Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 10 december 2019
ASR Schadeverzekeringen N.V.,
[geïntimeerde] ,
Het geding
De feiten
(…)
(…)Ik ben de vader van [Y] en [X] .
was in bijzijn van zijn zoon [Y] . Aangezien de aangever de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, heeft zijn zoon ter plaatse voor hem vertaald. Zijn zoon is de Nederlandse taal en de Turkse taal volkomen machtig.(…)”
(…)
Het geschil en de vorderingen in eerste aanleg
III. Licent te veroordelen tot betaling van de schade aan de bestelauto van € 26.373,30,
vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van het geding.De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] zo gelezen, en ASR heeft die ook zo begrepen, dat kennelijk is bedoeld de vorderingen in te stellen tegen ASR in plaats van tegen Licent.
Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de gebeurtenis van 21 oktober 2016 kwalificeert als joyriding en dat dit als onzeker voorval is gedekt onder de verzekeringspolis op grond van artikel 4 lid 3 van de polisvoorwaarden. De rechtbank heeft het beroep van ASR op de uitsluitingen, zoals opgenomen onder artikel 8 leden 3 en 7, afgewezen.
De beoordeling van het hoger beroep
Hij[het hof: [X] ]
had hem[het hof: de bestelauto]
wel eens vaker meegenomen zonder te vragen. Dan kwam de auto wel terug.” noch aan de op verzoek van [geïntimeerde] in het proces-verbaal van 3 januari 2017 aangepaste verklaring “
Mijn zoon had een auto in Turkije één keer stiekem meegenomen. Daar heeft hij straf voor gehad. Daarna is het nooit meer voorgekomen” (dwingend) bewijs op van de juistheid van die verklaringen. Het komt daarom aan op een (vrije) waardering van de aannemelijkheid welke van beide verklaringen naar waarheid is afgelegd.
Verder is van belang dat [geïntimeerde] pas heeft verzocht om het proces-verbaal aan te passen nadat Licent namens ASR op 7 november 2016 aan [geïntimeerde] heeft laten weten dat de schade niet is gedekt onder de polis. Daarnaast wijkt de aangepaste verklaring zozeer (in voor [geïntimeerde] gunstige zin) af van de oorspronkelijke in het proces-verbaal van 21 oktober 2016 opgetekende verklaring van [geïntimeerde] , dat ook op basis daarvan niet zonder meer aannemelijk is dat sprake is geweest van een vertaalfout. In de eerdere verklaring spreekt [geïntimeerde] immers uitdrukkelijk over de bestelauto en verklaart hij over “meerdere malen” dat [X] die heeft meegenomen (en weer teruggebracht), terwijl het in de aangepaste verklaring zou gaan om “een” auto in Turkije die hij eenmalig (stiekem) zou hebben meegenomen. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gesteld dat [X] in Turkije alleen een stukje met een auto, die de familie aan het inladen was, heeft gereden, waarna de familie snel kon ingrijpen, wat weer iets anders lijkt te zijn dan het (stiekem) meenemen van de auto (wat immers suggereert dat hij met de auto buiten beeld van zijn familie is geweest zonder dat zij (dadelijk) hebben kunnen ingrijpen). Bovendien valt zonder nadere toelichting, die [geïntimeerde] niet heeft gegeven, niet in te zien dat hij niet al bij zijn verzoek tot wijziging van zijn verklaring op 19 december 2016 in die zin zou hebben verklaard over de gebeurtenis in Turkije.
Gelet op de omstandigheid dat [geïntimeerde] wist dat de verleiding voor [X] om zonder toestemming met een auto te gaan rijden groot was, kon van [geïntimeerde] gevergd worden om verdergaande voorzorgsmaatregelen te nemen om (opnieuw) joyriding door [X] te voorkomen. Nu [geïntimeerde] dat niet heeft gedaan, heeft ASR zich naar het oordeel van het hof kunnen beroepen op de uitsluitingsgrond dat zij geen dekking verleent voor schade door joyriding als de verzekerde niet de normale voorzichtigheid in acht heeftgenomen om joyriding te voorkomen (artikel 8 lid 7 van de polisvoorwaarden).
Grief 1 slaagt.