ECLI:NL:GHDHA:2019:3288

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
200.233.664
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van overeenkomst inzake onderhoud van printers

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [naam] Holding B.V. en IPG Holland B.V. over de uitleg en uitvoering van een onderhoudsovereenkomst voor printers. De procedure startte met een hoger beroep na een eerdere uitspraak van de kantonrechter. Het hof verwijst naar een tussenarrest van 27 maart 2018 en een comparitie van partijen op 17 mei 2018. De feiten zijn niet bestreden en het hof neemt deze als uitgangspunt. De partijen hebben in 2010 een koop- en onderhoudsovereenkomst gesloten voor een printer, waarbij IPG verantwoordelijk was voor het onderhoud gedurende 36 maanden. In 2011 werd een vervangende onderhoudsovereenkomst gesloten, die een langere looptijd en een aangepast contractvolume bevatte. Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft IPG de prijzen verhoogd, wat leidde tot onenigheid over de facturering en de contractuele verplichtingen. [naam B.V.] heeft in 2014 verzocht om aanpassing van de overeenkomst, maar IPG heeft hier niet op gereageerd. Uiteindelijk heeft [naam B.V.] de overeenkomst ontbonden en is de zaak voor de rechtbank gekomen. De kantonrechter heeft de vorderingen van IPG toegewezen, maar [naam B.V.] heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis gevorderd. Het hof oordeelt dat IPG tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat de onderhoudsovereenkomst terecht is ontbonden. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van IPG af, terwijl het de vorderingen van [naam B.V.] in reconventie toewijst.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.233.664/01
Zaaknummer rechtbank : 5224601 CV EXPL 16-28665
arrest van 10 december 2019
inzake
[naam] Holding B.V.
gevestigd te Vlaardingen,
appellante,
hierna te noemen: [naam B.V.],
advocaat: mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam,
tegen
IPG Holland B.V.
gevestigd te Eindhoven,
geïntimeerde,
hierna te noemen: IPG,
advocaat: mr. A.J. Flipse te Breda.
[naam B.V.] en IPG hierna tezamen ook aan te duiden als “partijen”.

1.De procedure in hoger beroep

Voor het eerdere verloop van de procedure verwijst het hof naar het tussenarrest van 27 maart 2018 waarbij een comparitie van partijen is bevolen. De comparitie heeft op 17 mei 2018 plaatsgevonden en daarvan is proces-verbaal gemaakt. Vervolgens heeft [naam B.V.] een memorie van grieven met producties genomen, waarin zij zes grieven tegen het bestreden vonnis heeft aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft IPG de grieven bestreden. Daarop hebben partijen arrest gevraagd.

2.De feiten

2.1
De door de rechtbank weergegeven feiten zijn niet bestreden, zodat ook het hof die tot
uitgangspunt neemt. Het hof vult deze feiten aan met hetgeen in hoger beroep is komen vast
te staan. Met inachtneming daarvan gaat het in deze zaak om het volgende.
2.2
Bij brief van 2 maart 2010 is door IPG een offerte gezonden aan [naam B.V.] voor het plaatsen
van nieuwe apparatuur. Deze offerte vermeldt onder meer:

(…)

Kosten
Door een betere manier van controle zullen de kosten niet te groeien, sterker nog, kostenreductie is meer regel dan uitzondering. (…)
En:
“● Conversie
Binnen de Printflow© overeenkomst bestaat de mogelijkheid tot omruilen, bijplaatsen of een totaal van 25%, welke evenredig verdeelt wordt over de looptijd in jaren, van het door IPG Holland beheerde machinepark te laten weghalen of om te ruilen welke u per ingangdatum van retour name of omruiling gecrediteerd krijgt. Hierdoor hebt u altijd up-to-date apparatuur in huis, een optimale TCO verhouding die volledig is afgestemd op uw behoeften. Op deze wijze wordt er niet onnodig met apparatuur geschoven. Tevens staan uw investeringen niet in een magazijn te wachten, zonder compensatie, tot zij ooit weer kunnen worden ingezet.
Het voordeel van deze overeenkomstvorm is, dat iedere 12 maanden de actuele stand van zaken nauwkeurig, in overleg met u, wordt bekeken en waar nodig aangepast. Zo kan bijplaatsing of conversie van de machines plaatsvinden, evenals een tussentijdse aanpassing van afdrukprijs en contractvolume worden doorgevoerd, waarna het contract wederom voor de oorspronkelijke afgesproken looptijd wordt aangegaan. Zo zal de afdrukprijs dalen bij een toename van het totaalvolume en bij een afname van het totaalvolume zal het jaarbedrag dalen. Hierdoor bent u te allen tijde goedkoper uit dan wanneer het afgesproken volume wordt gehandhaafd. Zo bent u verzekerd van een scherpe afdrukprijs, een reëel volume en optimaal op uw organisatie afgestemde apparatuur. Het reëel jaarlijkse afdrukvolume zal 12 maanden na ingang van de overeenkomst met u geëvalueerd worden. (…)
2.3
Op basis van deze offerte heeft [naam B.V.] met IPG op 3 mei 2010 een koop- en
onderhoudsovereenkomst gesloten, waarbij zij een kopieermachine/printer (hierna te noemen: de printer) heeft gekocht van IPG voor een bedrag van € 5.600,-, en met IPG is overeengekomen dat IPG voor de duur van 36 maanden vanaf 1 april 2010 het onderhoud van de printer uitvoert tegen betaling van € 152,50 excl. BTW per maand door [naam B.V.] (hierna te noemen: de overeenkomst van 2010). De tekst ervan beslaat één pagina, op de achterzijde zijn de toepasselijke algemene voorwaarden van IPG afgedrukt. De overeenkomst van 2010 is gebaseerd op een contractvolume van 2500 zwart/wit- en 2500 kleurafdrukken/scans per maand. Overschrijding van het contractvolume leidt tot een meerprijs van € 0,0129 voor een zwart/wit afdruk/scan en € 0,052 voor een kleurafdruk/scan, die door middel van nacalculatie in rekening wordt gebracht. Onder “Kleurentoner” staat in de overeenkomst van 2010 handgeschreven “inclusief”. Verder vermeldt de overeenkomst van 2010:

Indien gekozen wordt voor kleurentoner exclusief zal de levering en afdrukken exclusief kleurentoner zijn.
2.4
Bij e-mail van 11 februari 2011 heeft [X] van IPG (hierna te noemen:
[X]) [naam B.V.] erop gewezen, dat er meer afdrukken/scans werden gemaakt dan het contractvolume van de overeenkomst van 2010:
(…)
Jullie zitten fors boven het afgesproken volume en wij kunnen jullie een korting geven als we het volume mogen aanpassen.(…)
Het voorstel voor de volumeverhoging staat hieronder gemeld. Als je het mee eens bent zal ik de nieuwe overeenkomst opstellen en het in laten gaan per 1 januari van 2011 met terugwerkende kracht.
(…)
In antwoord daarop heeft [Y] namens [naam B.V.] onder meer het volgende geschreven bij e-mail van 7 maart 2011:
“(…) Het lijkt me inderdaad handig dit aan te passen. Als nou blijkt dat we minder hebben verbruikt dit jaar kunnen we dan ook weer bijstellen.”
Daarop heeft [X] bij e-mail van 7 maart 2011 gereageerd als volgt:
“(…) uiteraard kunnen we het dan weer aanpassen. Ik zal een nieuwe overeenkomst opstellen en naar je toe laten sturen.”
2.5
Hierop is een vervangende onderhoudsovereenkomst (hierna te noemen: de
onderhoudsovereenkomst van 2011) gesloten. Deze overeenkomst is door partijen kort na 7 maart 2011 ondertekend. De tekst ervan bestaat weer uit één pagina met op de achterzijde de algemene voorwaarden van IPG. Er staat een looptijd vermeld van 60 maanden vanaf 1 januari 2011 en een contractvolume van 12.600 zwart/wit- en 2.950 kleur afdrukken/scans per maand. Ten aanzien van het gebruik van kleurentoner is de onderhoudsovereenkomst van 2011 gelijk aan die van 2010. [naam B.V.] is, zolang het contractvolume niet wordt overschreden, maandelijks een vergoeding verschuldigd van € 338,83 (excl. BTW). Boven het contractvolume is de meerprijs € 0,01171 per zwart/wit afdruk/scan en € 0,052 per kleur afdruk/scan.
2.6
De algemene voorwaarden luiden, voor zover in dit verband relevant, als volgt:
Art. 1.2: “
De looptijd van de onderhoudsovereenkomst bedraagt het aan de ommezijde vermelde aantal maanden. Deze overeenkomst wordt bij het eindigen van de looptijd stilzwijgend verlengd met de oorspronkelijke looptijd, tenzij deze overeenkomst twaalf maanden voor het verstrijken van de contractsperiode door een van de partijen aan de andere partij door middel van een aangetekend schrijven is opgezegd.Art. 3 lid 1:
“In de prijs (onderhoudsovereenkomst multifunctionele producten) zijn inbegrepen de kosten van service (voorrijkosten en arbeidsloon) consumables zoals drum developer en toners op basis van 5% vlaksvulling, met uitzondering van papier, faxtoners, nietjes en overige supplies, tenzij bij additionele afspraken anders vastgesteld. (…)
Art. 6 lid 3 regelt dat na de vervaltermijn een contractuele rente van 1,5% per maand verschuldigd is over dan nog niet betaalde bedragen.
Art. 7.1 geeft IPG de mogelijkheid om jaarlijks de overeengekomen prijs te wijzigen als sprake is van “
kostenstijgingen en/of wijzigingen ten gevolge van door de Nederlandse Overheid genomen maatregelen, zoals loonontwikkelingen, gestegen grondstofprijzen, valutaontwikkelingen e.d.”
2.7
IPG heeft haar (handels)naam op enig moment gedurende deze procedure gewijzigd in
“Lucendis”.
2.8
IPG heeft de onder de onderhoudsovereenkomst van 2011 te betpalen prijs in december
2012, 2014 en 2015 in stappen verhoogd van € 338,83 naar € 399,09.
2.9
IPG heeft onder de onderhoudsovereenkomst van 2011 in de periode van 1 januari 2011
tot en met 31 december 2016 op basis van door [naam B.V.] aan haar toegezonden tellerlijsten
(waarop de aantallen afdrukken en scans van het afgelopen jaar) facturen gestuurd met
inachtneming van de in 2.6 vermelde prijswijzigingen, waaronder de factuur voor het jaar
2014, verzonden op 2 januari 2014. IPG heeft voorts een factuur gestuurd ter zake van extra
tonerkosten.
2.1
[naam B.V.] heeft eind 2013 vastgesteld dat zij veel minder afdrukken/scans maakte dan het
contractvolume. In telefonisch contact en mails van eind 2013 en van 30 januari 2014 heeft
[naam B.V.] aangedrongen op uitleg en op aanpassing van de onderhoudsovereenkomst aan het
feitelijk gebruik door [naam B.V.] met ingang van 1 januari 2014. IPG heeft [naam B.V.] daarop in een
mail van 30 april 2014, 12:53 aangeboden een nieuwe overeenkomst aan te gaan met onder
meer de volgende uitgangspunten: ingangsdatum 1 januari 2014, looptijd 5 jaar, prijs per jaar
€ 3.744,- contractvolume 30.000 zwart/wit- en 36.000 kleurafdrukken/scans, prijzen voor
meerafdrukken en de voorwaarde dat [naam B.V.] de reeds verzonden factuur over 2014 ad
€ 5.577,24 per ommegaande zou betalen. [naam B.V.] heeft dit aanbod afgewezen en partijen
hebben over een aanpassing geen overeenstemming bereikt.
2.11
[naam B.V.], die de van IPG ontvangen facturen – ook de twee facturen voor toner - tot en
met 2013 had voldaan, heeft nadien ontvangen rekeningen – als eerste de jaarfactuur voor
2014 – onbetaald gelaten. IPG heeft in reactie daarop geen onderhoud meer uitgevoerd en
geen toner meer geleverd en een verzoek tot het leveren van toner door [naam B.V.] bij e-mail van
10 april 2014 afgewezen.

3.De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg

Conventie
3.1
IPG heeft in eerste aanleg gevorderd (i) een verklaring voor recht dat IPG op grond van
art. 6:60 BW tegenover [naam B.V.] bevrijd is van al haar verplichtingen, en (ii) een veroordeling
tot betaling van € 17.166,76 (onbetaald gelaten facturen over 2014, 2015 en 2016) te
vermeerderen met de contractueel bedongen rente van 1,5% per maand vanaf de vervaldata
tot de dag der voldoening. IPG heeft tevens vergoeding van de buitengerechtelijke
incassokosten ter hoogte van € 946,67 gevorderd en veroordeling van [naam B.V.] in de
proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente, inclusief de nakosten.
3.2
[naam B.V.] heeft verweer gevoerd tegen deze vorderingen.
Reconventie
3.3
[naam B.V.] heeft – na wijziging van haar eis bij akte van 25 januari 2017 - in reconventie
vernietiging van de onderhoudsovereenkomst van 2011 gevorderd, primair wegens bedrog en subsidiair wegens dwaling. Verder heeft [naam B.V.] gevorderd IPG te veroordelen tot betaling van € 12.241,98, zijnde het verschil tussen het bedrag van € 20.577,80 dat [naam B.V.] in totaal heeft betaald aan IPG en het bedrag van € 8.335,82 dat IPG volgens [naam B.V.] toekomt op grond van de overeenkomst van 2010. Tot slot heeft [naam B.V.] in reconventie veroordeling van IPG in de proceskosten gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente en inclusief nakosten.
3.4
IPG heeft verweer gevoerd in reconventie.
Vonnis
3.5
De kantonrechter heeft na tussenvonnissen van 24 maart en 8 september 2017 (de
tussenvonnissen) in zijn eindvonnis van 1 december 2017 (het eindvonnis) de vorderingen van IPG in conventie toegewezen en [naam B.V.] veroordeeld tot betaling aan IPG van € 17.166,76, vermeerderd met de contractuele rente ad 1,5% per maand over de respectieve factuurbedragen vanaf de vervaldata van iedere factuur tot de dag van betaling, alsmede tot betaling van € 946,67 ter zake van buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente. Daarbij is de kantonrechter ervan uitgegaan dat de onderhoudsovereenkomst van 2011 eind 2016 tot een einde is gekomen omdat zij toen (ook) door IPG als beëindigd werd beschouwd. Ten aanzien van de reconventionele vordering tot vernietiging van de onderhoudsovereenkomst van 2011 en tot terugbetaling van hetgeen [naam B.V.] op grond van die overeenkomst aan IPG heeft betaald heeft de kantonrechter in rov. 5.10 e.v. van zijn tussenvonnis van 24 maart 2017 overwogen dat deze niet voor toewijzing in aanmerking komen. De vorderingen zijn niet met zoveel woorden afgewezen in het dictum van één van de bestreden vonnissen, maar in het dictum van het eindvonnis is wel opgenomen dat het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

4.De vorderingen en de grieven in hoger beroep.

4.1
In de appeldagvaarding vordert [naam B.V.] vernietiging van het eindvonnis van 1 december
2017 en afwijzing van de vorderingen van IPG met veroordeling van IPG in de kosten in
beide instanties. Hoewel [naam B.V.] noch in de appeldagvaarding noch in de memorie van
grieven expliciet verzoekt haar reconventionele vorderingen alsnog toe te wijzen, heeft
zij wel grieven gericht tegen de overwegingen van de rechtbank die inhouden dat die
vorderingen niet toewijsbaar zijn. Het hof gaat er daarom vanuit dat het hoger beroep gericht
is tegen het oordeel van de rechtbank in conventie én in reconventie.
4.2
[naam B.V.] ontbindt in de memorie van grieven – voor zover nodig – de
onderhoudsovereenkomst van 2011 omdat IPG haar verplichtingen niet is nagekomen
doordat IPG
- heeft verzuimd [naam B.V.] te waarschuwen, dat zij minder afdrukken maakte dan waar zij voor had gecontracteerd;
- heeft geweigerd de onderhoudsovereenkomst van 2011 aan te passen;
- sinds het najaar van 2013 geen goederen of diensten heeft geleverd.
4.3
Subsidiair vernietigt [naam B.V.] in de memorie van grieven de onderhoudsovereenkomst van
2011 op grond van bedrog of dwaling.
4.4
Meer subsidiair stelt [naam B.V.], dat een beroep op een dergelijke looptijd naar maatstaven
van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is met als gevolg dat de
onderhoudsovereenkomst van 2011 eindigt per 31 december 2013.
4.5
[naam B.V.] stelt verder dat de onderhoudsovereenkomst van 2011 niet zo mag worden
uitgelegd, dat scans op dezelfde voet zouden mogen meetellen als afdrukken, en dat
(kleuren)toner afzonderlijk in rekening kan worden gebracht.
4.6
Met de eerste grief bestrijdt [naam B.V.] het oordeel van de kantonrechter in rovv. 5.2 en 5.3
van het tussenvonnis van 24 maart 2017 dat haar vorderingen tot vernietiging wegens bedrog
of dwaling zouden zijn verjaard. Verder stelt zij, dat IPG naar maatstaven van redelijkheid
en billijkheid geen beroep kan doen op de looptijd van 60 maanden van de
onderhoudsovereenkomst van 2011, zodat deze overeenkomst in ieder geval is geëindigd per
1 januari 2014.
4.7
In de tweede grief stelt [naam B.V.] dat de kantonrechter in rovv. 5.4 tot en met 5.8 van het
tussenvonnis van 24 maart 2017 heeft miskend, dat IPG op eigen initiatief na iedere twaalf
maanden vanaf de aanvangsdatum van het onderhoudsovereenkomst contact met [naam B.V.] had
moeten opnemen bij onderschrijding van het contractvolume en dat IPG mee had moeten
werken aan een overeenkomstige aanpassing van de onderhoudsovereenkomst.
4.8
Met de derde grief komt [naam B.V.] op tegen rovv. 5.10 tot en met 5.18 van het tussenvonnis
van 24 maart 2017, waarin de kantonrechter haar vordering tot vernietiging van de onderhoudsovereenkomst van 2011 heeft afgewezen en heeft geoordeeld dat de daarop gebaseerde vorderingen wegens onverschuldigde betaling voor afwijzing gereed liggen. Verder komt [naam B.V.] met deze grief op tegen het in deze rovv. vervatte oordeel dat IPG naast de overeengekomen maandelijkse vergoeding ook kleurentoner in rekening mag brengen.
4.9
Grief IV is gericht tegen rovv. 2.3 e.v. van het tussenvonnis van 8 september 2017
waarin de kantonrechter het verweer van [naam B.V.] verwerpt dat art. 7.1 van de algemene voorwaarden niet is overeengekomen dan wel onredelijk bezwarend is. [naam B.V.] vernietigt art. 7.1 van de algemene voorwaarden alsnog, stellende dat dit artikel onredelijk bezwarend is, omdat het IPG de bevoegdheid geeft eenzijdig de prijs van de door haar te leveren prestaties te wijzigen. Subsidiair stelt [naam B.V.] dat IPG haar vorderingen niet heeft onderbouwd, nu zij – zonder daarvoor enige uitleg te geven - steeds andere - hogere - tarieven in rekening brengt.
4.1
Met de (door het hof hernummerde) vijfde grief bestrijdt [naam B.V.] het oordeel van de
kantonrechter in rovv. 2.1 tot en met 2.5 van het eindvonnis van 1 december 2017, dat ervan moet worden uitgegaan dat de onderhoudsovereenkomst van 2011 per 1 januari 2016 in beginsel met 60 maanden is verlengd en per 31 december 2016 is geëindigd omdat IPG de overeenkomst per die datum als beëindigd heeft beschouwd. [naam B.V.] wijst erop dat zij niet de wil heeft gehad de onderhoudsovereenkomst van 2011 met 60 maanden te verlengen, en dat IPG zich er ook zonder uitdrukkelijke opzegging door [naam B.V.] van bewust was dat [naam B.V.] haar rechtsverhouding met IPG zo snel mogelijk wenste te beëindigen.
4.11
Met de (door het hof hernummerde) zesde grief bestrijdt [naam B.V.] de toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten en de veroordeling van [naam B.V.] in de proceskosten.
4.12
IPG heeft de grieven weersproken en geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden
vonnissen en afwijzing van de reconventionele vordering van [naam B.V.], met veroordeling van
IPG in de kosten.

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1
Het geschil betreft de uitleg en uitvoering van de overeenkomst van 2010 en de
onderhoudsovereenkomst van 2011. Hoe daarin de verhouding tussen partijen is geregeld
kan niet worden beantwoord op grond van uitsluitend een taalkundige uitleg van de
bepalingen van die contracten. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven
omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op
hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede
van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis
van zodanige partijen kan worden verwacht (HR 13 maart 1981,
NJ1981, 635).
5.2.1
Het hof zal om redenen van doelmatigheid eerst ingaan op het beroep op de ontbinding
van de onderhoudsovereenkomst van 2011 door [naam B.V.] en de daarop betrekking hebbende
tweede grief. Voor de goede orde merkt het hof daarbij het volgende op. IPG voert aan
(MvA 52) dat [naam B.V.] geen expliciete grief heeft geformuleerd waar het de ontbinding betreft.
Het hof volgt IPG daarin niet. Uit de stellingen van [naam B.V.] komt voldoende duidelijk naar
voren dat zij zich in appel op ontbinding beroept en waarom. Het hof volgt IPG evenmin in
haar stelling dat [naam B.V.] geen belang heeft bij ontbinding omdat de overeenkomst al per 31
december 2016 is beëindigd en ontbinding geen terugwerkende kracht heeft. Ten eerste kan
de ontbinding tegen een eerdere datum worden uitgesproken en ten tweede kan een
ontbinding tot ongedaanmakingsverbintenissen leiden.
5.2.2
Het hof betrekt bij de uitleg van de onderhoudsovereenkomst van 2011 wat staat
vermeld over aanpassing van die overeenkomst bij onder- of overschrijding van het
contractvolume in de offerte (zie onder 2.2.), in de mails van partijen van maart 2011
genoemd in 2.4 en het feit, dat de overeenkomst van 2010 op initiatief van IPG is aangepast
aan de overschrijding van het contractvolume. Het hof maakt uit dit alles op, dat [naam B.V.]
terecht stelt dat zij van IPG mocht verwachten dat zij bij over- of onderschrijding van het
contractvolume in enig jaar de onderhoudsovereenkomst voor de toekomst aan zou passen
op basis van het werkelijke aantal afdrukken/scans, dit tegen de oorspronkelijke looptijd.
Deze verplichting van IPG gaat echter niet zo ver dat [naam B.V.] ook van IPG mocht verwachten
dat zij het initiatief tot zo’n aanpassing zou nemen en evenmin dat IPG dan ook verplicht zou
zijn het contractvolume met terugwerkende kracht aan te passen. Dit staat nergens en [naam B.V.]
heeft ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het aannemen van een zo vergaande
verplichting zouden kunnen rechtvaardigen. [naam B.V.] kende het contractvolume en via de
tellerlijsten was zij ieder jaar op de hoogte van het werkelijke aantal afdrukken/scans. Met
die kennis kon [naam B.V.] zelfstandig van jaar tot jaar beoordelen of aanpassing van de
overeenkomst vanuit haar gezichtspunt wenselijk was.
5.2.3
Hetgeen onder 5.2.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het enkele feit dat IPG het
contractvolume eind 2011 of 2012 niet uit eigen beweging naar beneden heeft bijgesteld,
geen tekortkoming van IPG in de nakoming van haar contractuele verplichtingen kan
opleveren, zoals [naam B.V.] betoogt (nog daargelaten dat IPG dan ook niet in gebreke is gesteld).
Dit betekent dat er in zoverre geen grond voor ontbinding bestaat en dat [naam B.V.] dus geen
recht heeft op terugbetaling van de factuurbedragen over 2011 tot en met 2013. De
reconventionele vordering kan dus niet op deze grond worden toegewezen (hieronder komen
het beroep op bedrog en dwaling, alsmede de stellingen omtrent de scans en de toners, nog
ter sprake).
5.2.4
IPG is naar het oordeel van het hof eerst tekortgeschoten in de nakoming van haar
verplichtingen nadat [naam B.V.] eind 2013 om aanpassing van het contractvolume verzocht. Niet
weersproken is dat inmiddels was gebleken dat er een discrepantie bestond tussen het
contractvolume en het werkelijke (lagere) volume. Zoals hierboven overwogen kon dat niet
met terugwerkende kracht tot een neerwaartse aanpassing van het contractvolume leiden,
maar had [naam B.V.] over het jaar 2014 wel recht op aanpassing. Zij mocht daarom de betaling
van de factuur van januari 2014 opschorten – zoals zij ook heeft gedaan bij mail van 30
januari 2014 – in afwachting van een reactie op haar vanaf eind 2013 gedane verzoeken. Het
aanbod dat IPG vervolgens in haar mail van 30 april 2014 heeft gedaan was onvoldoende
alleen al nu zij daarin een looptijd stipuleerde van 1 januari 2014 tot 1 januari 2019 en als
voorwaarde stelde betaling per ommegaande van het op 2 januari 2014 voor het komende
jaar 2014 gefactureerde bedrag, waarin met aanpassing nog geen rekening was gehouden.
IPG is aldus tekortgeschoten in haar contractuele verplichtingen. [naam B.V.] heeft IPG niet in
gebreke gesteld. Het hof oordeelt dat IPG niettemin in verzuim is geraakt daar zij
ondubbelzinnig heeft geweigerd om de onderhoudsovereenkomst aan te passen (artikel 6:83
sub c BW). Het hof wijst in dat verband op de brieven/mails van 30 januari 2014, 11, 18 en
30 april 2014 waarin IPG onder meer opmerkt “uw tegenvoorstel kunnen wij ons simpelweg
niet veroorloven” (mail van 30 april 2014). Hierboven (in rov. 5.2.3.) is het hof tot de
conclusie gekomen dat er geen grond bestaat om de overeenkomst reeds voor de jaren 2011
tot en met 2013 als ontbonden te beschouwen. Het hof is echter van oordeel dat [naam B.V.] de
overeenkomst wel heeft mogen ontbinden voor de jaren vanaf 2014.
5.2.5
Nu IPG vanaf 1 januari 2014 geen diensten of goederen heeft geleverd en [naam B.V.] sinds
die datum geen betalingen heeft verricht doet de ontbinding geen
ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan. De tweede grief slaagt echter en het vonnis kan –
voor wat betreft de conventie – niet in stand blijven. De conventionele vordering tot betaling
van de facturen over 2014 tot en met 2016 moet worden afgewezen.
5.2.6
Na het voorgaande kan buiten bespreking blijven of (ook) de vernietiging door [naam B.V.] van art. 7.1 van de algemene voorwaarden opschorting van de betalingsverplichting van [naam B.V.] rechtvaardigde. Grief IV kan dus onbesproken blijven.
5.3.
De (door het hof hernummerde) vijfde grief betreft het verweer van [naam B.V.] tegen de
conventionele vordering voor de periode vanaf 2014. Nu de vordering in conventie is
afgewezen en de onderhoudsovereenkomst van 2011 is ontbonden, behoeft deze grief
evenmin behandeling.
5.4
De eerste en de derde grief betreffen het oordeel van de kantonrechter over het beroep
door [naam B.V.] op de vernietiging van de onderhoudsovereenkomst wegens bedrog dan wel
dwaling. Het hof verwerpt het beroep van [naam B.V.] op bedrog en dwaling. De periode van 60
maanden stond vermeld in de onderhoudsovereenkomst van 2011 die door [naam B.V.] is
ondertekend. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat IPG een
onjuiste mededeling heeft gedaan, dan wel dat IPG had moeten begrijpen dat [naam B.V.] uitging
van een andere looptijd van de onderhoudsovereenkomst. Daarmee kan de vraag of een
rechtsvordering van [naam B.V.] tot vernietiging wegens dwaling of bedrog verjaard is, buiten
beschouwing blijven.
Voor zover [naam B.V.] heeft betoogd dat de onderhoudsovereenkomsten redelijkerwijze zo moeten worden uitgelegd, dat er alleen over afdrukken moest worden afgerekend en niet over scans, stuit haar betoog eveneens af op de duidelijke tekst van beide overeenkomsten en de wijze van afrekenen onder de overeenkomst van 2010, waarbij steeds over scans was afgerekend.
5.5.
De derde grief (nrs. 5.3.3. en 5.3.5 van de Memorie van Grieven) betreft tevens de
leveranties van toner en daarmee de reconventie. Het hof leest in de woorden “toner
inclusief” en de daarbij gegeven toelichting in de onderhoudsovereenkomst dat voor toner
geen aparte declaraties zouden worden ingediend. Het hof volgt IPG niet in haar verweer dat
[naam B.V.] op grond van de toevoeging “op basis van 5% vlaksvulling” had moeten begrijpen dat
extra kosten voor toners in rekening konden worden gebracht. De derde grief slaagt in
zoverre.
5.6
Afwijzing van de vorderingen in conventie brengt mee, dat IPG niet in aanmerking komt
voor vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, en dat [naam B.V.] ten onrechte is
veroordeeld in de proceskosten in conventie. De zevende grief slaagt.
5.7
Vanwege de ontbinding van de onderhoudsovereenkomst met ingang van 2014 en omdat de tweede grief slaagt en de derde grief gedeeltelijk slaagt, zal het hof het vonnis vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen in conventie afwijzen en de vorderingen in reconventie toewijzen zoals hierna te melden. In conventie veroordeelt het hof IPG in de proceskosten van het hoger beroep omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. In de reconventie compenseert het hof de proceskosten nu beide partijen deels in het gelijk zijn gesteld.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van 1 december 2017 van de rechtbank Rotterdam;
- in conventie: wijst de vorderingen van IPG af;
  • in reconventie:
  • wijst de vordering toe voor een bedrag van € 814,49,
  • wijst het anders of meer gevorderde af;
- veroordeelt IPG in de proceskosten van het geding aan de zijde van [naam B.V.] in de eerste
instantie ter hoogte van € 1.023,54 aan verschotten en € 1.050 aan salaris voor de gemachtigde en in hoger beroep, in conventie, ter hoogte van € 3.005,79 aan verschotten en
€ 2.148 aan salaris voor de gemachtigde, alle proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest tot de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Glazener, E.M. Dousma-Valk en G.C.W. van der Feltz en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2019 in aanwezigheid van de griffier.