Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
ex artikel 353 lid 1 Rv juncto 222 Rv gevoegde zaken
1.CBRE DHC Den Haag (Grote Marktstraat B) B.V.,
CBRE Den Haag (Gedempte Gracht) B.V.,
hierna geïntimeerden 1 en 2 ook: de Verhuurders Den Haag ,
CBRE DHC Holding II B.V.,
hierna ook: Holding II,
IEF Capital Berlage HB I B.V.,
hierna ook: IEF I,
hierna: De Bijenkorf.
1.CBRE DHC Rotterdam (Coolsingel) B.V.,
CBRE DHC Rotterdam (Aert van Nesstraat) B.V.,
hierna geïntimeerden 1 en 2 ook: Verhuurders Rotterdam,
CBRE DHC Holding I B.V.,
hierna ook: Holding I,
IEF Capital Berlage Noord B.V.,
hierna ook: IEF Noord,
“sale & lease back”-constructie kapitaal vrij te maken. De eigen winkelpanden van De Bijenkorf (en die van Hema en V&D) werden in de
sale & lease backbetrokken. Dit project met de naam
“Berlage”vond plaats in 2005.
due dilligenceontvingen de bieders onder meer een “template”/model van de huurovereenkomsten. In november 2005, dus nadat de huurovereenkomsten per 1 november 2005 in werking waren getreden, heeft IEF Capital de modelhuurovereenkomst voorgelegd aan haar advocaat CMS [naam 2] (hierna: CMS). Dit heeft geleid tot een memo van 7 november 2005 (hierna: het CMS-memo) waarin omtrent het geformuleerde voorkeursrecht het volgende staat:
aandelen in de moeders van de Verhuurders werden verkocht door de grootmoeder van de Verhuurders. Op 1 november 2017 zijn de aandelen overgedragen. De Holdingen en de Verhuurders werden daarmee onderdeel van de CBRE-groep en kregen hun namen zoals vermeld in de kop.
€ 4.876.062,48, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van inleidende dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
grief 1betoogt De Bijenkorf dat de feitenvaststelling in de bestreden vonnissen onvolledig is. Volgens De Bijenkorf hebben de rechtbanken ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat IEF (niet geheel duidelijk is op wie De Bijenkorf hier precies het oog heeft, maar waarschijnlijk de biedende entiteit IEF Capital, zie hierboven 2.5.) invloed heeft kunnen uitoefenen op de tekst van het voorkeursrecht.
Grief 2luidt dat het in deze zaak niet gaat om de uitleg van artikel 17, maar om de toepassing ervan. Met
grief 3 (inclusief grieven 3a t/m 3f)zet De Bijenkorf uiteen dat en waarom het voorkeursrecht van artikel 17 naar haar mening ook van toepassing is op een aandelentransactie als de onderhavige.
Grief 4ziet op de contractuele boete en
grief 5heeft betrekking op de proceskosten.
verkoopvan
het gehuurde(verkoop van stenen) door
de verhuurder. Daar zijn partijen het overigens ook over eens. In lid 2 volgt een verruiming die inhoudt dat
“met verkoop in dit verband steeds tevens wordt bedoeld iedere andere rechtshandeling met een zakenrechtelijk en/of obligatoir karakter die materieel tot een vergelijkbaar gevolg leidt”. Gelet op de samenhang met lid 1 en bij gebrek aan aanwijzingen voor het tegendeel, ligt het dan voor de hand dat het daarbij gaat om andere rechtshandelingen
van de verhuurder. Als het in 2005 werkelijk de bedoeling van De Bijenkorf was om ook een
overdracht van aandelen,in dit geval in 2017
de overdracht van de aandelen in de (moeders van de) verhuurder(s) door de (groot)moeder van de verhuurder(s)eronder te laten vallen, dan had het op haar weg gelegen om dit op te schrijven, op een zodanige manier dat het niet alleen voor de toen betrokken partijen maar ook voor toekomstige partijen die met het voorkeursrecht te maken zouden krijgen redelijkerwijs duidelijk zou moeten zijn. Dat is niet gebeurd. Integendeel, het feit dat vervolgens in lid 3 staat dat in geval van voorgenomen verkoop als bedoeld in artikel 17, de
verhuurderverplicht is
het gehuurdeonvoorwaardelijk aan te bieden, bevestigt de hierboven gevolgde uitleg, te weten dat de verruiming in lid 2 alleen ziet op rechtshandelingen
van de verhuurder zelf; het is immers volgens lid 3 ook de
verhuurderdie
het gehuurde(en dus niet de aandelen) dient aan te bieden.
“identiek moet zijn aan de voorwaarden waarop verhuurder het gehuurde aan een derde wil verkopen”. Niet goed valt in te zien hoe de overdracht van de aandelen in de moeders van de Verhuurders kan worden “vertaald” in een
identiek aanbodtot verkoop van de panden door de Verhuurders zelf. Als een dergelijke vertaalslag al was beoogd door De Bijenkorf had minstgenomen van haar mogen worden verwacht dat zij contractueel zou (laten) vastleggen aan de hand van welke criteria/maatstaven die vertaalslag zou moeten plaatsvinden. Ook een dergelijke vastlegging ontbreekt.
mogelijkheidgeboden om, indien aan alle voorwaarden was voldaan, weer eigenaar te worden van de panden, maar dat betekent nog niet dat sprake was van een tijdelijke situatie. Hoe dan ook geldt dat als De Bijenkorf werkelijk voor ogen had dat het voorkeursrecht van toepassing zou zijn in
alle gevallen van indirecte wijziging van zeggenschap en belangdoor de
overdracht van in aandelen op enig niveau in het concern van haar verhuurder, zij ervoor had moeten zorgdragen dat dit in de tekst tot uitdrukking kwam. Niet overtuigend is dan ook het argument van de Bijenkorf dat een andere uitleg van artikel 17 dan de hare erop neer komt dat het voorkeursrecht kan worden omzeild. Daargelaten dat van een opzet bij IEF Capital tot omzeilen van het voorkeursrecht niet is gebleken (De Bijenkorf stelt dat overigens ook niet), had De Bijenkorf in 2005 redelijkerwijs kunnen voorzien dat in de toekomst mogelijk een aandelentransactie als de onderhavige zou kunnen plaatsvinden. Als zij ook in zo’n geval een beroep op het voorkeursrecht zou hebben willen kunnen doen, had zij erop moeten aandringen dat daarin werd voorzien. Het hof herhaalt dat het hier gaat om professionele partijen, voorzien van deskundige bijstand.
“identiek aanbod”van artikel 17 lid 3 inhoudt dat de verhuurder in zo’n geval verplicht is beide panden apart aan de huurder(s) aan te bieden, zodat huurder ‘de krenten uit de pap’ kan kiezen. Dit blijkt niet uit de tekst en de Bijenkorf heeft ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot het door haar voorgestane gevolg leiden. Bij een voorkeursrecht ligt het initiatief geheel bij de verhuurder. Als deze al zijn panden ineens wenst te verkopen, kan hij door de huurder in een geval als dit niet worden gedwongen om de panden toch afzonderlijk aan te bieden, overigens nog los van de wijze van waardebepaling van zo’n afzonderlijk pand, waaromtrent artikel 17 niets regelt. Uit lid 3 van artikel 17 volgt dat bij verkoop van het gehuurde als onderdeel van een groter geheel de aanbieding van de verhuurder aan De Bijenkorf in het kader van het voorkeursrecht
“identiek moet zijn aan de voorwaarden waaronder de verhuurder aan een derde wil verkopen”(zie hierboven onder 4.6.). In het hiervoor beschreven voorbeeld wil de verhuurder slechts aan een derde verkopen als deze ook het mindere pand koopt. Koop van beíde panden vormt dan dus de voorwaarde waaronder verhuurder wil verkopen. Ook daaruit blijkt dat de redenering van De Bijenkorf niet juist is.
“Properties”, betekent niet dat het “dus” eigenlijk gaat om een vastgoedtransactie en dat daarom het voorkeursrecht toch van toepassing is. De panden waren activa van de dochtervennootschappen van de holdingvennootschappen, waarvan de aandelen werden verkocht. Dat die panden worden genoemd is in dat verband dus verklaarbaar en kan niet tot een andere uitleg van artikel 17 leiden. Om dezelfde reden is evenmin voldoende het feit dat in de pers destijds werd gesproken van een verkoop van de Bijenkorf-panden, nog daargelaten dat het niet voor de hand ligt om uitlatingen in de pers te betrekken bij de uitleg van een contractuele bepaling.