Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 29 oktober 2019
[naam 1] ,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
grief 1voert [appellant] aan dat de aangevochten contact- en locatieverboden disproportioneel zijn en een onrechtvaardigde inbreuk opleveren van artikel 8 EVRM, te weten het recht op een gezinsleven. Volgens [appellant] heeft het OM het besluit van 31 augustus 2018 ten onrechte niet gemotiveerd, dit in strijd met een uitspraak van het EHRM van 8 juli 1987 (NJ 1988, 828). In de later gegeven motivering heeft het OM voorts ten onrechte alleen rekening gehouden met de belangen van de slachtoffers en geen oog gehad voor zijn belangen als vader. Het OM is daarbij stelselmatig afgeweken van adviezen van de reclassering. Door het locatieverbod in Den Haag kan [appellant] niet bij zijn huidige vriendin wonen, kan hij zijn in Den Haag wonende kinderen niet thuis bezoeken en kan hij niet langsgaan op hun school. Volgens [appellant] zijn het locatieverbod in Zwolle en het contactverbod met [ex-vriendin] voorts niet toegestaan, omdat uit de wetsgeschiedenis bij artikel 15a Sr blijkt dat enig verband is vereist tussen het begane delict en de persoon ten behoeve van wie het verbod wordt gegeven. Met
grief 2betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat er alternatieven denkbaar zijn die ertoe kunnen leiden dat [appellant] ondanks de contact- en locatieverboden contact kan onderhouden met zijn partner en (de school van) zijn kinderen. Met
grief 3ten slotte voert [appellant] aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat uit het advies van de reclassering van 20 november 2018 niet blijkt op welke wijze de verboden zouden moeten worden gewijzigd. Volgens [appellant] blijkt uit het advies dat de reclassering in elk geval meent dat geen contactverbod met [ex-vriendin] moet worden opgelegd, dat de reclassering een locatieverbod voor Zwolle niet kan ondersteunen en dat volgens de reclassering het locatieverbod voor Den Haag zodanig moet worden gewijzigd dat [appellant] bij zijn partner kan wonen en (de school van) zijn kinderen in Den Haag kan bezoeken.
ex nuncte toetsen, dus uitgaande van de situatie op het moment van de uitspraak.
“de werkelijke dader”, zoals [appellant] doet, daarmee ten onrechte suggererend dat hij een ondergeschikte rol had. De Staat heeft er voorts onweersproken op gewezen dat [medeveroordeelde] geen persoonlijke relatie heeft met de slachtoffers en dat het [appellant] was die een persoonlijke wrok koesterde ten aanzien van [de familie X] , zodat het voor de hand ligt dat juist hij een ruimer locatieverbod opgelegd heeft gekregen.
“bepaalde personen”en dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het verbod tot doel heeft te voorkomen dat de veroordeelde zich
“opnieuw”naar locaties begeeft waar het risico bestaat dat
“opnieuw”(vergelijkbare) strafbare feiten worden gepleegd. Dit dwingt echter niet tot de conclusie dat alleen een contactverbod kan worden uitgesproken ten aanzien van een persoon die slachtoffer was van het delict waarvoor de veroordeling is uitgesproken. De term
“bepaalde personen”geeft aan dat een verbod niet kan worden opgelegd ten gunste van niet nader gedefinieerde, willekeurige personen. Van willekeur is echter geen sprake. Met het opleggen van bijzondere voorwaarden wordt niet alleen beoogd te voorkomen dat dezelfde personen opnieuw slachtoffer worden van de veroordeelde, maar ook dat jegens andere personen soortgelijke delicten worden begaan. In dat verband is van belang dat de delicten waarvoor [appellant] is veroordeeld zich hebben afgespeeld in de relationele sfeer. [appellant] was boos op de vader en oom van een ex-vriendin. [ex-vriendin] is ook een ex-vriendin, met wie [appellant] bovendien een zeer moeizame verhouding (de rechtbank typeert die verhouding in haar beschikking van 17 november 2016 als “extreem verstoord”). Zij heeft de wijkagent laten weten redenen te hebben om bang te zijn voor [appellant] . [appellant] betwist dat die angst terecht is en wijst erop dat de informatie niet is geverifieerd, maar dat laat onverlet dat de wijkagent de informatie wezenlijk genoeg vond om door te geven aan de reclassering. Gelet op de aard en de ernst van de feiten waarvoor [appellant] is veroordeeld, kon het OM in redelijkheid tot het opleggen van de verboden komen.