ECLI:NL:GHDHA:2019:3448

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
22-003323-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor laster door het plaatsen van een valse advertentie op internet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor laster. De verdachte had een advertentie op internet geplaatst waarin hij het slachtoffer, [aangeefster], ten onrechte beschuldigde van het aanbieden van seksuele handelingen. De zaak is teruggewezen door de Hoge Raad der Nederlanden, die eerder het arrest van het hof van 6 oktober 2017 had vernietigd, maar alleen wat betreft de beslissingen met betrekking tot het onder parketnummer 10-220336-13 ten laste gelegde en de strafoplegging. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de laster ten laste gelegd onder parketnummer 10-220336-13, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte wist dat zijn uitlatingen onwaar waren. De verdachte is wel veroordeeld voor het onder parketnummer 10-113902-15 bewezen verklaarde feit, waarvoor een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 60 uren is opgelegd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alsook met een eerdere veroordeling voor smaad.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003323-19
Parketnummers: 10-066428-15, 10-113902-15 en 10-220336-13
Datum uitspraak: 30 september 2019
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1968,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden- het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 30 september 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder de parketnummers 10-066428-15, 10-220336-13 en 10-113902-15 ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit hof heeft in hoger beroep bij arrest van 6 oktober 2017 – met vernietiging van het vonnis van 6 juli 2015 van de politierechter in de rechtbank Rotterdam – de verdachte vrijgesproken van het onder parketnummer 10-066428-15 ten laste gelegde en de verdachte ter zake van het onder de parketnummers 10-220336-13 en 10-113902-15 ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis.
Door de verdachte is tegen voornoemd arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 18 juni 2019 voornoemd arrest van dit hof van 6 oktober 2017 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder parketnummer 10-220336-13 ten laste gelegde en de strafoplegging, en de zaak teruggewezen naar dit hof opdat de zaak ten aanzien daarvan op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Omvang van de zaak
Gelet op voormelde procesgang is met inachtneming van voornoemd arrest van de Hoge Raad der Nederlanden de zaak alleen voor wat betreft het onder parketnummer
10-220336-13 ten laste gelegde en de strafoplegging, op het bestaande hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-220336-13:
hij in of omstreeks de periode van 08 maart tot en met
22 april 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk de eer en/of goede naam van [aangeefster] heeft aangerand door tenlastelegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, hetgeen is geschied door middel van het verspreiden van een geschrift/(een) geschrift(en),
immers heeft hij, verdachte, met voormeld doel:
- op de site <[www]> voornoemde [aangeefster] onder vermelding van haar gegevens (onder andere telefoonnummer) aangeboden/geadverteerd door de volgende teksten te plaatsen: “geile nympho”, “Hai, welke man wilt deze erg mollige milf verwennen of verwend door worden?”, “lekkere volle milf”, “lekkere milf verwent graag tegen een vergoeding. Ben een alleenstaande huisvrouw die graag seks heb elke dag. Wil je meer weten mail of bel me dan liefst in de avond. Mijn nummer is [x]”;
en/of
- met vermelding van bovengenoemde advertenties op <[www]> aan de medebewoners van de [plaats] (schriftelijk) medegedeeld dat (onder andere): “er bevind zich in onze flat, een vrouw met 2 kleine kinderen die aan priveontvangst (prostitutie) doet op nummer [x] m.a. [aangeefster].” en/of u kunt meleden bij de verhuurder en/of voogd, als u wilt dat de kinderen veilig en goed opgroeien”;
en/of
- met vermelding van bovengenoemde advertenties op [www], aan [persoon 1] van Woonstad Rotterdam en/of [persoon 2], gezinsvoogd bij het Leger des Heils, afdeling Jeugdzorg (schriftelijk, via email) medegedeeld dat (onder andere): “bij deze wil ik doorgeven dat degene die op dit adres woont, mevr. m.a.[aangeefster] [adres] ijsselmonde aan priveontvangst (mannen ontvangen tegen’ betaling/prostitutie) doet”, althans woorden van gelijke smadelijke/lasterlijke aard of strekking,
terwijl verdachte wist dat dit te laste gelegde feit(en) in strijd met de waarheid was/waren.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het arrest van dit hof van 6 oktober 2017 zal worden vernietigd doch uitsluitend ten aanzien van het onder parketnummer 10-220336-13 ten laste gelegde en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 10-220336-13 is ten laste gelegd.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 18 juni 2019 onder rechtsoverweging 2.3.3. overwogen dat de Hoge Raad in een eerder arrest heeft overwogen dat de wetsgeschiedenis van artikel 262 van het Wetboek van Strafrecht aanleiding geeft te oordelen dat het bestanddeel ‘wetende dat’ hier de bijzondere, beperkte betekenis van daadwerkelijke wetenschap heeft, waarvoor voorwaardelijk opzet niet toereikend is (zie Hoge Raad van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3498).
Voorts heeft de Hoge Raad onder 2.4. overwogen dat uit de door het hof gebezigde bewijsvoering ten aanzien van parketnummer 10-220336-13 niet zonder meer blijkt dat de verdachte daadwerkelijk
wistdat de inhoud van zijn mededelingen in strijd met de waarheid was.
De verdachte is wederom niet terechtzitting verschenen. Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het dossier, waaraan na het arrest van de Hoge Raad van 18 juni 2019 geen nieuwe stukken zijn toegevoegd, kan naar het oordeel van het hof de wetenschap van de verdachte dat zijn uitlatingen in strijd met de waarheid waren, niet genoegzaam blijken.
Gelet op het vorenstaande is het hof dan ook van oordeel dat het wettig bewijs met betrekking tot de wetenschap van de verdachte dat zijn uitlatingen in strijd met de waarheid waren ontbreekt, zodat de verdachte van het onder parketnummer 10-220336-13 ten laste gelegde, laster, behoort te worden vrijgesproken. Daarbij overweegt het hof ten overvloede dat als belediging ten laste was gelegd het oordeel van het hof wellicht anders was geweest.
Strafmotivering ter zake van het bewezen verklaarde onder parketnummer 10-113902-15
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan laster door het op internet plaatsen van een advertentie, waarin hij het heeft doen voorkomen dat het slachtoffer [aangeefster] zich aanbood voor seksuele handelingen. Hiermee heeft de verdachte dit slachtoffer aangetast in haar eer en goede naam.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 september 2019, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder (in 2010) een transactie heeft gekregen, die is voldaan, ter zake van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht (smaad/smaadschrift). Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof constateert dat in de onderhavige zaak een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft plaatsgevonden, nu het geding niet binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld met een eindarrest is afgerond. Het hof zal – gelet op de hierna op te leggen straf - volstaan met een constatering dat de redelijke termijn is overschreden
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat, mede gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit en om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw de fout in te gaan, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 262 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Rechtdoende na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden:
Doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-220336-13 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte voor het onder parketnummer 10-113902-15 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. A.J.M. Kaptein en mr. L.A. Pit, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 september 2019.