Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[naam 1] ,
1.de Invorderingsambtenaar van de Gemeente Haarlemmermeer,
1.Het geding
2.De feiten
aanslagengemeentelijke heffingen van de gemeente Haarlemmermeer opgelegd:
aanmaningengericht aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op [adres 1] .
dwangbevelenuitgevaardigd. De aan [appellant sub 2] gerichte dwangbevelen voor aanslagen (1) en (2) vermelden als ‘datum ter post bezorging’ 6 juli 2013 en het aan [appellant sub 2] gerichte dwangbevel ten aanzien van aanslag (3) vermeldt als ‘datum ter post bezorging’ 21 juni 2014. Aan [appellant sub 1] is een dwangbevel gericht voor aanslag (4) met dagtekening 21 juni 2014. Deze dwangbevelen zijn alle geadresseerd aan [adres 1] .
hernieuwde bevelen tot betalingdoen uitgaan, met de aankondiging dat de dwangbevelen ten uitvoer zullen worden gelegd wanneer betaling niet binnen twee dagen zal plaatsvinden. De hernieuwde bevelen tot betaling bevatten ook aanzeggingen van beslaglegging als niet wordt betaald. Deze hernieuwde bevelen tot betaling met bedoelde aanzeggingen vermelden dat zij zijn betekend aan [adres 1] op 10 december 2014 voor de aanslagen (1), (2) en (3) en op 26 maart 2015 voor aanslag (4).
nogmaals hernieuwde bevelen tot betalinguitgebracht aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] , ditmaal gericht aan het adres in Nieuw-Vennep.
3.De vordering en de beslissing in eerste aanleg
4.De grieven en de vordering in hoger beroep
grief 1betogen [appellanten] dat de hernieuwde bevelen tot betaling die op [adres 2] zijn achtergelaten niet op de in artikel 45 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vereiste wijze zijn betekend, omdat (a) niet is vermeld aan wie afschrift van het exploot is gelaten, (b) vermeld is dat betekening heeft plaatsgevonden door [de belastingdeurwaarder 1] in de hoedanigheid van belastingdeurwaarder, maar niet gebleken is van een correct besluit waarbij de gemeente Haarlemmermeer [de belastingdeurwaarder 1] als belastingdeurwaarder heeft aangewezen, en (c) het adres in Nieuw-Vennep niet de woonplaats was van [appellanten] Omdat niet is voldaan aan de betekeningsvereisten voor deze hernieuwde bevelen tot betaling, konden de dwangbevelen niet ten uitvoer worden gelegd. Dit heeft tot gevolg dat het beslag onrechtmatig is. [appellanten] voeren in dit verband ook nog aan dat zij de aanslagen, aanmaningen en dwangbevelen niet hebben ontvangen en dat niet gebleken is dat de dwangbevelen daadwerkelijk zijn verzonden.
grief 3komen [appellanten] onder meer op tegen het oordeel van de rechtbank dat de bezwaren tegen de belastingaanslagen in deze procedure niet meer aan de orde kunnen komen. [appellanten] betwisten dat de aanslagen formeel juist zijn vastgesteld en formele rechtskracht hebben. Artikel 17 lid 3 bepaalt weliswaar dat het verzet tegen tenuitvoerlegging van een dwangbevel niet gegrond kan zijn op de stelling dat belastingaanslag ten onrechte of voor een te hoog bedrag is vastgesteld, maar in dit geval kunnen de Invorderingsambtenaar c.s. in redelijkheid toch niet tot tenuitvoerlegging overgaan.
grief 4voeren [appellanten] aan dat [appellant sub 1] de hem opgelegde aanslag (4) inmiddels heeft betaald, en dat daarmee de grond voor (verdere) executiemaatregelen is komen te vervallen.
5.De beoordeling van het hoger beroep
“is (deze bepaling) opgenomen om dubbele procedures over de hoogte van de belastingaanslag te voorkomen. Tegen aanslagen, navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen staan immers reeds in de heffingssfeer rechtsmiddelen open. (…) Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin de tenuitvoerlegging van een dwangbevel ter zake van een belastingaanslag die weliswaar in formele zin op de juiste wijze is vastgesteld, doch ten aanzien waarvan op zijn minst twijfel mogelijk is of die aanslag wel in overeenstemming is met de materiële belastingschuld, strijd oplevert met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Onder zulke omstandigheden had de ontvanger in redelijkheid niet tot de tenuitvoerlegging mogen overgaan. In dergelijke situaties kan wel verzet worden gedaan.”.