De beoordeling in hoger beroep
13. [appellanten] verzoekt dat het hof de beschikking van de kantonrechter vernietigt en het verzoek van [appellanten] tot vernietiging althans nietigverklaring van het besluit alsnog toewijst, met veroordeling van de VvE in de kosten van beide instanties. Grief 1 richt zich tegen het oordeel dat de kantonrechter niet bevoegd is om voor recht te verklaren dat het besluit nietig is. Volgens [appellanten] moet een gecombineerd verzoek bij de kantonrechter tot nietigverklaring en vernietiging mogelijk zijn, nu sprake is van één samenhangend feitencomplex. Voor zover grief 1 niet zou slagen, maakt [appellanten] met grief 2 bezwaar tegen de overweging van de kantonrechter dat verwijzing niet noodzakelijk is. Grief 3 komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het besluit niet nietig is. Grief 4 bevat het bezwaar dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit ook niet vernietigbaar is. Grief 5 houdt in dat [appellanten] ten onrechte is veroordeeld in de proceskosten.
14. [appellanten] heeft voor het eerst bij aanvullend beroepschrift in hoger beroep de stelling ingenomen dat niet alleen artikelen van deel E van de wijziging van het huishoudelijk reglement inzake het onderwerp ‘onderhoud’ strijdig zijn met het modelreglement 1992, maar dat dat ook geldt voor artikel A.8. Dat artikel bepaalt met betrekking tot het onderwerp ‘realiseren van aan- of opbouw’ dat voor de blokken B en F geldt, dat schriftelijke toestemming moet worden verkregen van de mede-eigenaren van het betreffende blok, waarbij een meerderheid van stemmen maatgevend is voor de toestemming. Het hof oordeelt dat het hier gaat om een nieuwe stelling die te laat naar voren is gebracht. Op grond van de tweeconclusie-regel had [appellanten] deze stelling in hoger beroep in de memorie van grieven moeten opnemen. Nu de VvE geen (ondubbelzinnige) toestemming heeft gegeven voor deze uitbreiding van de rechtsstrijd in hoger beroep, en ook geen andere uitzondering van toepassing is, is de conclusie dat het hof deze stelling buiten beschouwing dient te laten. Hierna zullen dan ook alleen de bezwaren van [appellanten] met betrekking tot deel E van het huishoudelijk reglement aan de orde komen.
15. Nietigverklaring van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, ook van een VvE, moet in beginsel in een dagvaardingsprocedure bij de rechtbank worden gevorderd. Artikel 5:130 BW bepaalt dat de vernietiging van een besluit van een orgaan van de VvE in een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter moet worden gevraagd; dit verzoek moet worden gedaan binnen een maand na de dag waarop de verzoeker van het besluit heeft kennis genomen of kennis heeft kunnen nemen.
16. Het hof is van oordeel dat in het specifieke geval dat in een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter een gecombineerd beroep wordt gedaan op vernietiging en nietigverklaring van een besluit van een orgaan van de VvE (en het verzoek tot vernietiging binnen de vereiste termijn van een maand is gedaan), de kantonrechter bevoegd is om ook op de gevraagde nietigverklaring te beslissen, voor zover de samenhang tussen de gevraagde nietigverklaring en vernietiging zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Van die vereiste samenhang is in dit geval sprake omdat het beroep op nietigheid en vernietigbaarheid betrekking heeft op het besluit van de VvE over dezelfde specifieke bepalingen van het huishoudelijk reglement (deel E inzake onderhoud). In een verzoekschriftprocedure kan een verklaring voor recht worden gegeven, mits deze blijft binnen de grenzen van de toepasselijke wetsbepaling en zich beperkt tot de vaststelling van de rechtsverhouding in geschil tussen verzoeker en verweerder (HR 31 maart 2000, ECLI:NL:HR:AA5319). De door [appellanten] gevraagde verklaring voor recht voldoet hieraan. De vraag naar geldigheid/nietigheid gaat immers vooraf aan die van vernietigbaarheid; een nietig besluit kan niet worden vernietigd. De conclusie is dat de kantonrechter - die overigens wel een oordeel heeft gegeven over de nietigheid - in dit geval dus ook bevoegd was ten aanzien van de gevraagde verklaring voor recht dat het besluit nietig is. Grief 1 slaagt dan ook. Gelet op deze uitkomst heeft [appellanten] geen belang meer bij bespreking van grief 2.
17. Met grief 3 is [appellanten] opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat het besluit niet nietig is. Uit de nadere toelichting hierbij - die deels is te vinden bij grief 4 en ook is gegeven tijdens de mondelinge behandeling - blijkt dat de bezwaren van [appellanten] erop neerkomen dat de wijziging van het huishoudelijk reglement inhoudt dat beslissingsbevoegdheid wordt overgeheveld van (organen van) de VvE als geheel naar de afzonderlijke blokken voor wat betreft het onderhoud van die blokken en het opbouwen van reserveringen voor dat onderhoud. Het doorvoeren van dergelijke wijzigingen bij huishoudelijk reglement is in strijd met de wet, althans met de splitsingsakte en het splitsingsreglement. Het besluit tot wijziging van het huishoudelijk reglement is daarom nietig. De beoogde veranderingen moeten in de akte van splitsing worden opgenomen, aldus [appellanten].
18. Het standpunt van de VvE komt op het volgende neer. In de splitsingsakte (artikel A.5) is bepaald dat de kosten die uitsluitend betrekking hebben op de afzonderlijke blokken, uitsluitend voor rekening van het betreffende blok komen. De appartementseigenaren van deze blokken hebben echter geen zeggenschap over deze kosten. De wijziging van het huishoudelijk reglement beoogt aan de appartementseigenaren van de blokken meer autonomie te geven met betrekking tot (de financiering van) de onderhoudskosten die zij als blok moeten dragen. Deze wijzigingen vormen slechts een nadere praktische uitwerking van de artikelen A.5 en L van de splitsingsakte, welke uitwerking in het huishoudelijk reglement mag worden geregeld. Van nietigheid is volgens de VvE dan ook geen sprake. te
19. Het hof oordeelt hierover als volgt. Voorop staat dat het besluit tot wijziging van het huishoudelijk reglement nietig is als de regeling in het huishoudelijk reglement strijdig is met de wet, de splitsingsakte of het splitsingsreglement (hier: het modelreglement 1992). Hiervan is onder meer sprake als de inhoud of strekking van het huishoudelijk reglement strijdt met de wet, splitsingsakte of het splitsingsreglement, of als het huishoudelijk reglement strijdig is met bepalingen in de wet, splitsingsakte of splitsingsreglement die de bevoegdheden van de verschillende organen van de VvE regelen. Verder is van belang dat bepalingen van de akte van splitsing, en van het daarin van toepassing verklaarde splitsingsreglement, moeten worden uitgelegd volgens de ‘objectieve maatstaf’. Het komt daarbij aan op de bedoeling van partijen voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht. Die bedoeling moet worden afgeleid uit de bewoordingen van de akte, bezien in het licht van de gehele inhoud van de akte. De tekst van de splitsingsakte, inclusief splitsingsreglement, is dus bepalend. (Vergelijk onder andere Hoge Raad 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1078). 20. Artikel 5 van het modelreglement 1992 bepaalt dat het bestuur jaarlijks van de gezamenlijke kosten en schulden een begroting opstelt, deze aan de algemene vergadering van eigenaars voorlegt, dat de vergadering de begroting vaststelt en tevens bepaalt welk bedrag bij wijze van voorschotbijdragen door de eigenaars verschuldigd is. De wijziging van het huishoudelijk reglement bepaalt in artikel E.3 (zie hiervoor bij nr. 7):
- dat de hoogte van de reserveringen per blok door de desbetreffende eigenaren in gezamenlijk overleg, als ware het een vergadering van eigenaars, wordt vastgesteld;
- dat de (algemene) vergadering van eigenaars de eigenaren van de bouwblokken daartoe jaarlijks het mandaat geeft;
- dat dit mandaat de eigenaren van de appartementen in staat stelt om per blok in onderling overleg een begroting voor onderhoud op te stellen en deze in eigen beheer te houden.
Artikel E.3 bepaalt dus dat de algemene vergadering van eigenaars jaarlijks de eigenaren van de blokken mandaat geeft om zelf, per blok, een begroting voor de onderhoudskosten van het blok op te stellen en de hoogte van de voorschotbijdragen terzake dat onderhoud vast te stellen. Uit de gekozen formulering blijkt op geen enkele wijze dat de besluiten van de blokken nog ter goedkeuring aan de algemene vergadering worden voorgelegd. Daarmee staat vast dat beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het vaststellen van de (onderhouds)begroting en van de hoogte van de reserveringen voor het onderhoud, die volgens het splitsingsreglement bij de algemene vergadering berust, wordt overgeheveld naar de afzonderlijke blokken.
21. Het modelreglement 1992 bepaalt in artikel 15 dat de VvE de zorg draagt voor het onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten en zaken. Artikel 38 van dit reglement bepaalt verder dat de beslissing over het onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten en zaken berust bij het bestuur, waarbij geldt dat het bestuur geen onderhoudswerkzaamheden kan opdragen die een bedrag dat door de vergadering is vastgesteld te boven gaan, tenzij het vooraf daartoe door de vergadering is gemachtigd. De wijziging van het huishoudelijk reglement bepaalt in artikel E.5 (zie hiervoor bij nr. 7):
- dat het onderhoudsplan voor de collectieve delen wordt vastgesteld door de vergadering, op voorstel van het bestuur;
- dat het onderhoudsplan voor de blokken door de desbetreffende appartementseigenaren in gezamenlijk overleg, als ware het een vereniging van eigenaars, wordt opgesteld danwel gewijzigd.
Dat de blokken volgens artikel E.5 wel hun eigen onderhoudsplan opstellen, maar dat dit uiteindelijk altijd door de algemene vergadering van eigenaars moet worden goedgekeurd en vastgesteld - zoals de VvE betoogt - valt naar het oordeel van het hof niet te lezen in de wijziging van het huishoudelijk reglement. Artikel E.4 vermeldt dat de VvE een onderhoudsplan kent voor de daar nader genoemde collectieve delen en dat de blokken
daarnaasteigen onderhoudsplannen kennen. Als vervolgens in artikel E.5, met als kopje “vaststellen onderhoudsplan” staat dat het onderhoudsplan van de collectieve delen wordt vastgesteld door de vergadering, op voorstel van het bestuur, en dat de onderhoudsplannen van de blokken worden opgesteld door de blokken, dan valt daaruit niet af te leiden dat ook die laatste onderhoudsplannen moeten worden goedgekeurd en vastgesteld door de vergadering. Dat laatste wordt onderstreept door het feit dat in het overgelegde stuk waarin de wijziging van het huishoudelijk reglement is vastgelegd (productie 4, overgelegd door [appellanten] bij brief van 23 augustus 2017) is te zien dat een eerdere formulering, waarin ten aanzien van de blokken aan de [straatnaam] gold dat het onderhoudsplan van de blokken zou worden vastgesteld door de algemene vergadering van eigenaars, juist is komen te vervallen (oude, vervallen versie:
“Het onderhoudsplan wordt vastgesteld door de vergadering. De procedure voor vaststelling is als volgt: (…) (v)oor het onderhoud van de woningen aan de [straatnaam], doet het bestuur een voorstel, na overleg met en op voorstel van de bewoners van de [straatnaam].”). De VvE heeft ook nog aangevoerd dat het onderhoudsplan van de blokken binnen het meerjaren onderhoudsplan (MJOP) moet passen en dat het bestuur en als laatste de algemene vergadering van eigenaars daar controle op uitoefent. In reactie hierop heeft [appellanten] erop gewezen dat uit de wijziging van het huishoudelijk reglement juist het tegendeel blijkt, aangezien op pagina 5 staat:
“Het Bestuur draagt zorg voor een door de vergadering goed te keuren (…) meerjarenplanning voor het onderhoud van de gemeenschappelijke delen K (parkeerdak), L (parkeergarage) en M (gemeenschappelijk terrein & plantenbak) en voor de uitvoerig hiervan.”. Nu de VvE daarop niet heeft aangegeven waaruit blijkt dat de onderhoudsplannen van de blokken binnen het MJOP moeten passen en dat zij daarop worden getoetst, gaat ook dat argument niet op, daargelaten nog dat ook bij een dergelijke toetsing beslissingsbevoegdheid (binnen de marges van zo’n toetsing) is overgedragen. De conclusie is dat artikel E.5 inhoudt dat de beslissingsbevoegdheid omtrent het vaststellen van het onderhoudsplan van de blokken die volgens het splitsingsreglement bij (organen van) van de VvE ligt, naar de blokken wordt overgeheveld.
22. Voor zover de VvE heeft bedoeld te betogen dat de artikelen E.2 en E.5 van de wijziging huishoudelijk reglement slechts een nadere explicitering zijn van wat al in de artikelen A.5 en L van de splitsingsakte ligt besloten, geldt het volgende. Artikel A.5 van de splitsingsakte bepaalt alleen dat, in aanvulling op artikel 2 van het modelreglement 1992, (onderhouds)kosten die alleen betrekking hebben op de blokken uitsluitend door de eigenaren van het betreffende blok worden gedragen. Een bevoegdheid voor de afzonderlijke blokken om zelf te beslissen over het onderhoudsplan, het vaststellen van de onderhoudsbegroting en het opbouwen van reserveringen voor het onderhoud valt daarin niet te lezen. Artikel L van de splitsingsakte houdt dit evenmin in. Dit artikel, gelezen in combinatie met artikel B van de splitsingsakte (dat een aanvulling bevat op artikel 3 van het modelreglement 1992, naar welk artikel in artikel L wordt verwezen), bepaalt slechts dat de eigenaren van de individuele woningen die gemeenschappelijke delen en zaken moeten onderhouden waarvan de kosten niet ten laste van de gemeenschappelijke appartementseigenaren komen. Ook dit argument faalt dus.
23. De VvE heeft zich ook nog beroepen op artikel 44 lid 1 sub e van het modelreglement 1992 dat bepaalt dat de vergadering van eigenaars in het huishoudelijk reglement regelingen kan treffen voor “al hetgeen naar het oordeel van de vergadering regeling behoeft”. Het hof overweegt dat dit niet kan betekenen dat de vergadering in het huishoudelijk reglement regelingen kan treffen die in strijd zijn met de wet, de splitsingsakte of het splitsingsreglement (zoals het modelreglement overigens ook in de slotzin van artikel 44 lid 1 bepaalt). Ook dit verweer slaagt dus niet.
24. Het hof komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat essentiële elementen van deel E van de wijziging van het huishoudelijk reglement strijdig zijn met het splitsingsreglement. Het besluit ten aanzien de wijziging van het huishoudelijk reglement is daarmee nietig voor zover het deel E betreft. Grief 3 slaagt.
25. In lijn met deze uitkomst zal het hof voor recht verklaren dat het besluit in zoverre nietig is. In de omstandigheid dat de kantonrechter zich onbevoegd heeft verklaard om een dergelijke verklaring voor recht te geven, ziet het hof in dit geval geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de kantonrechter. De ratio van verwijzing is dat partijen belang (kunnen) hebben bij berechting in twee feitelijke instanties. In dit geval hebben partijen in twee instanties het debat over de nietigheid gevoerd, heeft de kantonrechter ook gemotiveerd beslist over de kwestie van de nietigheid (met als uitkomst dat volgens hem het besluit niet nietig is), en hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij alles over de nietigheid naar voren hebben gebracht. Hiertegenover is het enkele feit dat de kantonrechter zich niet bevoegd heeft verklaard om in het dictum een beslissing te geven op de vordering tot nietigverklaring, onvoldoende om verwijzing van de zaak naar de kantonrechter te rechtvaardigen.
26. Nu het besluit met betrekking tot deel E van de wijziging van het huishoudelijk reglement nietig is, en er dus vanuit moet worden gegaan dat het besluit in zoverre nooit heeft bestaan, kan aan het verzoek tot vernietiging niet meer worden toegekomen. Dit verzoek moet dan ook worden afgewezen. Op dit punt komt het hof dus tot dezelfde uitkomst als de kantonrechter - zij het met verbetering van gronden - zodat grief 4 faalt.
27. De VvE zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Grief 5 slaagt dus. Het hof zal bij de berekening van de proceskosten in hoger beroep 1 punt in mindering brengen op de kosten van de advocaat, omdat het aanvullend beroepschrift van [appellanten] in strijd was met de tweeconclusie-regel, en daarom tot niets kon leiden, en [appellanten] de VvE daardoor voor wat betreft het aanvullende verweerschrift nodeloos op kosten heeft gejaagd.