ECLI:NL:GHDHA:2019:331
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming voor vaccinatie van minderjarige in het kader van gezamenlijk gezag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vervangende toestemming voor vaccinatie van een minderjarige. De vader, verzoeker in het principaal hoger beroep, had de rechtbank verzocht om hem vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige te laten vaccineren volgens het Rijksvaccinatieprogramma. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, wat de vader niet accepteerde. De moeder, verweerster in het principaal hoger beroep, had een verweerschrift ingediend en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2011, haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en dat de ouders gezamenlijk met het gezag over de minderjarige zijn belast. De vader heeft de minderjarige erkend en heeft in het verleden zorgen geuit over het niet volgen van het vaccinatieprogramma. De moeder heeft echter aangegeven dat zij de minderjarige niet wil blootstellen aan vaccinaties die niet voldoende zijn onderzocht.
Het hof heeft de belangen van de minderjarige als uitgangspunt genomen en geconcludeerd dat het laten vaccineren van de minderjarige in haar belang is. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de vader vervangende toestemming verleend om de minderjarige te laten vaccineren op een door Jeugdgezondheidszorg Zuid-Holland West te bepalen moment. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.