Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 7 mei 2019
[geïntimeerde] (h.o.d.n. BRIELLE INDUSTRIE SERVICES),
Het verloop van het geding
De beoordeling van de hoger beroepen
(…) ‘Partijen’.
in conventieeen aantal vorderingen ingesteld die met name zijn gebaseerd op de stelling dat [naam B.V.] B.V. en [geïntimeerde] inbreuk maken op EP 630.
In reconventiehebben [naam B.V.] B.V. en [geïntimeerde] vernietiging van het Nederlandse deel van EP 630 gevorderd alsmede schadevergoeding wegens onrechtmatige octrooihandhaving vanaf het leggen van het bewijsbeslag op 11 maart 2013.
SGB/Agib’, ECLI :NL:HR:2017:1354, rov. 3.4.2, en punt 4.16 MvA-inc). Het zou hier dus hooguit kunnen gaan om een overeenkomst met mededingingverstorende gevolgen. Dat betekent dat degene die een beroep doet op de nietigheidssanctie van artikel 6 Mw – ook bij het ontbreken van een daarop gericht verweer – mede dient te stellen dat sprake is van een merkbare verstoring van de mededinging in de desbetreffende markt (HR 16-01-2009 ‘
Heerlen/Whizz’, ECLI:NL:HR:2009:BG3582) Aan deze stelplicht heeft [geïntimeerde] niet voldaan: hij heeft niet gesteld dat de Schikkingsregeling de mededinging in Nederland merkbaar beperkt. Reeds hierom kan niet worden aangenomen dat de Schikkingsregeling nietig is op grond van artikel 6 Mw.