ECLI:NL:GHDHA:2019:3365

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
200.218.572/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen dwangbevelen en belastingaanslagen door de Invorderingsambtenaar van de Gemeente Haarlemmermeer

In deze zaak hebben appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 januari 2017. Dit vonnis betrof dwangbevelen en belastingaanslagen opgelegd door de Invorderingsambtenaar van de Gemeente Haarlemmermeer. De appellanten hebben in hun memorie van grieven vijf grieven aangevoerd en hun eis gewijzigd. De Invorderingsambtenaar c.s. hebben de grieven bestreden. De zaak draait om verschillende gemeentelijke heffingen, waaronder onroerende zaakbelasting en parkeerbelasting, die aan de appellanten zijn opgelegd. De appellanten hebben geen bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en zijn in verzet gekomen tegen de dwangbevelen die daarop volgden. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellanten afgewezen, wat hen ertoe heeft aangezet om in hoger beroep te gaan.

De grieven van de appellanten omvatten onder andere de stelling dat de hernieuwde bevelen tot betaling niet op de juiste wijze zijn betekend en dat de dwangbevelen onrechtmatig zijn. Het hof heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vorderingen van de appellanten moeten worden afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de betekening van de dwangbevelen en hernieuwde bevelen tot betaling rechtsgeldig heeft plaatsgevonden en dat de appellanten niet voldoende hebben aangetoond dat zij onrechtmatig zijn benadeeld door de uitvoering van de dwangbevelen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellanten veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.218.572/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/509503 / HA ZA 16-473
arrest van 24 december 2019
in de zaak van

1.[naam 1] ,

2. [naam 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] , en gezamenlijk [appellanten] ,
advocaat: mr. J.R.R. Oevering te Amsterdam,
tegen

1.de Invorderingsambtenaar van de Gemeente Haarlemmermeer,

2. de Gemeente Haarlemmermeer,
beide zetelend te Hoofddorp,
geïntimeerden,
hierna afzonderlijk te noemen de Invorderingsambtenaar en de Gemeente, en gezamenlijk de Invorderingsambtenaar c.s.,
advocaat: mr. A.G. Hendriks te Rotterdam.

1.Het geding

1.1.
Bij exploot van 7 april 2017 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 11 januari 2017 (hierna ook: het bestreden vonnis). Bij memorie van grieven, met productie, hebben [appellanten] vijf grieven aangevoerd en hun eis gewijzigd. Bij memorie van antwoord, met producties, hebben de Invorderingsambtenaar c.s. de grieven bestreden. Vervolgens hebben [appellanten] een akte na antwoord genomen, waarop de Invorderingsambtenaar c.s. hebben gereageerd met een akte na antwoord. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

2.De feiten

2.1.
Deze zaak gaat over de hierna genoemde aanslagen, aanmaningen, dwangbevelen en hernieuwde bevelen tot betaling, en het op grond daarvan gelegde beslag. Ten tijde van deze aanslagen, aanmaningen, dwangbevelen en hernieuwde bevelen tot betaling waren [appellanten] in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) ingeschreven op het adres [adres 1] (hierna: [adres 1] ). Zij waren daar ook woonachtig. [appellant sub 2] had destijds een tweede woning in eigendom, aan [adres 2] (hierna: [adres 2] ). Deze woning gebruikten [appellanten] af en toe.
2.2.
Aan [appellanten] zijn (onder meer) de volgende
aanslagengemeentelijke heffingen van de gemeente Haarlemmermeer opgelegd:
(1) aan [appellant sub 2] : een aanslag onroerende zaak belasting (OZB) en rioolheffing over het jaar 2013 voor een bedrag van € 362,41 (aanslagnummer [aanslagnummer 1] );
(2) aan [appellant sub 2] : een aanslag parkeerbelasting met dagtekening 8 maart 2013 voor een bedrag van € 56,88 (aanslagnummer [aanslagnummer 2] );
(3) aan [appellant sub 2] : een aanslag OZB en rioolheffing over het jaar 2014 voor een bedrag van € 359,10 (aanslagnummer [aanslagnummer 3] );
(4) aan [appellant sub 1] : een aanslag parkeerbelasting met dagtekening 21 december 2013 voor een bedrag van € 56,88 (aanslagnummer [aanslagnummer 4] ).
Deze aanslagen worden hierna genoemd aanslag (1), aanslag (2), aanslag (3) en aanslag (4). Deze aanslagen zijn gericht aan [adres 1] . [appellanten] hebben geen bezwaar gemaakt tegen de aanslagen (1) tot en met (4).
2.3.
Toen betaling uitbleef, zijn voor deze aanslagen
aanmaningengericht aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op [adres 1] .
2.4.
Vervolgens zijn
dwangbevelenuitgevaardigd. De aan [appellant sub 2] gerichte dwangbevelen voor aanslagen (1) en (2) vermelden als ‘datum ter post bezorging’ 6 juli 2013 en het aan [appellant sub 2] gerichte dwangbevel ten aanzien van aanslag (3) vermeldt als ‘datum ter post bezorging’ 21 juni 2014. Aan [appellant sub 1] is een dwangbevel gericht voor aanslag (4) met dagtekening 21 juni 2014. Deze dwangbevelen zijn alle geadresseerd aan [adres 1] .
2.5.
Nadat betaling weer uitbleef heeft de Ontvanger
hernieuwde bevelen tot betalingdoen uitgaan, met de aankondiging dat de dwangbevelen ten uitvoer zullen worden gelegd wanneer betaling niet binnen twee dagen zal plaatsvinden. De hernieuwde bevelen tot betaling bevatten ook aanzeggingen van beslaglegging als niet wordt betaald. Deze hernieuwde bevelen tot betaling met bedoelde aanzeggingen vermelden dat zij zijn betekend aan [adres 1] op 10 december 2014 voor de aanslagen (1), (2) en (3) en op 26 maart 2015 voor aanslag (4).
2.6.
Nadat betaling ook na de hernieuwde bevelen tot betaling uitbleef, heeft de deurwaarder een onderzoek ingesteld naar [adres 1] . In september 2015 heeft hij geconstateerd dat de daar gelegen woning leeg stond. Op 24 maart 2016 zijn
nogmaals hernieuwde bevelen tot betalinguitgebracht aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] , ditmaal gericht aan het adres in Nieuw-Vennep.
2.7.
Naast de bij 2.2 genoemde aanslagen van de gemeente Haarlemmermeer, heeft de gemeente Haarlem aan [appellant sub 2] een aanslag parkeerbelasting opgelegd voor een bedrag van € 56,50 met aanslagnummer [aanslagnummer 5] .
2.8.
In verband met onbetaalde aanslagen heeft de Invorderingsambtenaar in maart 2016 beslag gelegd op de auto die eigendom is van [appellant sub 2] .
2.9.
Op 2 februari 2017, dus na de datum van het bestreden vonnis, heeft [appellant sub 1] aanslag (4) inclusief alle kosten betaald.

3.De vordering en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[appellanten] zijn op grond van artikel 17 van de Invorderingswet 1990 (hierna: Iw) in verzet gekomen tegen de hiervoor bij 2.2 genoemde dwangbevelen en tegen het dwangbevel dat betrekking heeft op de bij 2.7 genoemde aanslag met nummer [aanslagnummer 5] . In eerste aanleg hebben [appellanten] , kort gezegd, gevorderd:
a. te verklaren voor recht dat de tenuitvoerlegging door de Invorderingsambtenaar c.s. van deze dwangbevelen en alle toekomstige dwangbevelen met betrekking tot de in dit geding opgenomen zaken/aanslagen ten laste van [appellanten] onrechtmatig is, althans dat de bezwaren van [appellanten] tegen de tenuitvoerlegging van deze dwangbevelen gegrond zijn;
b. de Invorderingsambtenaar c.s. te verbieden deze dwangbevelen ten uitvoer te leggen, althans te bepalen dat de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen dient te worden geschorst vanaf de betekening van dit vonnis.
3.2.
De rechtbank heeft bij de weergave van de feiten en van de vordering van [appellanten] alleen de dwangbevelen betreffende de aanslagen (1), (2), (3) en (4) vermeld, en niet het ook door [appellanten] in de vordering genoemde dwangbevel [aanslagnummer 5] . De rechtbank heeft de vorderingen vervolgens afgewezen en [appellanten] veroordeeld in de proceskosten.

4.De grieven en de vordering in hoger beroep

4.1.
In hoger beroep vorderen [appellanten] dat het hof het vonnis vernietigt en opnieuw rechtdoende:
(i) verklaart voor recht dat de Invorderingsambtenaar c.s. onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellanten] ;
(ii) verklaart voor recht dat de Invorderingsambtenaar c.s. gehouden zijn alle schade, nader op te maken bij staat, te vergoeden die [appellanten] hebben geleden ten gevolge van het onrechtmatig handelen;
(iii) de Invorderingsambtenaar c.s. veroordeelt in de proceskosten van beide instanties.
4.2.
Uit nr. 2.3 van de memorie van grieven blijkt dat de vorderingen van [appellanten] betrekking hebben op de hiervoor vermelde (dwangbevelen ten aanzien van de) aanslagen (1), (2), (3) en (4) en (het dwangbevel ten aanzien van) de aanslag met nummer [aanslagnummer 5] . [appellanten] hebben de volgende grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis.
4.3.
Met
grief 1betogen [appellanten] dat de hernieuwde bevelen tot betaling die op [adres 2] zijn achtergelaten niet op de in artikel 45 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vereiste wijze zijn betekend, omdat (a) niet is vermeld aan wie afschrift van het exploot is gelaten, (b) vermeld is dat betekening heeft plaatsgevonden door [de belastingdeurwaarder 1] in de hoedanigheid van belastingdeurwaarder, maar niet gebleken is van een correct besluit waarbij de gemeente Haarlemmermeer [de belastingdeurwaarder 1] als belastingdeurwaarder heeft aangewezen, en (c) het adres in Nieuw-Vennep niet de woonplaats was van [appellanten] Omdat niet is voldaan aan de betekeningsvereisten voor deze hernieuwde bevelen tot betaling, konden de dwangbevelen niet ten uitvoer worden gelegd. Dit heeft tot gevolg dat het beslag onrechtmatig is. [appellanten] voeren in dit verband ook nog aan dat zij de aanslagen, aanmaningen en dwangbevelen niet hebben ontvangen en dat niet gebleken is dat de dwangbevelen daadwerkelijk zijn verzonden.
4.4.
Grief 2bevat het bezwaar dat bij de beslaglegging niet is voldaan aan de eisen van de artikelen 440, 441 en 443 Rv omdat: (a) het beslagexploot niet het kantooradres van de deurwaarder vermeldt (b) de vermelde datum (31-12-2116) niet klopt (c) de executoriale titel niet is vermeld, omdat niet is vermeld uit hoofde van welke aanslagen beslag wordt gelegd, en (d) het exploot niet vermeldt op welke zaken het beslag betrekking heeft en dat ook niet een dag later is gebeurd in een afzonderlijk proces-verbaal. Dit alles betekent dat het beslag ook om die redenen onrechtmatig is.
4.5.
Met
grief 3komen [appellanten] onder meer op tegen het oordeel van de rechtbank dat de bezwaren tegen de belastingaanslagen in deze procedure niet meer aan de orde kunnen komen. [appellanten] betwisten dat de aanslagen formeel juist zijn vastgesteld en formele rechtskracht hebben. Artikel 17 lid 3 bepaalt weliswaar dat het verzet tegen tenuitvoerlegging van een dwangbevel niet gegrond kan zijn op de stelling dat belastingaanslag ten onrechte of voor een te hoog bedrag is vastgesteld, maar in dit geval kunnen de Invorderingsambtenaar c.s. in redelijkheid toch niet tot tenuitvoerlegging overgaan.
4.6.
Met
grief 4voeren [appellanten] aan dat [appellant sub 1] de hem opgelegde aanslag (4) inmiddels heeft betaald, en dat daarmee de grond voor (verdere) executiemaatregelen is komen te vervallen.
4.7.
Grief 5bevat het bezwaar dat als de auto waarop beslag is gelegd verkocht wordt, [appellanten] hun werkzaamheden als tolk en vertaler niet meer kunnen uitvoeren. Beslag op de auto is niet geoorloofd omdat de auto valt onder ‘gereedschappen van ambachtslieden en werklieden voor hun eigen bedrijf’ als bedoeld in artikel 447 Rv. Daarnaast weegt het belang van de Invorderingsambtenaar c.s. niet op tegen dat van [appellanten] , aangezien de auto nagenoeg geen waarde meer vertegenwoordigt. Bovendien is het beslag disproportioneel omdat de Invorderingsambtenaar c.s. de auto in beslag hebben genomen zonder dat [appellanten] eerst een aankondiging hadden gekregen met een betaaltermijn.

5.De beoordeling van het hoger beroep

De vorderingen tegen de Gemeente
5.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen tegen de Gemeente moeten worden afgewezen, omdat verzet tegen door de Invorderingsambtenaar opgelegde dwangbevelen niet kan worden ingesteld tegen de Gemeente en [appellanten] op geen enkele manier hebben geconcretiseerd dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld.
5.2.
Bij memorie van grieven hebben [appellanten] hiertegen geen grief gericht. Bij de later genomen akte hebben [appellanten] alsnog betoogd dat de Gemeente wel degelijk als partij gedagvaard kan worden. Het hof overweegt dat dit is aan te merken als een nieuwe grief, die te laat is aangevoerd. De in art. 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel brengt immers mee dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven worden aangevoerd. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de nieuwe grief alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken, indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd, of indien daarmee aanpassing van de grieven wordt beoogd van aan pas na het tijdstip van de memorie van grieven voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden. De Invorderingsambtenaar c.s. hebben niet op de nieuwe grief gereageerd, zodat van ondubbelzinnige toestemming geen sprake kan zijn. Ook van de overige uitzonderingen is in dit geval geen sprake.
5.3.
De conclusie is dat het oordeel van de rechtbank dat de vorderingen voor zover die gericht zijn tegen de Gemeente moeten worden afgewezen, in stand blijft.
Aanslag [aanslagnummer 5]
5.4.
De tegen de Invorderingsambtenaar gerichte vorderingen van [appellanten] hebben ook betrekking op de invorderingsmaatregelen voor de aan [appellant sub 2] opgelegde aanslag met nummer [aanslagnummer 5] .
5.5.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat het hier gaat om een aanslag parkeerbelasting van de gemeente Haarlem. De Invorderingsambtenaar heeft dan ook terecht aangevoerd dat [appellanten] hiervoor niet de Invorderingsambtenaar (van de gemeente Haarlemmermeer), maar de betreffende instantie(s) van de gemeente Haarlem moeten aanspreken. Dat deze aanslag mede ten grondslag is gelegd aan het beslag op de auto van [appellant sub 2] maakt dat niet anders.
5.6.
De conclusie is dat de vorderingen moeten worden afgewezen voor zover die betrekking hebben op de invorderingsmaatregelen voor de aanslag met nummer [aanslagnummer 5] .
Aanslagen (1) tot en met (4)
aanslagen onterecht opgelegd?
5.7.
Het hof stelt voorop dat de belastingrechter bij uitsluiting bevoegd is om te oordelen over het opleggen en de hoogte van de onderliggende belastingaanslagen. Indien de burgerlijke rechter moet oordelen over een verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, kan hij de onderliggende belastingaanslagen, gelet op de formele rechtskracht daarvan, slechts marginaal toetsen. Ingevolge artikel 17 lid 3, laatste zin, Iw kan het verzet niet zijn gegrond op het verweer dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Volgens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1987/88, 20 588, nr. 3, p. 54)
“is (deze bepaling) opgenomen om dubbele procedures over de hoogte van de belastingaanslag te voorkomen. Tegen aanslagen, navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen staan immers reeds in de heffingssfeer rechtsmiddelen open. (…) Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin de tenuitvoerlegging van een dwangbevel ter zake van een belastingaanslag die weliswaar in formele zin op de juiste wijze is vastgesteld, doch ten aanzien waarvan op zijn minst twijfel mogelijk is of die aanslag wel in overeenstemming is met de materiële belastingschuld, strijd oplevert met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Onder zulke omstandigheden had de ontvanger in redelijkheid niet tot de tenuitvoerlegging mogen overgaan. In dergelijke situaties kan wel verzet worden gedaan.”.
5.8.
[appellanten] betogen dat in dit geval sprake is van twijfel in voormelde zin, maar zij onderbouwen dit niet, althans niet voldoende. [appellanten] volstaan in dit verband (memorie van grieven nr. 3.19) met een verwijzing naar producties 8 tot en met 10 en naar hetgeen zij hebben aangevoerd ter zitting in eerste aanleg, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, volgt daaruit niet dat er twijfel bestaat over de materiële juistheid van de aanslagen. De door [appellanten] bedoelde procedures hebben immers betrekking op andere aanslagen dan de aanslagen waar dit geding op ziet. Grief 3 faalt dan ook.
ontvangst van de aanslagen, aanmaningen, dwangbevelen
5.9.
Artikel 17 lid 3 Iw bepaalt dat het verzet tegen een dwangbevel niet kan zijn gegrond op de stelling dat het aanslagbiljet, de aanmaning en het op de voet van artikel 13 lid 3 betekende dwangbevel niet zijn ontvangen, tenzij de belastingplichtige aannemelijk maakt dat ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld. [appellanten] hebben dat niet gedaan: de enkele stelling dat [appellanten] geen van deze stukken heeft ontvangen en dat de Invorderingsambtenaar de stukken niet heeft verstuurd, is daarvoor onvoldoende. Dit verweer van [appellanten] (onderdeel van grief 1) faalt dan ook.
betekening van de hernieuwde bevelen tot betaling
5.10.
Vast staat dat de dwangbevelen met betrekking tot de aanslagen (1), (2), (3) en (4) op grond van artikel 13 lid 3 Iw zijn betekend door bezorging ter post aan [adres 1] . Artikel 14 lid 1 Iw bepaalt dat als de dwangbevelen op deze wijze zijn betekend, tenuitvoerlegging van de dwangbevelen pas kan plaatsvinden als eerst hernieuwde bevelen tot betaling zijn betekend overeenkomstig de regels van Rv met betrekking tot de betekening van exploten. Ter uitvoering van dit voorschrift zijn hernieuwde bevelen tot betaling uitgebracht aan [appellanten] op het adres te Den Haag. De belastingdeurwaarder heeft, toen hij niemand aantrof, op dat adres een afschrift achtergelaten in een gesloten envelop (zie de stukken overgelegd als productie 6 bij conclusie van antwoord). [appellanten] hebben erkend dat zij toen stonden ingeschreven en woonachtig waren op [adres 1] . Zij hadden daar dus hun woonplaats. Tot zover heeft de betekening van de vereiste hernieuwde bevelen plaatsgevonden volgens de eisen van artikel 47 Rv.
5.11.
[appellanten] hebben na de memorie van antwoord van de Invorderingsambtenaar c.s. nog een akte genomen waarin zij het volgende hebben aangevoerd. Op de hernieuwde bevelen tot betaling die aan [adres 1] zijn betekend, zijn niet de voornamen, de naam en kantoorgegevens van de deurwaarder vermeld. Dit is in strijd met artikel 45 Rv en de hernieuwde bevelen zij reeds daarom nietig. De Invorderingsambtenaar heeft van zijn kant geen bezwaar gemaakt tegen deze nieuwe stelling en heeft er bij akte inhoudelijk op gereageerd. Daarmee heeft hij er ondubbelzinnig mee ingestemd dat deze nieuwe stelling deel uitmaakt van de rechtsstrijd in hoger beroep.
5.12.
Het hof overweegt op dit punt als volgt. Artikel 45, lid 3 onder c Rv bepaalt dat een exploot de voornamen, de naam en het kantooradres van de deurwaarder moet vermelden. Anders dan [appellanten] stellen, is op alle hernieuwde bevelen tot betaling (productie 6 bij conclusie van antwoord) wel het kantooradres vermeld: de bevelen vermelden dat de belastingdeurwaarder woonplaats kiest op het adres [het kantooradres] . Op het hernieuwd bevel tot betaling van 26 maart 2015 met betrekking tot aanslag (4), gericht aan [appellant sub 1] , staat onder de handtekening ook een stempel met de naam van de belastingdeurwaarder, [de belastingdeurwaarder 2] . Voor het hernieuwd bevel tot betaling inzake aanslag (4) gaan de bezwaren van [appellanten] dus niet op.
5.13.
Voor de hernieuwde bevelen tot betaling van 10 december 2014 die betrekking hebben op de aanslagen (1), (2) en (3), gericht aan [appellant sub 2] , geldt dat op de overgelegde kopieën onder de vermelding ‘belastingdeurwaarder’ wel een handtekening staat, maar dat daarbij geen naam van de deurwaarder te zien is. De Invorderingsambtenaar heeft gesteld dat de gestempelde naam op de scans is weggevallen, maar dat de originelen wel de gestempelde naam bevatten. Omdat geen kopieën van deze originelen met leesbare naamstempel zijn overgelegd, kan het hof niet met zekerheid vaststellen of dit klopt. Echter, ook als ervan uit zou worden gegaan dat deze hernieuwde bevelen tot betaling alleen het kantooradres van de belastingdeurwaarder en een handtekening bevatten, en niet de (voor)na(a)m(en) van de persoon die als belastingdeurwaarder deze stukken heeft betekend, leidt dat er niet zonder meer toe dat sprake is van nietigheid. Uit artikel 66 lid 1 Rv volgt immers dat de niet-naleving van het voorschrift van artikel 45 lid 3 onder c Rv alleen nietigheid meebrengt voor zover aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd door het gebrek onredelijk is benadeeld. [appellanten] hebben niet gesteld dat deze hernieuwde dwangbevelen, die wel zijn ondertekend en waarop het kantooradres van de belastingdeurwaarder is vermeld, mogelijk door een niet bevoegd persoon zijn betekend, of dat zij op een andere wijze door het gebrek onredelijk zijn benadeeld, en er zijn ook geen aanwijzingen dat dit het geval is. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat [appellanten] door het (eventueel) ontbreken van de namen van de belastingdeurwaarder onredelijk is benadeeld, zodat het hof niet de nietigheid van deze hernieuwde bevelen zal uitspreken. Ook de hernieuwde bevelen tot betaling inzake de aanslagen (1), (2) en (3) zijn dus rechtsgeldig uitgebracht.
5.14.
[appellanten] hebben nog verschillende bezwaren gericht tegen de hernieuwde bevelen tot betaling die later, op 24 maart 2016, zijn achtergelaten op [adres 2] , maar die kunnen verder onbesproken blijven. Omdat de hernieuwde bevelen tot betaling die zijn uitgebracht aan [adres 1] (de toenmalige woonplaats van [appellanten] ) rechtsgeldig zijn, doen de aan [adres 2] uitgebrachte bevelen niet meer ter zake. Ook dit onderdeel van grief 1 faalt dus.
betaling van aanslag (4) met kosten
5.15.
Vast staat dat [appellant sub 1] de aan hem opgelegde aanslag (4), inclusief kosten, op 2 februari 2017 heeft betaald. Zijn betoog dat verdere executiemaatregelen daarom achterwege kunnen blijven is op zich juist. Het hierna te bespreken beslag op de auto van [appellant sub 2] is echter niet is gelegd uit hoofde van deze aanslag (het aanslagnummer komt niet voor in het proces-verbaal van beslaglegging overgelegd als productie 9 bij memorie van antwoord), zodat de betaling van de aanslag daarop geen effect heeft. Uit hetgeen hiervoor bij 5.8, 5.9, 5.12 en 5.14 is overwogen volgt dat de bezwaren tegen de vóór de betaling door de Invorderingsambtenaar getroffen maatregelen met betrekking tot deze aanslag ongegrond zijn. Dit betekent dat grief 4 niet tot een wijziging van de beslissing van de rechtbank kan leiden en in zoverre dus tevergeefs is aangevoerd.
het beslagexploot en de vereisten van de artikelen 440-443 Rv
5.16.
Artikel 14 lid 1 Iw bepaalt dat na betekening van het hernieuwd bevel tot betaling het dwangbevel ten uitvoer kan worden gelegd. De Invorderingsambtenaar heeft op 31 maart 2016 executoriaal beslag gelegd op de auto van [appellant sub 2] . Het betreffende beslagexploot (productie 9 bij memorie van antwoord, dat strookt met door [appellanten] in eerste aanleg bij productie 2 en 3 overgelegde pagina’s) voldoet aan de vereisten van Rv. Anders dan [appellanten] bij grief 2 betogen, vermeldt dit stuk het adres van de belastingdeurwaarder, de executoriale titels (de dwangbevelen met betrekking tot de met nummers aangeduide aanslagen, met bijbehorende bedragen), een duidelijke datum (31 maart 2016) en de auto waarop beslag is gelegd. De bezwaren die [appellanten] naar voren hebben gebracht hebben kennelijk betrekking op een ander stuk dat in dit kader niet relevant is (de aanzegging beslaglegging, eerste pagina van productie 3 bij de inleidende dagvaarding). Grief 2 faalt.
beslag op de auto van [appellant sub 2]
5.17.
Volgens de hoofdregel van artikel 3:276 BW kan een schuldeiser zijn vordering verhalen op alle goederen van zijn schuldeiser. Artikel 447, aanhef en onder 2 Rv is een uitzondering op deze hoofdregel. Deze uitzondering is hier echter niet van toepassing omdat de auto van [appellant sub 2] – anders dan [appellanten] betogen – niet valt onder ‘gereedschappen van ambachtslieden en werklieden’. De woorden 'ambachtslieden en werklieden' worden door de Hoge Raad namelijk beperkt uitgelegd: daaronder zijn slechts te verstaan zij die voor hun levensonderhoud van hun lichamelijke arbeid afhankelijk zijn en derhalve door uitwinning van hun gereedschap gevaar zouden lopen niet meer in dit levensonderhoud te kunnen voorzien (Hoge Raad 14 juni 1991, NJ 1991, 631). Een tolk/vertaler valt daar niet onder. Dat [appellanten] hun werkzaamheden niet meer zouden kunnen uitvoeren als de auto verkocht wordt en dat deze auto een geringe waarde vertegenwoordigt, maakt niet dat het beslag onrechtmatig is. Ook het verwijt dat [appellanten] geen aankondiging van het beslag hebben gekregen met een betaaltermijn gaat niet op. De hernieuwde bevelen tot betaling bevatten een dergelijke aankondiging en een betaaltermijn (zie hiervoor bij 2.5). Dat [appellanten] deze bevelen niet zouden hebben ontvangen hebben zij niet (voldoende gemotiveerd) gesteld. Grief 5 faalt eveneens.
Conclusie
5.18.
De slotsom is dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Ook zullen de vorderingen van [appellanten] in hoger beroep worden afgewezen. [appellanten] zullen worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep omdat zij in het ongelijk zijn gesteld.

6.De beslissing

Het hof
6.1.
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van 11 januari 2017;
6.2.
wijst af hetgeen [appellanten] in hoger beroep hebben gevorderd;
6.3.
veroordeelt [appellanten] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Invorderingsambtenaar c.s. begroot op € 716,- aan griffierecht en € 1.138,50 (1½ punten x tarief I) aan kosten voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. H.J.M. Burg, mr. E.M. Dousma-Valk en mr. P. Glazener en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 december 2019 in aanwezigheid van de griffier.