waarvoor hem in de gemeente Den Haag in ieder geval een tijd van vijf minuten wordt gegund.
10. Nu geen grond bestaat voor het oordeel dat onderhavige parkeerautomaat niet juist functioneerde, vast staat dat de auto van [belanghebbende] op 10 juli 2017 om 09.29 uur is gescand en voorts gezien de gedingstukken om 09.32 uur een controle op het voldoen van parkeerbelasting heeft plaatsgevonden, kan gezien de hiervoor onder 7 genoemde werkwijze in de gemeente Den Haag [belanghebbende] niet worden gevolgd in diens opvatting dat de naheffingsaanslag vanwege strijd met de werkinstructie ten onrechte is opgelegd. De rechtbank ziet gezien hetgeen hiervoor onder 8 met betrekking tot de uitvoeringshandeling is overwogen ook overigens geen grond voor de opvatting dat ook van de locatie ter plaatse van de parkeerautomaat foto’s hadden moeten worden gemaakt, alsmede dat nog een fysieke controle van de situatie ter plekke had moeten plaatsvinden.
11. [ Belanghebbende]s opvatting dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd volgt de rechtbank niet. Uit de uitspraak op bezwaar wordt voldoende duidelijk op welke gronden de bezwaren van [belanghebbende] zijn afgewezen. Dat [belanghebbende] het met die afwijzingsgronden niet eens is, maakt niet dat van een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht geen sprake is.5. De rechtbank overweegt dat de verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd parkeren van een voertuig, kenbaar dient te zijn gemaakt op een zodanige wijze, dat omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor dat parkeren redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. Daarentegen dient een parkeerder zich op de hoogte te stellen van de plaatselijke voorschriften die voor het parkeren gelden. Het zich niet voldoende op de hoogte stellen en het (als gevolg daarvan) niet naleven van die voorschriften komt voor rekening en risico van de parkeerder. De bestuurder van een auto heeft dus een onderzoekplicht. Van een bestuurder mag worden verwacht dat hij zich voldoende op de hoogte stelt van de regels met betrekking tot de parkeerregulering en dat hij zich aan die regels houdt. Indien [belanghebbende] dit onderzoek had verricht, had zij uit de - door [de heffingsambtenaar] geschetste en door [belanghebbende] niet weersproken - bebording en de parkeerautomaat moeten afleiden dat ter plaatse op het desbetreffende tijdstip parkeerbelasting verschuldigd was. Uit het feit dat [belanghebbende] geen bord of parkeerautomaat heeft waargenomen, volgt niet dat dit onmogelijk was. Het missen van de bebording komt voor haar rekening en risico.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4.2
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
4.3.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Het Hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de auto geparkeerd stond in een gebied waarin betaald parkeren geldt en dat belanghebbende parkeerbelasting heeft voldaan voor het parkeren op de parkeerplek op 17 juli 2017 om 9:35 uur terwijl met behulp van de scanauto om 9:29 uur is geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan en dat evenmin het geval was om 9:32 uur.
5.2.
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag door een computer dan wel een automatisch systeem geheel automatisch wordt vastgesteld en verzonden zonder dat er enige menselijke beoordeling of afweging aan ten grondslag ligt en dat de naheffingsaanslag daarom niet aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aangezien een computer/automatisch systeem geen bestuursorgaan kan zijn in de zin van artikel 1:1 van de Awb. Deze stelling mist feitelijke grondslag. De naheffingsaanslag wordt, gelet op de hiervoor onder 2.5 beschreven werkwijze, pas opgelegd nadat een medewerker van de Deskforce de situatie namens de heffingsambtenaar heeft beoordeeld. De hiervoor beschreven werkwijze waarbij door die medewerker wordt gekeken naar de foto’s van de scanauto of er iemand in de auto zit of bij de auto staat of aan het lopen is voldoet aan de eisen van een zorgvuldig voorbereiding van het besluit. Dat vervolgens het biljet, waarop de naheffingsaanslag wordt vermeld, zelf wordt aangemaakt met behulp van een geautomatiseerd systeem doet er niet aan af dat sprake is van een aanslag die is opgelegd door de heffingsambtenaar, in dit geval de directeur der Gemeentebelastingen die uit hoofde van zijn aanwijzing als heffings- en invorderingsambtenaar daartoe bevoegd is.
5.3.
Verder stelt belanghebbende dat de Deskforce de melding van de scanauto niet heeft gecontroleerd voordat belanghebbende de parkeerbelasting had voldaan. De stelling van belanghebbende komt erop neer dat voordat de naheffingsaanslag is opgelegd de parkeerbelasting al was voldaan en dat daarom geen naheffingsaanslag meer kon worden opgelegd. Het Hof verwerpt die stelling. Ingevolge artikel 7 van de Verordening parkeerbelastingen 2008 in de voor 2017 geldende tekst dient in overeenstemming met het bepaalde in artikel 234, tweede lid, van de Gemeentewet, de belasting te worden voldaan bij aanvang van het parkeren. De naheffingsaanslag is opgelegd ter zake van het parkeren op een tijdstip, te weten 9:29 uur, dat geen parkeerbelasting was voldaan. Voor het kunnen opleggen van de naheffingsaanslag is niet van belang wanneer de aanslag daarna zelf is vastgesteld of bekendgemaakt.
5.4.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar foto’s over dient te leggen van de feitelijke situatie, met name een foto van de overkant van de straat waar de betaalautomaat staat. Belanghebbende stelt dat hij om 9:29 uur bij de parkeerautomaat stond om te betalen. Belanghebbende ziet er echter aan voorbij dat de heffingsambtenaar met de constatering dat er is geparkeerd en dat geen parkeerbelasting is voldaan op het hiervoor bedoelde tijdstip aannemelijk heeft gemaakt dat hij een naheffingsaanslag op kon leggen voor de parkeerbelasting die belanghebbende niet op aangifte heeft voldaan. Het is vervolgens aan belanghebbende te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken wanneer hij heeft geparkeerd en dat hij binnen redelijke tijd na het parkeren de parkeerbelasting heeft voldaan. Wanneer belanghebbende daarin slaagt, geldt de betaalde parkeerbelasting als te zijn voldaan bij aanvang van het parkeren.
5.5.
Belanghebbende heeft in dat verband gesteld dat hij om 9:29 uur bij de automaat stond om te betalen en dat het betalen bij de automaat via het intoetsen van het kenteken en het betalen per pin bij de bank verwerkingstijd kost. Belanghebbende stelt de hiervoor genoemde redelijke tijd op tien minuten.
5.6.
Het Hof overweegt daarover het volgende. Volgens vaste rechtspraak moet een parkeerder een redelijke termijn worden gegund die nodig is om de parkeerapparatuur in werking te stellen. Die redelijke termijn vangt aan direct nadat de auto wordt geparkeerd. De redelijke termijn waarbinnen de parkeerbelasting moet zijn voldaan, hangt af van de omstandigheden van het geval.
5.7.
In het onderhavige geval bevindt de parkeerautomaat zich - naar ter zitting is komen vast te staan - schuin aan de overkant van de straat waar belanghebbende heeft geparkeerd. Gelet op de overgelegde foto en tekening zal de afstand tussen automaat en auto ongeveer 25 meter, in ieder geval niet meer dan 50 meter, hebben bedragen. Het Hof gaat ervan uit dat een tijdspanne van in totaal vijf minuten ruim voldoende is voor het lopen naar de automaat en het afronden van de betalingshandeling in de automaat. Het Hof ziet geen reden om aan te nemen dat de tijd die op het bonnetje staat niet de tijd zou weergeven waarop dat laatste moment van het voldoen van de parkeerbelasting is afgerond.
5.8.
De stelling dat in het onderhavige geval vertraging zou zijn opgetreden bij het voldoen van de parkeerbelasting omdat moest worden gewacht in een rij bij de betaalautomaat heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. De heffingsambtenaar heeft een overzicht overgelegd waaruit blijkt dat tussen de laatste transactie aan de automaat (om 9:16 uur) en die van belanghebbende een tijd van ongeveer twintig minuten is gelegen en dat er geen mislukte transacties zijn geweest. Het Hof acht niet aannemelijk de stelling van belanghebbende dat er voor belanghebbende mensen stonden die tevergeefs getracht hebben de automaat in werking te stellen. De heffingsambtenaar heeft geloofwaardig verklaard dat alle foutieve intoetspogingen door de automaat worden geregistreerd als mislukte transacties. Een scenario als geschetst door de gemachtigde van belanghebbende dat er iemand heeft gestaan voor belanghebbende die niets heeft aangeraakt/ingetoetst komt het Hof niet waarschijnlijk voor. Ervan uitgaande dat belanghebbende zoals hij stelt om 9:29 uur bij de automaat stond, heeft hij eerder geparkeerd en is de redelijke termijn waarbinnen de parkeerbelasting op aangifte moet zijn voldaan eerder verstreken dan 9:34 uur. Zelfs als het Hof ervan uitgaat dat hij om 9:29 uur heeft geparkeerd is die termijn verstreken om 9:34 uur. Belanghebbende heeft al met al niet aannemelijk gemaakt dat hij binnen de hiervoor vastgestelde redelijke termijn de parkeerbelasting heeft voldaan en ook niet dat er reden is die termijn langer te stellen.
5.9.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag opgelegd.
5.10.
Gelet op al het vorenoverwogene moet het hoger beroep ongegrond worden verklaard.

Proceskosten

6. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier
Y. Postema. De beslissing is op 5 maart 2019 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.