ECLI:NL:GHDHA:2019:3147
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen machtiging tot aangaan vaststellingsovereenkomst met verzoek tot toelating als belanghebbende
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 november 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de wettelijk vertegenwoordiger van een minderjarige. De zaak betreft een verzoek om machtiging tot het aangaan van een vaststellingsovereenkomst op basis van artikel 1:345 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. R. Schoemaker, had eerder in eerste aanleg een machtiging verkregen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag. De minderjarige, geboren in 2003, was ook betrokken in deze procedure.
De wederpartij, aangeduid als [Verzekeraar], heeft zich in deze procedure als belanghebbende opgeworpen en verzocht om als zodanig te worden aangemerkt. Dit verzoek werd gedaan op 31 oktober 2019, kort voor de mondelinge behandeling. Het hof heeft op 1 november 2019 de mondelinge behandeling van het incident gehouden, waarbij zowel de appellante als de minderjarige en de advocaat van [Verzekeraar] aanwezig waren.
Het hof heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de beoordeling van het verzoek van [Verzekeraar] om als belanghebbende te worden aangemerkt, moet plaatsvinden aan de hand van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Het hof concludeert dat [Verzekeraar] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat de beslissing op het verzoek van de appellante niet rechtstreeks invloed heeft op de rechten en verplichtingen van [Verzekeraar]. Het hof wijst het verzoek van [Verzekeraar] af, waarmee de mondelinge uitspraak werd gedaan. De schriftelijke uitwerking van de uitspraak is op 13 november 2019 aan de partijen verzonden.