In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor laster. De verdachte had een advertentie op internet geplaatst waarin hij het slachtoffer, [aangeefster], ten onrechte beschuldigde van het aanbieden van seksuele handelingen. De zaak is teruggewezen door de Hoge Raad der Nederlanden, die eerder het arrest van het hof van 6 oktober 2017 had vernietigd, maar alleen wat betreft de beslissingen met betrekking tot het onder parketnummer 10-220336-13 ten laste gelegde en de strafoplegging. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de laster ten laste gelegd onder parketnummer 10-220336-13, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte wist dat zijn uitlatingen onwaar waren. De verdachte is wel veroordeeld voor het onder parketnummer 10-113902-15 bewezen verklaarde feit, waarvoor een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 60 uren is opgelegd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alsook met een eerdere veroordeling voor smaad.