In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een coffeeshop exploitant tegen een aanslag inkomstenbelasting en een vergrijpboete opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende exploiteerde vanaf 2009 een coffeeshop en had in zijn aangifte voor het jaar 2012 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.229 aangegeven, met een zelfstandigenaftrek van € 7.280. Na een boekenonderzoek in 2014 en 2015, waarbij werd vastgesteld dat slechts ongeveer 25% van de werkelijke omzet in de administratie werd verantwoord, verhoogde de Inspecteur de aangegeven winst en legde hij een vergrijpboete op. De Rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, verminderde de aanslag en vernietigde de boetebeschikking deels.
Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing was, omdat de vereiste aangifte niet was gedaan. De belanghebbende had ten onrechte zelfstandigenaftrek geclaimd, terwijl zijn adviseur zich bewust moest zijn van de onjuistheid van de aangifte. Het Hof oordeelde dat de omzetcorrectie niet onredelijk of willekeurig was en dat de Inspecteur de correctie voldoende had onderbouwd met rapporten van zichtwaarnemingen en waarnemingen ter plaatse. De rechtbank had de winstcorrectie verminderd, maar het Hof bevestigde dat de aanslag terecht was opgelegd en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Inspecteur werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidenteel hoger beroep.