Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor vaccinatie van een minderjarige, hier aangeduid als [het kind]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, en de vader, verweerder in hoger beroep, zijn de ouders van [het kind], dat op 27 augustus 2005 is geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [het kind], dat bij de vader woont. De rechtbank Gelderland had eerder op 9 juli 2014 bepaald dat [het kind] in het kader van het Rijksvaccinatieprogramma zou worden ingeënt voor Fase 3 (DTP en BMR), en dat deze beslissing in de plaats kwam van de toestemming van de moeder.
De moeder heeft in hoger beroep acht grieven ingediend, waarbij zij onder andere bezwaar maakte tegen de beslissing van de rechtbank om geen bijzondere curator te benoemen en tegen de vaccinatie van [het kind]. Het hof heeft de grieven van de moeder besproken en geconcludeerd dat er geen sprake is van een belangenstrijd tussen de ouders en [het kind]. Het hof oordeelde dat het verzoek van de vader om vervangende toestemming voor de vaccinatie van [het kind] moest worden toegewezen, omdat dit in het belang van het kind was. Het hof benadrukte dat het vaccinatieprogramma is opgezet ter bescherming van kinderen en dat de moeder geen onoverkomelijke bezwaren tegen vaccinatie heeft.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door de drie rechters van het hof, bijgestaan door de griffier, en is openbaar uitgesproken.